Gepubliceerd op dinsdag 26 maart 2019
IEF 18329
Hoge Raad ||
22 mrt 2019
Hoge Raad 22 mrt 2019, IEF 18329; ECLI:NL:HR:2019:402 (Centrale bank van Aruba tegen gedaagde), https://ie-forum.nl/artikelen/verwerping-cassatie-onjuiste-publicatie-op-voorpagina-arubaans-dagblad

Verwerping cassatie onjuiste publicatie op voorpagina Arubaans dagblad

HR 22 maart 2019, IEF 18329;  ECLI:NL:HR:2019:402 (Centrale bank van Aruba tegen gedaagde). Art. 81 lid 1 RO. Caribische zaak. Is publicatie op voorpagina dagblad over (onjuist gebleken) mededeling anonieme bron dat geld zou zijn verdwenen uit kluis Centrale Bank onrechtmatig? De rechter concludeerde in eerste aanleg [IEF 16220] dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen, nu de betreffende journalist zich gehouden heeft aan de algemeen aanvaarde journalistieke code van hoor en wederhoor. De conclusie van de Advocaat-Generaal op 26 februari 2019 [ECLI:NL:PHR:2019:94] strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad volgt deze conclusie. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden, geen motivering ex art. 81 lid 1 RO.

Conclusie A-G in ECLI:NL:PHR:2019:94
 
29. In rov. 2.8 stipt het Gemeenschappelijk Hof twee keer de belangen van CBA aan, eerst in algemene zin en vervolgens meer gespecificeerd. Het Gemeenschappelijk Hof overweegt eerst dat de handelwijze van [verweerder] (het publiceren van het artikel zonder hoor en wederhoor toe te passen) geen schoonheidsprijs verdient, maar dat deze, alles afwegend, gezien de inhoud van het bericht, alsmede het gegeven dat [verweerder] de (uitgelokte) inhoudelijke reactie van CBA zoals die bij sommatie van 7 augustus 2015 was binnengekomen meteen - de eerstvolgende dag en tevens op de eerste bladzijde - heeft afgedrukt, nog niet zodanig is dat [verweerder] zich naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid - gelet op de belangen van CBA - van dat handelen had dienen te onthouden. Aan het slot van rov. 2.8 duidt het Gemeenschappelijk Hof het door CBA gestelde belang specifiek aan als “het niet lichtvaardig te worden aangetast in haar reputatie als integere instelling waarbij de publieke gelden in goede handen zijn”. Dit komt overeen met het belang dat tot uitdrukking wordt gebracht in de stellingen waarnaar het onderdeel verwijst. Het Gemeenschappelijk Hof overweegt dat de vraag is wat het vragen en reeds bij het eerste bericht afdrukken van een reactie had toegevoegd aan de bescherming van dat belang en dat het feit dat CBA op deze wijze geen kans heeft gehad het artikel tegen te houden, geen belang is dat [verweerder] zich hoefde aan te trekken. Uit deze passages volgt dat het Gemeenschappelijk Hof de in de feitelijke instanties aangevoerde belangen van CBA onder ogen heeft gezien, doch dat die niet meebrengen (zodanig zwaar wegen) dat [verweerder] niet tot publicatie van het artikel in kwestie mocht overgaan. Het oordeel is feitelijk en kan niet op juistheid worden getoetst. Onbegrijpelijk is het niet.
 
2.30 Onderdeel 4 is gericht tegen het oordeel in rov. 2.5 dat de keuze van [verweerder] om de bewering van de anonieme bron als nieuwsfeit te presenteren en deze zonder eigen voorafgaand onderzoek in de openbaarheid te brengen, op zichzelf nog niet onrechtmatig is te achten, en het oordeel in rov. 2.8 dat het niet vragen van een reactie voorafgaand aan de publicatie, waar dat wel had gekund, het handelen nog niet onrechtmatig maakt. Onderdeel 4.1 klaagt dat het Gemeenschappelijk Hof aldus heeft miskend dat het niet voor de taak stond om per omstandigheid afzonderlijk te oordelen of deze als zodanig reeds de handelwijze van [verweerder] onrechtmatig maakt, maar om alle omstandigheden in hun totaliteit en onderlinge samenhang te beoordelen. Door dit niet (kenbaar) te doen is de beoordeling volgens het onderdeel onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd.
 
