21 aug 2025
VDH is rechthebbende van de VanDutch-merken

Rb. Amsterdam 20 augustus 2025, IEF 22957; ECLI:NL:RBAMS:2025:6976 (VDH tegen Rhino en VDI). In 2007 is een ontwerp gemaakt voor een luxe jacht. Later zijn de aanduidingen VANDUTCH als woord- en beeldmerk geregistreerd. VanDutch Holding (hierna: VDH) en Rhino claimen allebei het recht op die merken voor de handel in luxe jachten. Na een jarenlange samenwerking tussen de personen achter VDH en Rhino verschillen ze nu van mening over de vraag aan wie de merkrechten toekomen. VanDutch Marine Limited (hierna: VDML) is opgericht om de jachten commercieel uit te brengen. De merken staan in 2014 op naam van VDML. De merken zijn als onderpand van een lening met TCA gebruikt.Volgens een overeenkomst uit 2015 zouden de merken aan Rhino zijn overgedragen, maar deze overeenkomst was ongeldig. Desondanks zijn de merken in 2017 bij het EUIPO op naam van Rhino gezet. TCA heeft bij uitwinning van de zekerheden de merken aan VDI verkocht. VDI heeft op basis van een afspraak uit 2017 de merken in 2019 overgedragen aan VDH. VDH en Rhino stellen dat zij beide rechthebbende zijn van de merkenrechten.
VDML stond vanaf 2014 als houder van de merken geregistreerd bij het EUIPO en was op grond van de merkenverordening bevoegd om over te dragen. De overeenkomst uit 2015, waarin VDML de merken aan Rhino zou hebben overgedragen, is ongeldig omdat deze is ondertekend door een onbevoegde. In 2014 had VDML namelijk al zekerheden op de merken gevestigd ten gunste van geldverstrekker TCA. TCA heeft in 2017 bij uitwinning van de zekerheden de merken rechtsgeldig aan VDI verkocht via een schriftelijke overeenkomst. Hierdoor zijn de merken dus nooit naar Rhino overgegaan. VDI heeft op basis van een afspraak uit 2017 de merken in 2019 overgedragen aan VDH. Deze overdracht voldoet aan de vereisten van het merkenrecht. De rechtbank verklaart dat VDH de rechtmatige houder is van de Uniemerken.
4.56 VDH heeft verder gevorderd Rhino en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van deze partijen. In de dagvaarding heeft VDH gemeld dat zij tijdig haar schade – voornamelijk de door Pardo gemaakte proceskosten – nader zal onderbouwen. Die onderbouwing is niet in het geding gebracht. Het is daarom ook niet mogelijk voor de rechtbank om vast te stellen of schade is geleden door onrechtmatig handelen en ook niet om de hoogte van een schadevergoeding in redelijkheid te begroten. Evenmin heeft VDH gevorderd verwijzing naar de schadestaat voor de vaststelling van de door haar gestelde schade. Deze vordering (onder 3.1.d) wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Omdat de vordering de rechtbank ongegrond voorkomt wordt deze ook jegens [gedaagde 2] (die niet in de procedure is verschenen) afgewezen. Dit vonnis geldt ook ten aanzien van [gedaagde 2] als vonnis op tegenspraak (artikel 140 lid 3 Rv).