30 jul 2025
Uitspraak ingezonden door Hidde Koenraad, Boekx.
BMW mag verhandeling van brandbeschadigde voertuigen binnen de EU verbieden: geen sprake van uitputting onder douanestatus T1

Rb. Den Haag 30 juli 2025, IEF 22842; ECLI:NL:RBDHA:2025:13610 (BMW tegen gedaagden). De zaak betreft een geschil tussen BMW en een groep Nederlandse ondernemers die 260 BMW-voertuigen hebben gekocht van de Taiwanese verzekeraar SCI, nadat deze voertuigen betrokken waren bij een brand aan boord van het vrachtschip Fremantle. De voertuigen, oorspronkelijk bestemd voor Taiwan, bevonden zich tijdens het transport onder douanestatus T1 (niet-Uniegoederen). BMW verzette zich tegen verdere verhandeling van de voertuigen, onder verwijzing naar zowel mogelijke veiligheidsrisico’s als haar merk- en modelrechten. De gedaagden, die de voertuigen wilden doorverkopen binnen de EU, stelden onder meer dat BMW haar rechten had uitgeput door levering van de voertuigen in Duitsland en dat er geen sprake zou zijn van daadwerkelijke verkoop in de EU. De rechtbank oordeelt echter dat geen sprake is van uitputting ex artikel 15 UMVo of artikel 21 GModVo, aangezien de voertuigen nimmer in het vrije verkeer van de EU zijn gebracht. Zij bleven onder T1-status tot aan de beoogde verkoop. De leveringshandelingen door BMW of de verzekeraar aan de Taiwanese importeur of aan gedaagden veranderen dit niet, mede gezien het contractueel beperkte distributienetwerk van BMW en het ontbreken van enige expliciete of impliciete toestemming voor verhandeling binnen de EU. BMW mocht zich dus ongeclausuleerd op haar IE-rechten beroepen.
De rechtbank stelt vast dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de merkrechten en modelrechten van BMW door de voertuigen aan te bieden binnen de EU, onder meer door verspreiding van prijslijsten met BPM-vermelding, showroomaanbiedingen en feitelijke invoer van minstens één voertuig. Er was sprake van een ongeclausuleerd aanbod dat noodzakelijkerwijs impliceert dat de voertuigen in de EU in het handelsverkeer zouden worden gebracht, zoals vereist onder het Class-arrest van het HvJ EU. De rechtbank wijst het gevorderde verbod op verdere inbreuk toe, evenals de afgifte tot vernietiging van de voertuigen (niet uitvoerbaar bij voorraad), opgaveverplichtingen, winstafdracht en schadevergoeding nader op te maken bij staat. Tevens oordeelt de rechtbank dat drie bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn wegens ernstig verwijtbaar handelen: zij waren nauw betrokken bij de inkoop en beoogde verkoop, handelden ondanks expliciet verzet van BMW en konden als ervaren marktdeelnemers weten dat geen sprake was van uitputting. De reconventionele vorderingen van gedaagden, waaronder verklaringen voor recht over uitputting en onrechtmatig handelen door BMW, worden integraal afgewezen. De rechtbank acht het verweer van rechtsverwerking of impliciete toestemming ongegrond en benadrukt dat BMW zich tijdig en voldoende expliciet heeft verzet tegen verhandeling binnen de EU
5.20. Nu de voertuigen niet door- of met toestemming van BMW in de EER in de handel zijn gebracht, is er geen sprake van uitputting in de zin van artikel 15 lid 1 UMVo of artikel 21 GModVo. BMW kan zich dus nog steeds in de EU/EER op haar merk- en modelrechten beroepen, en de aanwezigheid van een gegronde reden is geen voorwaarde voor haar verzet tegen (verdere) verhandeling. De rechtbank hoeft dus niet te onderzoeken of BMW een dergelijke gegronde reden heeft.