2.31 Ook bij de bespreking van deze klacht stel ik voorop dat het Gemeenschappelijk Hof in rov. 2.2, in cassatie niet afzonderlijk bestreden, heeft overwogen dat het door CBA gestelde onrechtmatig handelen door [verweerder] hierin is gelegen dat hij het bewuste artikel heeft gepubliceerd zonder dat aan CBA (eerst) de gelegenheid tot wederhoor is geboden. Dat het Gemeenschappelijk Hof in het vervolg van zijn vonnis met name op dit punt ingaat, is in dat licht bezien niet onbegrijpelijk. Het Gemeenschappelijk Hof heeft daarmee evenwel niet volstaan. Het is in rov. 2.5 ingegaan op de vorm waarin [verweerder] de mededeling in het artikel heeft gedaan. Het Gemeenschappelijk Hof heeft overwogen dat de keuze om de bewering in kwestie van de anonieme bron als nieuwsfeit te presenteren en deze zonder eigen voorafgaand onderzoek in de openbaarheid te brengen, wellicht niet van hoogwaardige journalistiek getuigt, maar dat dit op zichzelf nog niet onrechtmatig is te achten. Het Gemeenschappelijk Hof werkt dit vervolgens uit. Het onderdeel verwijst niet naar vindplaatsen in de processtukken waarin (overige) omstandigheden worden genoemd die het Gemeenschappelijk Hof had moeten betrekken bij het oordeel omtrent de vorm waarin [verweerder] de mededeling in het artikel heeft gedaan. In rov. 2.8 gaat het Gemeenschappelijk Hof uitvoerig in op het niet toepassen van hoor en wederhoor door [verweerder] . Het Gemeenschappelijk Hof overweegt dat het feit dat een reactie van de zijde van CBA niet, waar dat wel had gekund, voorafgaand aan publicatie is gevraagd, het handelen (publiceren) nog niet onrechtmatig maakt. Daarbij hecht het Gemeenschappelijk Hof blijkens hetgeen het aan het begin van rov. 2.8 overweegt, waarde aan de inhoud van het bericht en het gegeven dat [verweerder] de (uitgelokte) inhoudelijke reactie van CBA de eerstvolgende dag en tevens op de voorpagina heeft afgedrukt. Dit oordeel is dragend voor de beslissing dat het (toch) publiceren van het bewuste artikel niet onrechtmatig kan worden geoordeeld. Het onderdeel verwijst ook hier niet naar vindplaatsen in de processtukken waarin (overige) omstandigheden worden genoemd die het Gemeenschappelijk Hof in zijn oordeel met betrekking tot het (niet) overgaan tot hoor en wederhoor had moeten betrekken. Zoals gezegd omschrijft het Gemeenschappelijk Hof het door CBA gestelde belang in rov 2.8 als het belang om niet lichtvaardig te worden aangetast in haar reputatie als integere instelling waarbij de publieke gelden in goede handen zijn. Uit het expliciet noemen van dit belang volgt dat het Gemeenschappelijk Hof dat belang onder ogen heeft gezien en heeft meegewogen in de afweging. Het onderdeel faalt.

2.32 Onderdeel 5 is gericht tegen het oordeel in rov. 2.8 dat [verweerder] niet onrechtmatig heeft gehandeld door niet, waar dit wel had gekund, voorafgaand aan de publicatie aan CBA om een reactie te vragen, dat het de vraag is wat het vragen en reeds bij het eerste bericht afdrukken van de reactie van CBA had toegevoegd aan de bescherming van het door CBA gestelde belang, en dat het feit dat CBA op deze wijze geen kans heeft gehad het artikel tegen te houden, geen belang is dat [verweerder] zich hoefde aan te trekken. Onderdeel 5.1 klaagt dat dit oordeel onjuist is, althans niet toereikend gemotiveerd, omdat [verweerder] zich genoemd belang wel moest aantrekken. Het onderdeel stelt in dat verband dat het (moeten) vragen van een reactie voorafgaand aan de publicatie bij uitstek het belang dient van degene over wie een kritische publicatie is voorgenomen. Volgens onderdeel 5.2 valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, bovendien niet in te zien waarom [verweerder] zich dit belang van CBA niet had hoeven aantrekken, temeer nu het Gemeenschappelijk Hof in rov. 2.6 overweegt dat de journalistieke gedragsregel die voorschrijft dat hoor en wederhoor wordt toegepast alvorens tot publicatie wordt overgegaan, dient als waarborg tegen inhoudelijk onjuiste berichtgeving en lichtvaardige verdachtmakingen. Anders dan het Gemeenschappelijk Hof overweegt, gaat het er hierbij volgens het onderdeel niet (uitsluitend) om het artikel tegen te houden en/of bij de publicatie dadelijk de reactie van CBA toe te voegen, maar om de mogelijkheid te bevorderen dat [verweerder] , na te zijn geïnformeerd door CBA, geheel had afgezien van de publicatie, althans door het tegelijk daarin opnemen van de betwisting door CBA diens (reputatie)schade had kunnen voorkomen althans beperken.

2.33 Juist is dat het vragen van een reactie voorafgaand aan een kritische publicatie het belang dient van degene over wie die publicatie is voorgenomen. Het niet toepassen van hoor en wederhoor heeft tot gevolg dat degene die onderwerp is van de voorgenomen publicatie niet de mogelijkheid wordt geboden om punten/argumenten aan te dragen die ervoor zouden kunnen zorgen dat toch niet tot publicatie wordt overgegaan, De vraag is evenwel of dit als een afzonderlijk belang kan worden aangemerkt, nu het niet toepassen van hoor en wederhoor automatisch meebrengt dat genoemde gelegenheid niet wordt geboden. Wat hier ook van zij, ik meen dat de bestreden overwegingen meer als “ten overvloede opgenomen” moeten worden beschouwd. Dit kan worden afgeleid uit de formulering van de zin die begint met “De vraag is ook (…)”. Zoals gezegd heeft het Gemeenschappelijk Hof in rov 2.7 overwogen dat [verweerder] geen (serieuze) poging heeft gedaan om CBA ook voorafgaande aan de publicatie om een reactie op de bewering van haar bron te vragen. Dit dient derhalve tot uitgangspunt. Het Gemeenschappelijk Hof heeft vervolgens in rov. 2.8 overwogen dat de handelwijze van [verweerder] geen schoonheidsprijs verdient maar dat deze, alles afwegend, gezien (i) de inhoud van het bericht en (ii) het gegeven dat [verweerder] de (uitgelokte) inhoudelijke reactie van CBA de eerstvolgende dag en tevens op de eerste bladzijde heeft afgedrukt, nog niet zodanig is dat hij zich naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid - gelet op de belangen van CBA - van dat handelen had dienen te onthouden. Dit oordeel, waarin de (niet nader gespecificeerde) belangen van CBA zijn meegewogen, is dragend voor de beslissing. Zoals gezegd is het oordeel feitelijk en niet onbegrijpelijk. Dat over de kwestie (heel goed) in andere zin zou kunnen worden gedacht en geoordeeld maakt het oordeel als zodanig nog niet onbegrijpelijk.