Gepubliceerd op dinsdag 27 december 2005
IEF 1410
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Geen betrekking op het oorspronkelijke verzoek

Rechtbank 's-Gravenhage 15 december 2005, Duyvis - Teckru c.s. (met dank aan Otto Swens, SteinhauserHoogenraad)

Vervolg op de beschikking van de Rechtbank Alkmaar van 14 juli 2005 waarin deze zich onbevoegd verklaarde en de zaak doorverwees naar Den Haag. Duyvis heeft uit de markt berichten vernomen die haar doen vermoeden dat Teckru c.s. persen vervaardigen en/of verhandelen die onder de beschermingsomvang van het octrooi van Duyvis vallen. Aangezien Duyvis in een bodemprocedure het bewijs van de vermoede inbreuk zal moeten leveren, wil zij getuigen doen horen. Teckru acht het verzoek misbruik van procesrecht. Het horen van getuigen zal moeten leiden tot een uitleg door de r-c omtrent de beschermingsomvang van het octrooi. Het verzoekschrift ademt bovendien de sfeer van een 'fishing expedition', aldus Teckru. Tot slot is het verzoek slecht ingegeven uit rancune, aangezien één van de getuigen oud-werknemer is van Duyvis.

De rechtbank stelt: "Indien het al juist is dat bij het horen van de getuigen omtrent de feitelijke handelingen interpretaties van het octrooi aan de orde zouden komen, ligt het op de weg van de rechter-commissaris om na te gaan in hoeverre dergelijke interpretaties wel of niet verantwoord zijn vanuit een oogpunt van aan de getuigen te stellen vragen. Die omstandigheid staat dan ook niet in de weg aan toewijzing van het verzoek."
Ook ten aanzien van de het vermoeden van een 'fishing expedition' is het "[...] aan de rechter-commissaris om het verhoor zodanig in te rechten dat daarbij met alle betrokken belangen, dus ook die van Teckru c.s. en de te horen getuigen, rekening wordt gehouden."

Tot slot overweegt de rechtbank: "De vraag of het octrooi nietig is, zoals Teckru c.s. stelt, betreft een geheel ander onderwerp dan de door Duyvis in haar verzoekschrift geponeerde inbreuk op het octrooi. Een eventuele contra-enquête in het kader van dit verzoek zal dan ook eveneens slechts op de gestelde inbreuk betrekking kunnen hebben, en niet op veronderstelde nietigheid. Om dezelfde reden is er geen aanleiding in te gaan op het voorwaardelijke verzoek tot het houden van een tegen-getuigenverhoor, nu dit verzoek niet voldoet aan de eis, neergelegd in artikel 282 lid 4 Rv, inhoudende dat een verweerschrift een zelfstandig verzoek mag bevatten, mits dat betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. Van dat laatste is immers geen sprake."

Lees hier de beschikking.