22 nov 2024
Vier verdachten beschuldigd van inbreuk auteursrecht inburgeringsexamens
Rb. Amsterdam 22 november 2024, IEF 22421; ECLI:NL:RBAMS:2024:7235 (Fraude inburgeringsexamens) Naar aanleiding van het onderzoek Benbrook, waarin onderzoek is gedaan naar grootschalige fraude met inburgeringsexamens en facturen van lessen, zijn vier verdachten gedagvaard. Een van deze verdachten is een bedrijf met rechtspersoonlijkheid dat zich volgens het OM schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, valsheid in geschrift en het inbreuk maken op het auteursrecht van een ander. Twee van de verdachten zijn bestuurders en feitelijk leidinggevenden van het bedrijf, en het OM stelt dat de laatste verdachte medepleger is van de door het bedrijf gepleegde strafbare feiten. Alle verdachten worden vrijgesproken van mensenhandel, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht. Het bedrijf en zijn bestuurders worden veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift dan wel het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen.
Vervolgens is de inbreuk op het auteursrecht behandeld, waarbij is overwogen of het opnemen van inburgeringsexamens een schending van het auteursrecht vormt. De rechtbank stelt dat het creëren van een examenvraag voor het inburgeringsexamen het werk een voldoende eigen en oorspronkelijk karakter geeft, waardoor het onder de bescherming van de Auteurswet valt. Hierdoor heeft de maker het exclusieve recht om de werken openbaar te maken, en wordt het openbaar maken door anderen dan de maker gezien als een schending van het auteursrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er opnames zijn gemaakt van inburgeringsexamens en dat deze opnames en materiaal met examenvragen zijn aangetroffen bij vestigingen van het bedrijf, in de woning van een van de bestuurders en in die van de laatste verdachte. Hierdoor is vastgesteld dat alle verdachten betrokken zijn geweest bij deze opnames en de verveelvoudiging en verspreiding daarvan. Daarnaast is vastgesteld dat alle gedragingen van de andere verdachten aan het bedrijf kunnen worden toegerekend, omdat deze handelingen hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon.
Hierbij wordt vastgesteld dat de bestuurders inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, al dan niet door feitelijk leiding te hebben gegeven aan het bedrijf bij het maken van inbreuk op het auteursrecht. De laatste verdachte stelt dat niet bewezen kan worden dat hij betrokken is geweest bij de opnames van de inburgeringsexamens. Daarbij stelt hij dat hij alleen de examenvragen voorhanden heeft gehad en dat dit onvoldoende is om inbreuk op het auteursrecht vast te stellen. De rechtbank gaat hier niet in mee en stelt vast dat deze verdachte nauw heeft samengewerkt met de andere verdachten bij de opnames van de inburgeringsexamens. Ook wordt bewezen dat hij de examenvragen heeft verveelvoudigd en openlijk heeft verspreid, terwijl hij als docent werkzaam was bij het bedrijf. Hierdoor stelt de rechtbank vast dat deze verdachte de inbreuk op het auteursrecht heeft medegepleegd.
Betrokkenheid [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 4]
In de zaken van medeverdachten [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 4] heeft de rechtbank vastgesteld dat zij allen betrokken zijn geweest bij de opnames van inburgeringsexamens, de verdere verveelvoudiging en verspreiding daarvan en het bewaren daarvan uit winstbejag.
Daderschap [verdachte 1]
De gedragingen van [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 4] kunnen worden toegerekend aan [verdachte 1] . Daarnaast kunnen de gedragingen van de docenten die cursisten met geheime examens lieten oefenen aan de rechtspersoon worden toegerekend. Het gaat telkens om handelingen die hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon: de gedragingen werden uitgevoerd door personen die werkzaam waren bij [verdachte 1] en de gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering. Het ontwikkelen van lesstof en de verspreiding daarvan onder cursisten past immers in de normale bedrijfsvoering van een taalschool. Ook waren de gedragingen de rechtspersoon dienstig, nu haar concurrentiepositie hierdoor verbeterde. Daarbij vermocht [verdachte 1] erover te beschikken dat binnen de school niet van geheim examenmateriaal gebruik zou worden gemaakt. Dit gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door [verdachte 1] aanvaard, nu niet is gebleken dat enige zorg is betracht die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van deze gedragingen. Volgens [verdachte 2] waren er op [verdachte 1] namelijk geen procedures van kracht om te controleren of lesmateriaal een legale herkomst had. Het maken van geheime opnames van examens, het verwerken van geheime examenvragen in oefenmateriaal en het oefenen van deze examens vond bovendien plaats met medeweten en betrokkenheid van beide bestuurders van [verdachte 1] .