Volledige naam vermelden onnodig, pesterig en onrechtmatig
Hof Amsterdam 10 juni 2014, IEF 14018 (Appellant tegen Hearst) Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Onrechtmatige publicatie. Het publiek belang rechtvaardigt niet dat in publicaties de naam en toenaam van [appellant], die in deze zaak door het Openbaar Ministerie als verdachte van faillissementsfraude en valsheid in geschrifte was aangemerkt, werden genoemd met naam en toenaam werd aangeduid. De Raad voor de Journalistiek concludeerde tot een disproportionele aantasting in de privacy. De rechtbank heeft terecht de publicatie als onnodig en pesterig aangemerkt, maar oordeelt [IEF 11076] niet dat het onrechtmatig is. Het hof oordeelt dat de publicatie onrechtmatig is, appellant heeft extra schade geleid. De beslissing wordt aangehouden en partijen kunnen tot een minnelijke regeling komen of om eindarrest verzoeken.
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Onrechtmatige publicatie. Het publiek belang rechtvaardigt niet dat in publicaties de naam en toenaam van [appellant], die in deze zaak door het Openbaar Ministerie als verdachte van faillissementsfraude en valsheid in geschrifte was aangemerkt, werden genoemd met naam en toenaam werd aangeduid. De Raad voor de Journalistiek concludeerde tot een disproportionele aantasting in de privacy. De rechtbank heeft terecht de publicatie als onnodig en pesterig aangemerkt, maar oordeelt [IEF 11076] niet dat het onrechtmatig is. Het hof oordeelt dat de publicatie onrechtmatig is, appellant heeft extra schade geleid. De beslissing wordt aangehouden en partijen kunnen tot een minnelijke regeling komen of om eindarrest verzoeken.
Ten aanzien van Prometheus zal het vonnis waarvan beroep daarom in het  te dezen te wijzen eindarrest worden bekrachtigd, met veroordeling van  [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
3.10. Het hof  beantwoordt deze vraag ontkennend. Waar het noemen van de functie van  [appellant], financial controller van het concern van [X], (stellig) nog  als functioneel kan worden aangemerkt omdat daarmee de (mogelijke)  betrokkenheid van een financial controller bij de (mogelijke)  onderhavige faillissementsfraude en het Rotterdamse havenschandaal als  misstand (en de daardoor ontstane aanzienlijke economische en  maatschappelijke schade) aan de kaak zou worden gesteld, bestond in het  kader van de openbaarmaking van de onderhavige kwestie in het publieke  belang, mede in aanmerking genomen de daardoor te verwachten schade voor  de reputatie van [appellant], geen zodanige reden voor het noemen van  zijn volledige naam dat het bekendmaken van die volledige naam daardoor  gerechtvaardigd was. Anders gezegd: het noemen van [appellant] met naam  en toenaam was voor het openbaar maken van de misstand onvoldoende  noodzakelijk en diende daarom, gelet op de schade die voor [appellant]  daardoor zou kunnen ontstaan, geen redelijk belang. In de woorden van de  Raad voor de Journalistiek: de vermelding van de naam van [appellant]  was een disproportionele aantasting van diens privacy.
3.12. Met  betrekking tot Quote merkt het hof ten slotte het volgende op. Quote  neemt in deze aansprakelijkheidsprocedure een aparte positie in. Waar  met betrekking tot de vermelding van [appellant] als verdachte, met naam  en toenaam, in het bericht zoals weergegeven onder 3.1.(v) nog, zij het  ten onrechte, gemeend had kunnen worden dat deze vermelding toelaatbaar  was in verband met het onthullen door een journalist van een  belangrijke misstand, bestaat voor de publicatie zoals weergegeven onder  3.1.(viii) geen enkele rechtvaardigingsgrond. In deze publicatie wordt  niet alleen herhaald dat [appellant] verdacht is van  faillissementsfraude maar wordt benadrukt dat [appellant] de persoon in  kwestie is, waardoor de aandacht van het publiek extra op hem wordt  gevestigd. Terecht heeft de rechtbank deze publicatie als “onnodig en  pesterig” aangemerkt. Zonder twijfel heeft deze publicatie voor  [appellant] tot extra schade geleid, waarvoor (alleen) Quote  aansprakelijk is.
3.13. De grieven slagen. [geïntimeerde sub  2] en Quote hebben jegens [appellant] in strijd met artikel 6:162 BW -  een wettelijke beperking als genoemd in artikel 10, lid 2, EVRM - en  mitsdien onrechtmatig gehandeld. Het vonnis waarvan beroep kan ten  aanzien van hen niet in stand kunnen blijven.
3.15. Het  debat omtrent de schade is, doordat de aandacht vooral op de  aansprakelijkheid gericht is geweest, nog onvoldragen. Bij deze stand  van zaken zal het hof de zaak naar de rolzitting verwijzen voor  uitlating partijen. Het hof geeft partijen in overweging in overleg tot  een minnelijke regeling te komen. Indien partijen hierin niet slagen  zullen zij in een door hen te nemen akte een gezamenlijk verzoek kunnen  doen tot het bepalen van een comparitie van partijen met het doel om,  mede aan de hand van nadere door partijen te verstrekken gegevens  omtrent de schade, onder leiding van een raadsheercommissaris een  schikking te beproeven. Partijen zullen ook om een eindarrest kunnen  verzoeken, waarvan - tenzij alsnog anders wordt beslist - het gevolg zal  zijn dat de zaak, al dan niet met toewijzing van een bedrag ten aanzien  waarvan als voldoende vaststaand kan worden aangenomen dat [appellant]  daarvoor schade heeft geleden, wordt verwezen naar de  schadestaatprocedure.
 
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
 
         
 
         
 
         
 
         
 
         
 
         
 
         
 
        