Gepubliceerd op donderdag 1 november 2018
IEF 18070
Rechtbanken ||
24 okt 2018
Rechtbanken 24 okt 2018, IEF 18070; ECLI:NL:RBDHA:2018:12721 (VCE tegen Hennessy c.s.), https://ie-forum.nl/artikelen/afgewezen-vrijwaring-geen-rechtsverhouding-gedaagden-gesteld

Afgewezen vrijwaring: geen rechtsverhouding gedaagden gesteld

Rechtbank Den Haag 24 oktober 2018, IEF 18070; ECLI:NL:RBDHA:2018:12721 (VCE tegen Hennessy c.s.) Merkenrecht. Procesrecht. Hennessy c.s. stellen dat er merkinbreuk is op hun verschillende Unie- en Beneluxmerken voor onder meer alcoholische dranken. VCE vordert dat de rechtbank haar toestaat elf mede-gedaagden in de hoofdzaak in vrijwaring te dagvaarden ter zake de door Hennessy c.s. ingestelde vorderingen. Vordering afgewezen, zij heeft niets gesteld waaruit kan volgen dat er een rechtsverhouding bestaat tussen VCE en deze voornoemde gedaagden in de hoofdzaak die meebrengt dat VCE de nadelige gevolgen van een voor haar ongunstige afloop van de hoofdzaak op deze voornoemde gedaagden kan verhalen. Ook het pleidooverzoek van VCE is afgewezen: toewijzing brengt onmiskenbaar (verdere) vertraging van de procedure met zich.

5.3. De rechtbank constateert dat VCE uitgebreid heeft toegelicht welke vorderingen door Hennessy c.s. in de hoofdzaak - bij lezing van de petita zoals VCE deze begrijpt - jegens VCE zijn ingesteld. Daarbij gaat het volgens VCE om materiële aansprakelijkheden en dwangsommen. De tegen VCE ingestelde vorderingen zijn volgens VCE gestoeld op verwijten die erop neerkomen dat VCE samen met andere gedaagden lid zou zijn van een groep in de zin van artikel 6:166 BW. Vervolgens heeft zij - zonder nadere toelichting - gesteld dat zij Loendersloot c.s. en Van Caem c.s., in vrijwaring wenst op te roepen voor het geval de vorderingen in de hoofdzaak jegens VCE worden toegewezen, voor zover het gaat om handelen of nalaten na 31 december 2014. Daarmee heeft zij niets gesteld waaruit kan volgen dat er een rechtsverhouding bestaat tussen VCE en deze voornoemde gedaagden in de hoofdzaak die meebrengt dat VCE de nadelige gevolgen van een voor haar ongunstige afloop van de hoofdzaak op deze voornoemde gedaagden kan verhalen. Dat brengt mee dat de vordering tot oproeping in vrijwaring zal worden afgewezen.

5.9. Zoals hiervoor is overwogen, is het recht op pleidooi niet absoluut. De goede procesorde, die in de weg kan staan aan de uitoefening van dit recht, vergt onder meer dat wordt gewaakt tegen de onredelijke vertraging van de procedure en dat zo nodig ambtshalve of op verzoek van een partij maatregelen worden getroffen (art. 20 Rv). Daarbij dient de procedure als geheel te worden bezien. Toewijzing van het verzoek brengt onmiskenbaar (verdere) vertraging van de procedure met zich. De in 5.6 beschreven reeks van incidenten, welke naar het zich laat aanzien door gedaagden in de hoofdzaak tezamen is georkestreerd, heeft reeds tot de nodige vertraging geleid. Hennessy c.s. verzet zich terecht tegen verdere vertraging. De mogelijke vertraging doet zich niet alleen voor in de zaak tegen VCE, maar heeft ook gevolgen in de zaken tegen de vijftien andere gedaagden in de hoofdzaak, nu gelijktijdige behandeling ter comparitie de voorkeur verdient en de zaken tot voor kort gelijk op zijn gegaan op de rol. Ook vanwege de samenhang tussen de zaken verdient verdere vertraging, met als gevolg mogelijk afsplitsing van de zaak tegen VCE van de zaken tegen de andere gedaagden in de hoofdzaak, niet de voorkeur.