23 jul 2025
Visuele verschillen voorkomen verwarring IMPOSSIBLE/IMPOSSIBLE BAKERS

Gerecht EU 23 juli 2025, IEF 22908; IEFbe 3966; ECLI:EU:T:2025:755 (Impossible Foods Inc. tegen EUIPO, Impossible Foods SL). Het Gerecht bevestigt op 23 juli 2025 dat geen verwarringsgevaar bestaat tussen het oudere Uniewoordmerk IMPOSSIBLE (EU-merk nr. 017924675; kl. 30) van Impossible Foods Inc. en het aangevraagde beeldmerk IMPOSSIBLE BAKERS van Impossible Foods SL voor waren in klasse 30 en diensten in klasse 35. De Opposition Division had de oppositie nog toegewezen op art. 8(1)(b) UMVo; de Kamer van Beroep vernietigt dat besluit wegens gebrek aan verwarringsgevaar, en het Gerecht bekrachtigt dat oordeel. Het relevante territorium is de EU; voor klasse 30 is het relevante publiek de algemene consument met een laag tot gemiddeld aandachtsniveau; voor klasse 35 is dat idem bij detailhandel en boven gemiddeld bij groothandel (professionals). Waren in kl. 30 zijn (deels) identiek; de diensten in kl. 35 zijn gemiddeld soortgelijk.
Visueel is de overeenstemming laag: het aangevraagde merk wordt gedomineerd door BAKERS (grotere typografie) en een vliegende olifant; “IMPOSSIBLE” bevat bovendien een omgekeerde ‘SS’. Fonetisch is de overeenstemming gemiddeld; conceptueel is er voor wie “impossible” begrijpt wel een conceptuele link, maar die weegt beperkt (laudatoir karakter), en de figuratieve olifant creëert juist afstand; voor overige consumenten is het neutraal. Het woord “impossible” heeft ondergemiddelde (inherente) onderscheidingskracht; verhoogde distinctiviteit of reputatie is niet aangetoond. Gezien de visuele aankoopcontext van voedingswaren (schappenkeuze, snel beslissen) geven de opvallende visuele verschillen de doorslag, ook waar de waren identiek zijn; de interdependentie-leer leidt hier dus niet tot verwarringsgevaar. De op art. 8(5) UMVo gestoelde stellingen blijven verder buiten beschouwing. Het beroep van Impossible Foods Inc. wordt verworpen; zij draagt haar eigen kosten én die van de interveniënte; EUIPO draagt zijn eigen kosten (geen zitting gehouden).
96 In the third place, it should be noted that, in its global assessment of the likelihood of confusion, the Board of Appeal expressly took into account the fact that the goods and services at issue had been found to be identical or similar to an average degree. However, that fact alone is not sufficient to conclude that there is a likelihood of confusion, having regard to the circumstances of the present case, in particular the comparison of the signs at issue and the striking visual differences between those signs. According to the case-law, the principle of interdependence is not intended to be applied mechanically. Thus, whilst it is true that, by virtue of the principle of interdependence, a lesser degree of similarity between the goods or services covered may be offset by a greater degree of similarity between the marks, conversely there is nothing to prevent a finding that, in view of the circumstances of a particular case, there is no likelihood of confusion, even where identical goods are involved and there is a weak degree of similarity between the marks at issue (see, to that effect, judgments of 27 June 2019, Sandrone v EUIPO – J. García Carrión (Luciano Sandrone), T‑268/18, EU:T:2019:452, paragraphs 95 and 96 and the case-law cited, and of 13 November 2024, miababy, T‑1169/23, not published, EU:T:2024:814, paragraph 46).