Gepubliceerd op maandag 9 januari 2012
IEF 10755
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

De prior art en beschermingsomvang van een verlichte bloempot

Commentaar in't kort van Laura Bonnes, KienhuisHoving N.V.

Op 13 december 2011 deed het hof Den Haag uitspraak in de kwestie Bloom / The Groove Garden, IEF 10666. Voorwerp van geschil was een bloempot waarin lichtbronnen zijn aangebracht. Deze bloempot was door Bloom als model gedeponeerd en The Groove Garden bracht een soortgelijke pot op de markt, onder de naam de GG-pot. Partijen twisten over zowel het auteursrecht als het modellenrecht op de BLOOM en de inbreuk die de GG-pot daarop maakt. Met de uitkomst valt te leven, twee modelrechtelijke overwegingen komen echter vreemd voor.

Relevante prior art
Het hof overweegt dat alleen die prior art, die tot 12 maanden vóór de datum van indiening van de aanvrage is geopenbaard, schadelijk kan zijn voor de nieuwheid en het eigen karakter van het model. Dit bevreemdt.

De modellenverordening bepaalt namelijk dat alle prior art die is geopenbaard voor de datum van indiening van de aanvrage schadelijk kan zijn voor de nieuwheid en / of het eigen karakter van een ingeschreven model (5 lid 1, 6 lid 1 juncto 7 lid 1 GModVo).


Artikel 7 lid 2 sub b, waar het hof zijn oordeel op baseert, is alleen van toepassing als ook voldaan is aan de eisen van artikel 7 lid 2 sub a. Deze artikelen tezamen bepalen dat de ontwerper een ‘terme de grace’ verkrijgt om voortbrengselen waarin de modellen zijn toegepast op de markt te brengen gedurende een periode van een jaar, zonder dat deze openbaarmaking de nieuwheid of het eigen karakter van het model schaadt. Het hof lijkt te miskennen dat er in artikel 7 lid 2 twee vereisten zijn neergelegd, die alleen effect sorteren als aan beide vereisten is voldaan.

Omvang van het modeldepot
Ook wordt door partijen getwist over de omvang van het modeldepot van Bloom. Door Bloom wordt betoogd dat bij de bepaling daarvan niet alleen naar haar depot, maar aar de door haar vermarkte bloempot moet worden gekeken.

In zijn overwegingen ontleent het hof argumenten aan het PepsiCo-arrest van het Gerecht van de Europese Unie(Gerecht EU 18 maart 2010, IEF 8684, PepsiCo tegen Grupo Promer Mon Graphic)). Het Gerecht EU betrekt in deze kwestie zowel het vermarkte voortbrengsel, als het model zelf in de bepaling van de persoon van de geïnformeerde gebruiker en de vrijheid van de ontwerper. Artikel 36 lid 6 GModVo bepaalt immers dat zowel de omschrijving, als de in het depot opgenomen lijst met voortbrengselen niet van invloed is op de draagwijdte van de bescherming van het model. Dit maakt volgens het Gerecht EU dat zowel het voortbrengsel, als het model in ogenschouw genomen mag (moet?) worden bij de bepaling van de aard, de bestemming en de functie van het model en aldus bij de bepaling van de geïnformeerde gebruiker en de vrijheid van de ontwerper.

Het hof constateert vervolgens dat partijen in de onderhavige kwestie niet twisten over wie de geïnformeerde gebruiker is en wat de vrijheid van de ontwerper is en acht daarmee de bovenstaande redenering van het Gerecht niet van belang voor de onderhavige kwestie.

Wel van belang acht zij de overwegingen van het Gerecht EU en het HvJ EU (HvJ EU 20 oktober 2011, IEF 10374, PepsiCo / Grupo Promer Mon Graphic) in voornoemd arrest daar waar het gaat om de invloed van het voortbrengsel op de algemene indruk die het betrokken model wekt bij de geïnformeerde gebruiker. Het hof combineert de overwegingen van beide instanties om tot de conclusie te komen dat een voortbrengsel waarin een model is toegepast, betrokken mag worden in de beoordeling van de draagwijdte van de bescherming van het model als dit een bevestiging oplevert van hetgeen reeds blijkt uit het model zoals ingeschreven.

Hiervan uitgaande leidt de feitelijke overweging van het Haagse hof (paragraaf 33), die impliceert dat de beschrijving ter verduidelijking van het model en de opsomming van voortbrengselen in het depot van belang is voor de bepaling van de beschermingsomvang van het model, tot vragen. Want wat is nu rechtens? Welke invloed hebben het voortbrengsel én de tekst van het depot nu echt? Hopelijk wordt dit in toekomst duidelijk.