Gepubliceerd op maandag 2 maart 2009
IEF 7620
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Van stekkerdozen en stopcontacten

Vzr. Rechtbank Arnhem, 19 februari 2009, KG ZA 08-795, Stekelenburg, All-Line Incorporated C.S tegen Plieger B.V.

Modellenrecht. Internationaal modeldepot stekkerdoos. Gestelde inbreuk op model door een bij de Gamma verhandelde stekkerdoos van gedaagde Plieger (afbeelding boven All-line, onder Plieger, meer afbeeldingen in het vonnis). ‘Oud recht’ (BTMW) van toepassing m.b.t. de nieuwheidsvereiste, maar ‘nieuw recht’ (BVIE) van toepassing m.b.t. de technische bepaalbaarheid. Geen richtlijn conforme interpretatie Benelux modellenrecht.

Het model is gedeeltelijk technisch bepaald o.g.v. de apparaatgerichte leer. De overige kenmerken, o.a. ronde vormen zijn dan wel niet technisch bepaald, maar niet als nieuw te beschouwen. Het depot is derhalve nietig en de vorderingen worden afgewezen. 1019h proceskosten: €5000,- (eenvoudig kort geding).

Nieuwheidsvereiste: 4.5. Ten aanzien van het nieuwheidsvereiste van het depot van Stekelenburg en All-Line geldt het volgende. Artikel II van het Protocol 2002 (Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen van 20 juni 2002) bepaalt dat artikel 4 BTMW, dat ziet op de vereisten voor een geldig depot, waaronder het nieuwheidsvereiste (zie ook artikel 3.3 BVIE), en artikel 15 BTMW, dat ziet op de mogelijkheid tot het inroepen van de nietigheid van een depot (zie ook artikel 3.23 BVIE), zoals deze luiden na het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol, te weten 1 december 2003, niet van toepassing zullen zijn op rechten die voortvloeien uit een vóór dat tijdstip verricht depot van een tekening of model of van het vóór genoemd tijdstip voor het Beneluxgebied uit een internationaal depot voortvloeiend recht. Op rechten die voortvloeien uit vóór dat tijdstip verrichte depots blijven artikel 4 en artikel 15 van toepassing, zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van dit Protocol. Dit betekent dat ten aanzien van dit onderdeel niet de toepasselijke bepaling uit het BVIE, maar de toepasselijke bepaling uit de BTMW van vóór 1 december 2003 zal worden toegepast, zijnde de toepasselijke bepaling uit de BTMW 2000.

Richtlijnconforme interpretatie: 4.6 Voor een met betrekking tot de EG Modellenrichtlijn (Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van Ministers van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen, PbEG 1998, L289/28) richtlijnconforme interpretatie van de van toepassing zijnde bepalingen uit het BTMW 2000 is geen plaats, omdat uit het Gemeenschappelijk Commentaar van de Regeringen van de Beneluxlanden bij het Protocol van 20 juni 2002 blijkt dat de Benelux-wetgever dit niet heeft gewild. Het zou in strijd zijn met de rechtszekerheid en de rechtvaardigheid om bestaande rechten te ontnemen, nu immers de voorwaarde van eigen karakter voor de bescherming als model nieuw is in de BTMW 2003, waardoor er geregistreerde modellen zullen zijn die wel aan de tot dan geldende beschermingsvereisten voldoen, maar die niet een eigen karakter hebben. Dit betekent ten slotte ook dat het vereiste van een eigen karakter in het onderhavige kort geding geen rol speelt, nu het depot van Stekelenburg en All-Line moet worden beoordeeld naar het recht van vóór 1 december 2003. Dit vereiste zal hierna dan ook onbesproken blijven.

Technische bepaalbaarheid: 4.7. Ten aanzien van de technische bepaalbaarheid geldt het volgende. Artikel 2 BTMW 2000 bepaalt dat van de bescherming is uitgesloten datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Artikel 2 BTMW 2003, evenals artikel 3.2 BVIE, bepaalt onder meer dat van de bescherming zijn uitgesloten de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald. Hetgeen hiervoor onder 4.5 met betrekking tot het nieuwheidsvereiste over de artikelen 4 en 15 BTMW 2003 is overwogen, geldt voorshands geoordeeld niet voor artikel 2 BTMW 2003. Artikel II van het Protocol 2002 maakt immers geen melding van dit artikel. Bovendien is er niet of nauwelijks sprake van materiële verschillen tussen artikel 2 BTMW 2000 en artikel 2 BTMW 2003 (en dus ook artikel 3.2 BVIE). Uit het Gemeenschappelijk Commentaar (VI-14) blijkt ook dat de Benelux-wetgever van mening is dat de nieuwe formulering van de tekst in de praktijk geen verschil zal opleveren. Dit betekent dat ten aanzien van dit onderdeel de toepasselijke bepaling uit het BVIE zal worden toegepast. Hieraan doet niet af dat in artikel 15 BTMW 2003 (en artikel 3.23 BVIE), dat zoals eerder opgemerkt wel in artikel II van het Protocol 2002 wordt genoemd, ook wordt verwezen naar artikel 2 BTMW 2003.

