12 nov 2025
Executiegeschil na merkinbreukvonnis: dwangsom voor onvolledige opgave blijft, nieuwe claim over namaakwodka strandt
Rb. Den Haag 12 november 2025, IEF 23107; ECLI:NL:RBDHA:2025:21387 ([eiseres] tegen [gedaagden]). De zaak draait om een executiegeschil na een eerder merkrecht-vonnis tegen een grote logistieke dienstverlener. In 2023 was zij veroordeeld om een uitgebreide opgave te doen over door haar gefaciliteerde handel in inbreukmakende alcoholproducten, op straffe van een dwangsom. De dienstverlener zegt dat zij alles al heeft aangeleverd (o.a. Excel-lijsten + duizenden onderliggende dossiers) en vraagt daarom de dwangsom op te heffen of te verlagen: volgens haar is nakoming praktisch onmogelijk geworden. De rechtbank gaat daar niet in mee. Zij vindt dat de opgave niet voldoet omdat die niet per transactie is gerangschikt, waardoor de merkhouders nog steeds geen goed inzicht krijgen in welke diensten wanneer zijn verleend en wie de relevante opdrachtgevers waren. Ook heeft de dienstverlener erkend dat stukken ontbreken en ze heeft die ondanks toezeggingen niet aangevuld. Kortom: er is géén sprake van “onmogelijkheid” in de zin van art. 611d Rv, dus de vordering tot opheffing/verlaging van de dwangsom wordt afgewezen.
Daarnaast had één van de merkhouders in reconventie nog een nieuwe claim ingesteld over een andere kwestie: volgens haar heeft de logistieke dienstverlener in 2022 de handel in minimaal 263.192 flessen namaak-wodka gefaciliteerd en moet zij daarvoor schade/winst afdragen en extra opgave doen. De rechtbank laat die reconventie toe, maar wijst haar inhoudelijk af. Er is onvoldoende bewijs dat de dienstverlener wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat het om namaak ging: door de enorme dagelijkse goederenstroom is controle bij binnenkomst beperkt, en de aangevoerde “red flags” (zoals kleine spelfouten en valse lotcodes) waren niet zo duidelijk dat zij daarop had moeten aanslaan vóór de beslaglegging. Daarom is geen onrechtmatig faciliteren van merkinbreuk vastgesteld. De dienstverlener verliest dus in conventie, de merkhouder verliest in reconventie; proceskosten worden overeenkomstig verdeeld.
4.24.
[gedaagden, sub 4] stelt dat [eiseres] wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat zij diensten verleende met betrekking tot de handel in namaak [merk 7] -wodka en daarmee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gebleken. [eiseres] heeft gemotiveerd betwist dat zij ermee bekend was of hoefde te zijn dat het om namaakflessen ging. Gebleken is dat dagelijks grote hoeveelheden producten van een groot aantal verschillende opdrachtgevers de Warehouse van [eiseres] binnenkomen voor inslag. De omvang van de goederenstroom en de vereiste snelheid maken het voor medewerkers van [eiseres] onmogelijk om ieder binnenkomend product afzonderlijk te inspecteren. Bij de inslag van producten noteren de medewerkers van [eiseres] bepaalde kenmerken die relevant zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden van [eiseres] , zoals het merk, de hoeveelheid flessen/dozen en het alcoholpercentage. Daarbij kan, zeker in de gegeven omstandigheden, niet van de medewerkers van [eiseres] worden verwacht dat zij bedacht zijn op namaakkenmerken en deze als zodanig identificeren. Dit geldt te meer nu het in dit geval gaat om hele specifieke namaakkenmerken, zoals kleine spelfouten (“ [gedaagden, sub 4] ” in plaats van “ [gedaagden, sub 4] ” en “ [gedaagden, sub 4] ” in plaats van “ [gedaagden, sub 4] ”) en valse lotcodes. Deze specifieke kenmerken vallen bij een globale inspectie van de producten tijdens de inslag niet op en de medewerkers van [eiseres] konden op dat moment niet weten dat deze kenmerken duiden op namaak Beleverde-wodka. Dat op grond van deze kenmerken moet worden vermoed dat het om namaakflessen gaat, is [eiseres] pas bekend geworden op de datum van het beslag (9 augustus 2022). Daarvoor kon dit echter niet als algemeen bekend worden verondersteld. Andere door [gedaagden, sub 4] genoemde red flags (zoals de ongebruikelijke goederenstromen via onbekende althans fictieve partijen, ontvangst van valse facturen, flessen met dezelfde valse lotcodes) zijn naar het oordeel van de rechtbank ook niet zodanig duidelijke aanwijzingen voor merkinbreuk dat [eiseres] zich hiervan bewust had moeten zijn. Bij het achteraf nader bestuderen en het naast elkaar leggen van facturen en andere omstandigheden kunnen wellicht onregelmatigheden worden ontdekt, maar daaruit volgt niet dat die onregelmatigheden door een tussenpersoon als [eiseres] meteen gesignaleerd hadden moeten worden. Van handelen door [eiseres] in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt is dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.