Gepubliceerd op woensdag 10 februari 2016
IEF 15681
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Vorderingen Pictoright tegen Blendle afgewezen vanwege ontbreken spoedeisend belang

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 februari 2016, IEF 15681; ECLI:NL:RBDHA:2016:1415 (Pictoright tegen Blendle)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, Brandeis;
Douwe Linders, Deikwijs; Dirk Visser, Paul Kreijger en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger; Dylan Griffiths, Griffiths advocaten en Martijn van de Hel, Maverick. Auteursrecht. Via Blendle kunnen abonnees digitale reproducties van losse krantenartikelen kopen. Zij maakt de aan haar aangeleverde artikelen door middel van technische omzetting geschikt voor publicatie. In dit kader heeft Blendle overeenkomsten gesloten met o.a. De Persgroep en TMG, op grond waarvan zij geen inbreuk maakt op de auteursrechten van derden. Volgens Pictoright maakt Blendle inbreuk op de auteursrechten op beeldwerken van beeldmakers door het zelfstandig en commercieel gebruik van deze beschermde werken. Pictoright vordert Blendle te veroordelen om de inbreuken te staken. Blendle stelt dat zij niet meer dan een verkoop kanaal is en louter ‘schone producten’ van de uitgevers ontvangt. Het meest verstrekkende verweer van Blendle is ontbreken van het spoedeisend belang, nu er reeds 1,5 jaar is verlopen sinds de eerste aanschrijving door Pictoright. De voorzieningenrechter oordeelt dat Pictoright inderdaad onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Pictoright wordt bij gebreke van spoedeisend belang niet-ontvankelijk verklaard.

5.4 Gebleken is dat Pictoright Blendle reeds kort na de lancering van haar dienstverlening in april 2014 heeft gewezen op de onrechtmatigheid van het zelfstandig en commercieel gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken. Vervoglens heeft Pictoright Blendle pas in juli en september 2015 (14 respectievelijk 16 maanden nadien) gesommeerd de gestelde inbreuken te staken, waarna in november 2015 de dagvaarding is uitgebracht. In de tussenliggende periode zijn partijen kennelijk wel met elkaari n gesprek geweest (vgl. 2.7.), maar niet is gesteld of gebleken dat er ooit zicht is geweest op een concreet onderhandelingsresultaat. Dit volgt ook uit de verklaring van Pictoright zelf waar zij stelt dat zij ‘aan het lijntje gehouden’ is en dat ‘de contacten tussen Pictoright en Blendle nooit het stadium van overleg over een regeling hebben bereikt’ - volgens Pictoright heeft Blendle bovendien ‘bij herhaling laten weten dat zij de noodzaak van een oplossing niet inzag’. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Pictoright daarmee onvoldoende voortvarend gehandeld. Van haar had mogen worden verwacht dat zij in een geschil als het onderhavige - dat enerzijds een principieel karakter heeft, maar waarbij alle partijen anderzijds een praktische oplossing wensen - in een eerder stadium tegen de in haar ogen flagrante schending van de rechten van beeldmakers - in kort geding of in een (provisionele voorzing in een) bodemprocedure - in rechte was opgekomen.

5.5 Hoewel dat wél op haar weg lag, heeft Pictoright geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat van haar niet gevergd kan worden (alsnog) de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. Dat de gestelde inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van de bij Pictoright direct of indirect aangeslotenen jegens hen ook nu nog voortduurt, is in een situatie als de onderhavige niet langer voldoende reden om een spoedeisend belang voor ingrijpen in dit kort geding aan te nemen. Dit geldt temeer nu De Persgroep en TMG onweersproken hebben gesteld dat de Blendle-rechten in toenemende mate zijn of worden verdisconteerd in de tussen hen en de beeldmakers/foto(pers)bureaus gesloten overeenkomsten, zodat verwacht mag worden dat het aantal gevallen waarin (expliciete) toestemming van de auteursrechthebbenden ontbreekt alleen maar zal afnemen.

Lees de uitspraak (pdf/html)