Gepubliceerd op woensdag 16 september 2009
IEF 8186
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Het gevaar van verwarring

Jesse HofhuisJesse Hofhuis (Jesse Hofhuis): Het gevaar van verwarring. Reactie op het commentaar van Sven Klos (IEF 8179).

Afgelopen maandag publiceerde Sven Klos een aangepaste versie van zijn commentaar op mijn eerste column. Er blijkt verwarring alom. Ik had zijn eerste versie begrepen als een furieuze en persoonlijke aanval – maar daarover bleek ik in verwarring. Sven Klos blijkt namelijk alleen maar “enkele olijke en flink gepeperde noten” gekraakt te hebben. En nu zijn tekst daarvan is ontdaan, wordt duidelijk dat hij op zijn beurt in verwarring is over de inhoud van mijn column.

Mijn column is wat losser van stijl dan in het juridische debat gebruikelijk is. Iets minder “uitgaande van”-s, “in beginsel”-s en “mits”-en dus. Dat kan natuurlijk even wennen zijn. Een scherper geformuleerde stelling zet de lezer echter eerder aan tot het vormen van een mening. “Hiervan raakt niemand in verwarring” laat de lezer sneller standpunt bepalen dan “Bij bestudering van het vonnis komt bij mij de vraag op of verwarringsgevaar zich in – een op basis van de gestelde feiten geconstrueerde perceptie van de – werkelijkheid niet minder sterk laat voelen dan de rechtbank oordeelt onder toepassing van het hier gelding hebbende toetsingskader”. Ik vind het een veilige inschatting dat geen consument door het blikje Toro XL in verwarring zal raken – de lezer vormt zijn eigen mening wel.

Tot zover de vorm, het gaat om de inhoud.

Het merkenrecht is economisch ordeningsrecht en zou naar mijn idee dan ook ten dienste moeten staan aan de commerciële werkelijkheid. Er gaat dan iets mis wanneer de rechter oordeelt over een situatie die zich in werkelijkheid niet voordoet en daardoor bijvoorbeeld een probleem gaat oplossen dat zich in werkelijkheid niet voordoet.

De meeste “regels van de kunst” helpen de rechter tot een inschatting te komen van de commerciële werkelijkheid; denk bijvoorbeeld aan de regel dat de rechter rekening moet houden met “alle relevante omstandigheden van het geval”. Het kan echter voorkomen dat een toe te passen regel de rechter wegvoert bij de commerciële werkelijkheid. Mijn column gaat over de vraag wat de rechter in een dergelijk geval moet doen.

Sven Klos heeft mijn column niet zo goed gelezen en denkt dat ik betoog dat rechters “gewoon alle regels en al hun deskundigheid naast zich neer [zouden] moeten leggen”. Dat is niet zo. Wie goed leest, ziet dat ik zelfs geen standpunt inneem over wat de rechter precies zou moeten doen, laat staan een standpunt dat hier op lijkt. Maar de strekking van mijn column is duidelijk: Ik ben kritisch over het voetstoots toepassen van de regels van de kunst.

Wat de rechter zou moeten doen wanneer een regel hem wegvoert bij de werkelijkheid, hangt van de omstandigheden af. Een regel die afkomstig is uit de doctrine kan de rechter gewoon passeren. Bij wetgeving en hoogste rechtspraak moet wel iets ernstigs aan de hand zijn wil een rechter een regel integraal passeren. In de praktijk heeft de rechter echter veel ruimte regels nader uit te leggen of te preciseren (bijvoorbeeld door een uitzondering te formuleren). Behalve dat daarmee recht kan worden gedaan aan de concrete situatie, levert de feitenrechter zo ook een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de regels van de kunst.

Sven Klos is het daar kennelijk niet mee eens: “Het moet toch niet gekker worden” dan dat een oordeel van de rechter “dat in overeenstemming is met de geldende regels tóch fout [zou] zijn”. En wie zich hier anders over uitlaat moet oppassen – dan kan Sven Klos namelijk vreselijk olijk worden.

Jesse Hofhuis

16 september 2009