Gepubliceerd op donderdag 3 juli 2008
IEF 6396
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

De Roze Rooier

vdp.gifRechtbank ‘s-Gravenhage, 2 juli 2008, KG ZA 07/3506, Loon- en Kranenverhuurbedrijf J.S. Van Diepen B.V. en Oudhuis tegen M. Pronk Innovation Service B.V., M. Pronk Holding B.V. en Pronk

Octrooirecht. Octrooiprocesrecht. Op straffe van niet-ontvankelijkheid dient het ingevolgde artikel 76 lid 1 ROW verplichtte nietigheidsadvies tijdig te worden overlegd zodat de wederpartij al meteen in zijn conclusie van antwoord hierop kan reageren. Dit is niet anders voor zaken die in een versneld regime zitten.

Van Diepen en Pronk drijven beiden een onderneming in de agrarische sector en richten zich onder meer op het planten, koppen en rooien van bloembollen. Van Diepen is houder van een Nederlands octrooi voor inrichting voor het oogsten van gewassen met buffer.

Pronk is op haar beurt houder van een Nederlands octrooi voor inrichting voor het rooien van bolgewassen, alsmede haspel voor toepassing daarin. Pronk is teven houder van een Europees octrooi voor een “apparatus for lifting bulbous plants, and reel for use therein”.

Partijen hebben in januari 2004 afspraken gemaakt in verband met een te ontwerpen bollenrooimachine. Deze afspraken zijn uiteindelijk in een overeenkomst terecht gekomen. Van Diepen heeft later bij de rechtbank Alkmaar de vernietiging van de overeenkomst gevorderd. Die vordering is afgewezen en van Diepen is daartegen in hoger beroep gekomen.

Partijen bestoken elkaar thans met hun octrooien. In conventie vordert Van Diepen onder meer een inbreukverbod op haar Nederlandse octrooi. Pronk zou met haar machine genaamd De Roze Rooier inbreuk maken op het ingeroepen octrooi. In reconventie vordert Pronk onder meer vernietiging van het octrooi van Van Diepen en een inbreukverbod op haar Europese octrooi.

Als meest vergaande verweer tegen de gestelde inbreuk op NL 465 doet Pronk een beroep op de nietigheid van het door Van Diepen ingeroepen octrooi. Pronk heeft in dit verband een reconventionele nietigheidsvordering ingesteld, maar voert dit in conventie tevens als niet-inbreukverweer. De rechtbank overweegt ten aanzien van de reconventionele nietigheid als volgt:

“4.3. Ingevolge artikel 76 lid 1 Rijksoctrooiwet 1995 (Row 1995) is degene die een
rechtsvordering als bedoeld in artikel 75 Row 1995 tot vernietiging van een krachtens de Row 1995 verleend octrooi instelt, in die vordering niet ontvankelijk als hij niet als bijlage bij de conclusie van eis (in voorkomend geval in reconventie) het resultaat van een door OCN uitgebracht advies omtrent de toepasselijkheid van de in artikel 75 lid 1 Row 1995 genoemde nietigheidsgronden overlegt. Pronk c.s. heeft bij de eis in reconventie, genomen op de rol van 9 januari 2008, niet een dergelijk advies overgelegd. Het op 25 april 2008 uitgebrachte advies is bij akte van 29 april 2008 in het geding gebracht. Van Diepen c.s. is daarmee de mogelijkheid ontnomen om al in zijn conclusie van antwoord in reconventie, genomen op de rol van 2 april 2008, op het rapport te reageren. Dat is precies wat de wetgever heeft beoogd te voorkomen.

4.4. De rechtbank verwerpt het verweer van Pronk c.s., inhoudende dat de termijnen binnen het versneld regime voor octrooizaken, zoals gehanteerd in de beschikking van 1 oktober 2007, te krap zijn om aan het vereiste van artikel 76 lid 1 Row 1995 te voldoen. Artikel 76 lid 1 Row 1995 zou volgens Pronk c.s. alleen bedoeld zijn voor een “gewone” bodemprocedure, als in Rechtbank ’s-Gravenhage 22 maart 2006, BIE 2006/83 (SKB/FAL). Dat is niet het geval. Ook in het versneld regime geldt immers dat, als de rechtbank voorbij zou gaan aan de eis om bij de conclusie van eis in reconventie een nietigheidsadvies over te leggen, de eerste gelegenheid die Van Diepen c.s. zou hebben om op het nietigheidsrapport te reageren het pleidooi zou zijn. Die gelegenheid is daartoe niet geëigend. Dat de termijnen binnen het versneld regime kort zijn en mogelijk te kort om tijdig een nietigheidsadvies te laten uitbrengen, maakt dit in het onderhavige geval niet anders. Pronk c.s. heeft nog altijd de gelegenheid om in een afzonderlijke procedure de nietigverklaring van EP 220 te vorderen, terwijl hij, zoals uit het navolgende zal blijken, in de onderhavige procedure (wel) bij wege van verweer een beroep op het bestaan van één of meer nietigheidsgronden kan doen. Voor zover Pronk c.s. een beroep heeft gedaan op het vonnis van deze rechtbank van
17 maart 1999, BIE 1999/101 (Kuijk/Abemec), gaat dit niet op. Dat is reeds het geval omdat in de onderhavige zaak (anders dan in Kuijk/Abemec) geen sprake is van een aanvankelijk tijdig ingediend nietigheidsadvies dat in een latere fase van de procedure is aangevuld met een tweede advies. De conclusie van het voorgaande is dat Pronk c.s. niet ontvankelijk is in zijn reconventionele nietigheidsvordering.”

De rechtbank gaat vervolgens verder met het beoordelen van de nietigheid bij wege van verweer. Onder het versneld regime nieuwe stijl is het immers in beginsel niet strijdig met de goede procesorde om bij wege van verweer een beroep te doen op het bestaan van één of meer nietigheidsgronden, zonder een daarop toegesneden eis in reconventie in te stellen. De rechtbank concludeert na alle ingeroepen conclusies te hebben ebsproken dat het niet-inbreukverweer van pronk slaagt. Alle ingeroepen conclusies zijn niet inventief te achten, terwijl Pronk ook op de werkwijzeconclusies geen inbreuk maakt nu hij die methoden niet toepast.

Ten aanzien van het octrooi van Pronk oordeelt de rechtbank in reconventie dat Van Diepen geen inbreuk maakt. Omdat de reconventionele vordering tot nietigverklaring  voorwaardelijk is geformuleerd komt de rechtbank niet toe aan het beoordelen van de geldigheid van het octrooi van Pronk. Ook de vorderingen van Pronk worden derhalve afgewezen.

Lees het vonnis hier.