Gepubliceerd op dinsdag 18 juni 2024
IEF 22096
Rechtbank Gelderland ||
29 mei 2024
Rechtbank Gelderland 29 mei 2024, IEF 22096; ECLI:NL:RBGEL:2024:3267 (Gecoma tegen BSRP), https://ie-forum.nl/artikelen/vordering-art-843a-rv-toegewezen

Vordering art. 843a RV toegewezen

Rechtbank Gelderland 29 mei 2024, IEF 22096; ECLI:NL:RBGEL:2024:3267 (Gecoma tegen BSRP) Naam 1 en Gecoma houden ieder 50% van alle intellectuele eigendomsrechten van De Plaatmaat. Naam 1 is gelieerd aan BSRP, de exploitatie en administratie van De Platmaat vindt plaats in BSRP. Vanaf halverwege 2019 is de verkoop van De Plaatmaat gestart. Gecoma vordert in de hoofdzaak op grond van de door haar gestelde partijafspraken 50 % van het exploitatieresultaat van De Plaatmaat, waaronder met het octrooi gerealiseerde royalty’s. In dit kort geding vordert Gecoma afgifte van administratie van BSRP. De rechtbank merkt als eerste op dat BSRP niet heeft weersproken dat aan het bepaalbaarheidsvereiste (b) is voldaan. Verder is niet in geschil dat Gecoma als octrooihoudster recht heeft op een deel van de met het octrooi gerealiseerde royalty’s. De bescheiden waarvan afschrift wordt gevorderd zijn relevant voor de berekening van het behaalde resultaat en royalty’s en dus van wezenlijk belang voor de rechtspositie van Gecoma. De rechtbank oordeelt dat Gecoma een rechtmatig belang heeft bij afschrift van de bescheiden (a). Tot slot is duidelijk dat er tussen partijen een rechtsbetrekking bestaat waarbij zowel Gecoma als BSRP partij is en waaromtrent tussen hen een geschil bestaat (c). De vordering wordt toegewezen op grond van art. 843a RV.

4.5. De bescheiden dienen zodanig concreet te worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en dat getoetst kan worden of er een rechtmatig belang is bij afschrift. BSRP heeft niet weersproken dat aan voornoemd bepaalbaarheidsvereiste is voldaan. 

4.6. Ten aanzien van het rechtmatig belang oordeelt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat Gecoma als octrooihoudster recht heeft op een deel van de met het octrooi gerealiseerde royalty’s. Ook is niet weersproken dat de hoogte van deze royalty’s afhankelijk is van het behaalde exploitatieresultaat. Dat de afspraak van partijen om het behaalde resultaat bij helfte te verdelen nog niet in rechte vaststaat doet dus niet af aan het feit dat Gecoma afschrift van de bescheiden nodig heeft om de hoogte van de royalty’s te bepalen. Weliswaar heeft zij hiervoor een concreet bedrag van € 28.092,24 (exclusief btw) opgenomen in haar dagvaarding, maar zij heeft haar twijfels uitgesproken over de juistheid hiervan en zich het recht voorbehouden om haar eis te wijzigen. Haar twijfels over de juistheid van de administratie van De Plaatmaat heeft zij afdoende onderbouwd in haar incidentele conclusie. Hoewel uit een inzage door een accountant van Gecoma eerder is gebleken dat de administratie in orde was, zag dit op een periode beperkt tot 11 juli 2023. Bovendien heeft Gecoma omstandigheden die zij na voornoemde inzage heeft ontdekt aangevoerd hetgeen volgens haar evenwel tot de conclusie moeten leiden dat het exploitatieresultaat, ook over de onderzochte periode, in werkelijkheid hoger is. De bescheiden waarvan in dit incident afschrift wordt gevorderd zijn relevant voor de berekening van het behaalde resultaat dan wel de royalty’s en dus van wezenlijk belang voor de rechtspositie van Gecoma. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat Gecoma een rechtmatig belang heeft bij afschrift van de bescheiden in de zin van artikel 843a Rv.

4.8. Het is duidelijk dat er tussen partijen een rechtsbetrekking bestaat waarbij zowel Gecoma als BSRP partij is en waaromtrent tussen hen een geschil bestaat. Vast staat immers dat zij de royalty’s van de Plaatmaat hebben te delen. Dat de partijafspraak waarop Gecoma haar vordering (mede) baseert nog niet in rechte vaststaat staat niet in de weg aan de voldoening aan dit vereiste. Aan het vereiste onder c) is daarom eveneens voldaan.