Gepubliceerd op donderdag 22 mei 2025
IEF 22713
Rechtbank Den Haag ||
13 mei 2025
Rechtbank Den Haag 13 mei 2025, IEF 22713; (Hytrans c.s. tegen Buitink), https://ie-forum.nl/artikelen/verbodsvorderingen-van-hytrans-c-s-afgewezen-in-kort-geding-opeisingsactie-van-octrooiaanvrage-door-buitink-heeft-kans-van-slagen

Uitspraak ingezonden door Christel Jeunink (Dirkzwager) en Tjerk Sigterman (Christoffel Advocatuur).

Verbodsvorderingen van Hytrans c.s. afgewezen in kort geding, opeisingsactie van octrooiaanvrage door Buitink heeft kans van slagen

Rb. Den Haag 13 mei 2025, IEF 22713; C/09/679177 (Hytrans c.s. tegen Buitink). Hytrans c.s. produceert en verkoopt watertransportsystemen die bestaan uit een HydroSub en hieraan gekoppelde slangen. Buitink produceert diverse producten gemaakt van zeildoek. Samen hebben de bedrijven gewerkt aan de ontwikkeling van een modulaire, lichtgewicht lagedruk overstromingsslang (hierna: de FloodHose). Kenmerkend zijn de trekbankjes aan de slang. Het idee om deze trekbandjes toe te voegen kwam van [naam 2], directeur van Buitink. Hytrans c.s. heeft voor de FloodHose in 2013 een aanvrage ingediend. Hierbij wordt [naam 1], directeur van Hytrans c.s., als uitvinder genoemd. Inmiddels beschikt Hytrans c.s. over een Europees octrooi (hierna EP 869). Het geschil dat tot dit kort geding heeft geleid, is ontstaan doordat Buitink Hytrans-producten heeft aangeboden en/of geleverd aan derden. Hytrans acht dit in strijd met de gemaakte exclusiviteitsafspraken. Buitink verweert en stelt dat zij de afspraken mocht ontbinden. Daarnaast meent Buitink dat Hytrans c.s. het octrooi niet tegen haar kan handhaven, omdat [naam 2] de uitvinder is. 

Niet in geschil is dat [naam 2] de trekbandjes en de octrooieerbaarheid aan Hytrans c.s. heeft voorgelegd. De vraag die leeft, is of Buitink met de e-mail van 10 april 2013 aan Hytrans c.s. toestemming heeft gegeven om het octrooi (op eigen naam) aan te vragen. Beide partijen verwijzen hiervoor naar dezelfde zin in de e-mail, waarin [naam 2] het volgende schrijft: “[Naam 1], ik laat het aan jou om te gaan bekijken of het zinvol kan zijn b.v. een van de bovenstaande ideeën [...] te patenteren.” [Naam 1] heeft dit opgevat als goedkeuring om een octrooiaanvraag te doen door Hytrans. De voorzieningenrechter stelt echter dat deze opmerking geen toestemming geeft om een octrooiaanvraag te doen op eigen naam door Hytrans c.s. Het is niet te begrijpen dat de aanvraag uitsluitend namens Hytrans c.s. gedaan is, met uitsluitend [naam 1] vernoemd als uitvinder en dat deze aanvraag niet met Buitink gedeeld is. Hytrans wist of moest weten dat Buitink belang had bij het stellen op naam van beide partijen. Dat Hytrans c.s. op geen enkel later moment de aanvraag met Buitink heeft gedeeld is ook niet begrijpelijk. Dit alles tezamen leidt tot het voorlopige oordeel dat Hytrans niet te goeder trouw heeft gehandeld ten tijde van de aanvraag. Op verjaring kan zij zich dus niet beroepen. 

Verder acht de voorzieningenrechter geen omstandigheden aanwezig dat maakt dat Hytrans c.s. een beroep op rechtsverwerking kan doen. Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan een beoordeling van de vraag of de in de bodemprocedure door Buitink ingestelde opeisingsactie kans van slagen heeft. Hiertoe wordt [naam 2] als uitvinder aangemerkt van de trekbandjes, de kern van de uitvinding van EP 869. Dat betekent dat naar voorlopig oordeel Buitink de octrooiaanvrage kan opeisen. Deze conclusie geldt ook voor de Nederlandse aanvrage. Vervolgens komt nog ter sprake of er (nog) tussen partijen een exclusiviteitsafspraak geldt. De voorzieningenrechter acht dit niet het geval, omdat deze ontbonden is door Buitink. Ook op grond van niet-nakoming van andere onderdelen van de exclusiviteitsafspraken zijn de vorderingen niet toewijsbaar. De slotsom luidt dat de verbodsvorderingen van Hytrans c.s. falen. 

4.13. Naar voorshands oordeel kan in de opmerking van Buitink geen toestemming gelezen worden voor het op eigen naam doen van een octrooiaanvraag door Hytrans c.s.. Weliswaar blijkt hieruit dat Buitink zelf niet meende de noodzaak van octrooieren heeft inzien, maar er blijkt niet uit dat Buitink die mogelijkheid wilde prijsgeven. Zelfs wanneer [naam 1] toestemming voor een octrooiaanvraag van Buitink meende te hebben, verklaart dit niet waarom hij meende de aanvraag uitsluitend namens Hytrans c.s. te mogen doen, uitsluitend zichzelf als uitvinder te mogen laten opnemen en evenmin waarom de aanvraag destijds of later niet met Buitink is gedeeld.

4.14. Uit hetgeen van de kant van Hytrans c.s. is verklaard over de samenwerking met Buitink, volgt naar voorlopig oordeel dat Hytrans c.s. wist of behoorde te weten dat Buitink een zodanig belang had bij de octrooiaanvraag dat die aanvraag met Buitink gedeeld had behoren te worden en dat de aanvraag (ten minste) op naam van beide partijen gesteld behoorde te worden. Het doel was immers om een concurrentievoordeel te krijgen waar beide partijen baat bij zouden hebben, zodat het geenszins in de lijn van de toenmalige samenwerking lag dat het concurrentievoordeel uitsluitend aan Hytrans c.s. toe zou komen.

4.15. Ook heeft Hytrans c.s. op geen enkel later moment de (Europese) aanvraag met Buitink gedeeld, hoewel dit voor de hand lag. De samenwerking van partijen was immers van dien aard dat beide er belang bij hadden te weten welke (geoctrooieerde) know how in hun relatie met derden gedeeld kon worden. Niet aannemelijk is dat Hytrans c.s. zich hier niet van bewust was, zodanig dat zij te goeder trouw de Nederlandse octrooiaanvraag, de vermelding van de uitvinder, en de Europese octrooiaanvraag buiten het zicht van Buitink kon laten.