Gepubliceerd op woensdag 4 mei 2011
IEF 9610
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 7 april 2011, LJN BQ3336 (Dowell Holding B.V. tegen Steco Metaalwarenfabriek B.V.)

Slaafse nabootsing: transportvoordrager

Slaafse nabootsing. Veroordeling bij verstek. Voorzieningenrechter oordeelt dat Steco (gedaagde) terecht stelt dat Dowell zich met de verkoop van de DoWell-transportvoordrager schuldig maakt aan slaafse nabootsing. De veroordeling bij verstek blijft in verzetprocedure in stand. Dwangsom deels gematigd en gemaximeerd.

3.2.  DoWell heeft, samengevat, haar vordering, als volgt toegelicht. Steco had haar vordering die tot het verstekvonnis heeft geleid gebaseerd op het leerstuk van slaafse nabootsing. Steco verhandelde haar transportvoordrager echter al vóór 1 december 2003 in Nederland. Dit betekent dat alleen vorderingen kunnen worden ingesteld op basis van de regelgeving van toen. Destijds was dat de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen (BTMW) waarvan artikel 14 lid 8 luidde: “Voor feiten die alleen inbreuk op een tekening of model inhouden kan geen vordering worden ingesteld op grond van de wettelijke bepalingen inzake de bestrijding van oneerlijke mededinging.”

Anders gezegd: op grond van die bepaling kan geen bescherming worden ingeroepen op grond van slaafse nabootsing, maar alleen op grond van de BTMW en daarvoor is noodzakelijk dat een tekening of model is gedeponeerd. Dat is hier niet het geval. Alleen al daarop dient de vordering af te stuiten.(...)

4.7.  Anders dan DoWell heeft geconcludeerd, heeft Steco naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat haar fietsvoordrager een eigen plaats op de Nederlandse markt inneemt. Voldoende aannemelijk is dat de Steco transportvoordrager het resultaat is van de continue inspanningen van de afdeling R&D van Steco.

4.9.  Op basis van een beschouwing van de producten zelf en de daarvan gemaakte afbeeldingen, moet voorts worden geconcludeerd dat de DoWell fietstransportvoordrager wat de vormgeving betreft, niet alleen qua totaalindruk, maar ook voor wat betreft de in het oog springende details, vrijwel identiek is aan die van Steco. De door DoWell naar voren gebrachte verschillen zijn dermate gering dat deze eerst bij zorgvuldige inspectie kenbaar worden. Uit de overgelegde (afbeeldingen van) andere op de markt zijnde fietsvoordragers kan worden opgemaakt dat een andere vormgeving mogelijk is, zonder aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van het product afbreuk te doen. Overigens heeft DoWell dat op zichzelf ook niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. Aannemelijk is daarnaast dat de vrijwel gelijke vormgeving kan leiden tot verwarring bij het publiek. De door Steco in het geding gebracht verklaringen van haar afnemers (aangehaald onder 2.3 tot en met 2.5) ondersteunen dat. Aldus heeft DoWell door het op de markt doen brengen van een vrijwel identiek product kunnen profiteren van de inspanningen van Steco, met een aanzienlijke besparing van de daaraan normaal gesproken verbonden kosten.

4.12.  De conclusie op grond van het voorgaande is dat in beginsel geen grond bestaat tot vernietiging van het verstekvonnis, voor wat betreft de veroordelingen onder 3.1 en 3.2. Evenmin bestaat aanleiding tot het opheffen van de opgelegde dwangsommen. Dat het DoWell niet bekend zou zijn hoe het in Nederland er aan toe gaat in dit soort zaken is daarvoor geen afdoende grond. Van wie hier handel gaat drijven, mag immers worden gevergd dat hij zich voordien ter zake informeert en wanneer hij dat niet of onvoldoende heeft gedaan, komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening. Gelet op het verweer tegen de hoogte van de dwangsommen, dat uit de aard der zaak tijdens de verstekprocedure niet aan de orde is gekomen, bestaat wel aanleiding tot verdere matiging en maximering daarvan voor wat betreft de veroordeling onder 3.2 en de daaraan in 3.4 van het verstek vonnis verbonden dwangsommen, met dien verstande dat deze dwangsommen eerst verschuldigd worden als de desbetreffende opgave niet binnen tien (werk-)dagen na betekening van dit vonnis is verstrekt, aangezien daaraan anders het karakter van een aansporing tot nakoming van deze veroordeling, zou komen te ontvallen. Het vonnis zal daarom op dit punt worden vernietigd, met gedeeltelijke gegrondverklaring van het verzet.

Lees de uitspraak hier (link en pdf)