Apparaatgerichte leer: 4.11. Voorop wordt gesteld dat in dit kader dient te worden uitgegaan van de zogenaamde apparaatgerichte leer. In het arrest Philips/Remington (HvJ EG, 18 juni 2002, BIE 2003, 89) werd in het kader van het merkenrecht overwogen dat een teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van de waar niet kan worden ingeschreven indien wordt aangetoond dat de wezenlijke functionele kenmerken van die vorm uitsluitend aan die technische uitkomst zijn toe te schrijven. Het bewijs dat er nog andere vormen bestaan waarmee dezelfde technische uitkomst kan worden verkregen, maakt dit niet anders. Deze voor het merkenrecht geldende afbakening met het octrooirecht dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook te gelden voor het modellenrecht.

4.12. Voorshands geoordeeld gaat het bij de uitsparing in de zijkanten van de stekkerdoos van Stekelenburg en All-Line naar analogie met het criterium uit het Philips/Remington-arrest om een wezenlijk functioneel kenmerk dat uitsluitend aan een technische uitkomst is toe te schrijven. Een dergelijke uitsparing dient namelijk om het (resterende) snoer in op te rollen/op te bergen en in vast te klemmen. Dat Stekelenburg en All-Line dit in feite zelf ook zo zien, kan worden afgeleid uit het feit dat op de verpakking van de stekkerdoos van Stekelenburg en All-Line onder een kleine afbeelding van de stekkerdoos met opgerold snoer is aangegeven ‘nooit meer overtollig snoer’. De conclusie is dan ook dat dit aspect buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de beoordeling van de nieuwheid van het gedeponeerde model.

4.13. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geldt een en ander niet voor de ronde afwerking van de stekkerdoos van Stekelenburg en All-Line. De ronde vorm is niet technisch bepaald, omdat de functie, het oprollen van het snoer, niet meebrengt dat de hoeken van de stekkerdoos rond moeten zijn.

Geen nieuw uiterlijk: 4.14. Ingevolge artikel 1 BTMW 2000 kan als model worden beschermd het nieuwe uiterlijk van een voortbrengsel dat een gebruiksfunctie heeft. Op grond van artikel 4 lid 1 onder a BTMW 2000 wordt geen uitsluitend recht verkregen indien het model niet nieuw is, dat wil zeggen wanneer op enig tijdstip van de periode van vijftig jaren, voorafgaande aan de datum van het depot of aan de datum van voorrang, welke voortvloeit uit het Verdrag van Parijs, een voortbrengsel dat hetzelfde uiterlijk vertoont als het gedeponeerde model, dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertoont, in de belanghebbende kring van nijverheid of handel van het Benelux-gebied feitelijk bekendheid heeft genoten.

4.15. Stekelenburg en All-Line stellen dat het gedeponeerde model als nieuw moet worden beschouwd, omdat niet eerder een stekkerdoos werd ontworpen uit één mal waardoor een strak design is ontstaan en die naast een ronde afwerking aan weerszijden van de stekkerdoos gekenmerkt wordt door aan elkaar versmolten ‘contactpunten’, waarvan de randen uitstulpen en die bovendien ook in de zijkanten een specifieke uitsparing heeft.

4.16. Zoals hiervoor uit rechtsoverweging 4.12 blijkt, dient bij beantwoording van de vraag welke kenmerken bij het nieuwheidsvereiste moeten worden betrokken, geen acht te worden geslagen op de specifieke uitsparing in de zijkanten van de stekkerdoos van Stekelenburg en All-Line. Daarnaast is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de kwestie van de uit één mal ontworpen stekkerdoos, waardoor een strak design is ontstaan, onvoldoende door Stekelenburg en All-Line is gesubstantieerd en daardoor onvoldoende duidelijk is gemaakt, om bij de beoordeling naar de nieuwheid van de stekkerdoos te kunnen betrekken. Dit betekent dat het uiteindelijk gaat om de ronde afwerking aan weerszijden van de stekkerdoos en de met elkaar versmolten, uitstulpende contactpunten.

4.17. Voorshands geoordeeld heeft Plieger voldoende aannemelijk gemaakt dat laatstgenoemde kenmerken al bekend waren uit oudere depots op naam van derden (zoals bijvoorbeeld de depots van L’ébenoid van 10 april 2001 en het depot van Alombard van 13 december 1999), maar ook op naam van Stekelenburg zelf (de depots van 17 april 2001, 4 oktober 2001 en 21 november 2001). Dit leidt tot de conclusie dat vóór de datum van deponering van het onderhavige model van Stekelenburg en All-Line reeds nieuwheidsschadelijke depots voor de Benelux bestonden van stekkerdozen en stopcontacten, die derhalve bekend waren in de belanghebbende kring van nijverheid of handel van het Benelux-gebied.

4.18. Daarmee is vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat in een te voeren bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het bewuste depot nietig is. De vorderingen van Stekelenburg en All-Line zullen dan ook worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.