Gepubliceerd op vrijdag 8 juli 2022
IEF 20819
Hof Den Haag ||
5 okt 2021
Hof Den Haag 5 okt 2021, IEF 20819; ECLI:NL:GHDHA:2021:2856 (Primary Holdings tegen Nikon), https://ie-forum.nl/artikelen/gerechtvaardigde-uitzondering-op-perpetuatio-fori-beginsel

Gerechtvaardigde uitzondering op perpetuatio fori-beginsel

Hof Den Haag 5 oktober 2021, IEF 20819; ECLI:NL:GHDHA:2021:2856 (Primary Holdings tegen Nikon) Zie ook [IEF 17918]. Nikon houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van optische en elektronische apparatuur. Nikon is houdster van een aantal Uniemerken. Primary Holdings Limited (PHL) is een vennootschap die meerdere domeinnamen onder haar beheer heeft. In eerste aanleg werd geoordeeld dat de rechtbank wel degelijk bevoegd was kennis te nemen van de vorderingen op grond van artikel 125 lid 2 UMVo aangezien Nikon haar woonplaats in Nederland heeft. In hoger beroep wordt door het hof geoordeeld dat er geen reden bestaat om af te wijken van het beginsel dat rechterlijke bevoegdheid vastgesteld moet worden op grond van de situatie zoals die was op het moment van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg.

De Nederlandse rechter is in ieder geval bevoegd vanaf de Brexit. Op het moment van het instellen van de procedure in eerste aanleg was de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het deel van het geschil dat betrekking heeft op (dreigende) handelingen op Nederlands grondgebied. Indien artikel 125 UMVo zo uitgelegd zou moeten worden dat de Nederlandse rechter niet pan-Europees bevoegd was op het moment van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg, rechtvaardigen de omstandigheden van het geval hier een uitzondering op het zogenaamde perpetuatio fori-beginsel. Dit beginsel houdt in dat internationale bevoegdheid vastgesteld moet worden op grond van de situatie op het moment van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg. Het hof concludeert dan ook dat de grieven van PHL geen doel treffen. Het hof zal het vonnis daarom bekrachtigen.

4.1. In het midden kan blijven of het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter ten tijde van het instellen van de procedure in eerste aanleg krachtens artikel 125, tweede lid, en 126, eerste lid, UMVo bevoegd was ter zake van inbreuken op het grondgebied van alle lidstaten van de Europese Unie, juist is. Ook als dat oordeel onjuist zou zijn, bestaat er geen grond voor vernietiging van het vonnis. In het onderhavige geval bestaat namelijk reden om af te wijken van het beginsel dat de bevoegdheid moet worden vastgesteld op basis van de situatie zoals die bestond ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg en is de Nederlandse rechter in ieder geval bevoegd vanaf het moment dat het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie heeft verlaten (hierna: de brexit). Daarbij weegt mee dat de Nederlandse rechter ten tijde van het instellen van de procedure in eerste aanleg in ieder geval bevoegd was om kennis te nemen van het deel van het geschil dat betrekking heeft op handelingen of dreigende handelingen op Nederlands grondgebied. Dit zal het hof hierna toelichten.

4.7. Voor zover artikel 125 UMVo zo zou moeten worden uitgelegd dat de Nederlandse rechter nog niet paneuropees bevoegd was ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg, moet in dit bijzondere geval toch paneuropese internationale bevoegdheid worden aangenomen op de grond dat de Nederlandse rechter op basis van de huidige situatie wel paneuropees bevoegd is. De omstandigheden van dit geval rechtvaardigen namelijk een uitzondering op het beginsel dat internationale bevoegdheid moet worden vastgesteld aan de hand van de situatie ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg (het zogeheten perpetuatio fori-beginsel).