Gepubliceerd op maandag 16 mei 2011
IEF 9661
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Hof ’s-Hertogenbosch 19 april 2011, LJ BQ4732 (Auto-Campingsport Deurne B.V. tegen [X.] Outdoor en Kampeerspecialist V.O.F.)

Dwangsommen geschorst, executie opgeschort

Hof ’s-Hertogenbosch 19 april 2011, LJ BQ4732 (Auto-Campingsport Deurne B.V. tegen [X.] Outdoor en Kampeerspecialist V.O.F.)

Het betreft een executiegeschil in een zaak uitgevochten voor het Hof ’s-Hertogenbosch (LJN AU6784) rondom handelsnaamrecht. Het gaat om het verbod de handelsnaam '{X} auto/camping/sport’ te voeren. Verjaring van dwangsommen werd (ook) geschorst door een kort-geding waardoor de executie van een eerder vonnis werd opgeschort. Appellant kan om die reden niet executeren; hij zou daardoor zelf dwangsommen verbeuren. Er vind geen matiging van dwangsommen plaats.

4.10. Het hof overweegt als volgt. Artikel 611g lid 2 Rv bepaalt dat de verjaring wordt geschorst door faillissement, toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen en ieder ander wettelijk beletsel voor tenuitvoerlegging van de dwangsom. Het vonnis in kort geding houdt een verbod in voor Auto-Campingsport [vestigingsnaam] om in de periode voorafgaand aan de beslissing in de bodemprocedure, tot executie van de dwangsomveroordeling over te gaan. Daarbij zou Auto-Campingsport [vestigingsnaam] zelf een dwangsom verbeuren als zij toch tot executie zou overgaan. Derhalve is het vonnis in kort geding een beletsel (geweest) voor tenuitvoerlegging van de dwangsom. Nu dit beletsel rechtstreeks voortvloeit uit de aan de executierechter in artikel 438 Rv expliciet gegeven bevoegdheid tot schorsing van de executie en daarmee past binnen het wettelijk systeem, is er naar het oordeel van het hof sprake (geweest) van een wettelijk beletsel voor tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 611g lid 2 Rv. Het terechte gevolg hiervan is dat de verjaring niet heeft gelopen tegen de gerechtigde (in dit geval Auto-Campingsport [vestigingsnaam]), in de periode dat zij zich in de onmogelijkheid bevond om haar recht uit te oefenen. Het voorgaande betekent dat de vanaf 27 april 2006 lopende verjaringstermijn van de dwangsomvordering van Auto-Campingsport [vestigingsnaam] gedurende de periode van 28 juni 2006 tot 20 februari 2008 (de datum van het bestreden vonnis) is geschorst. Nu Auto-Campingsport [vestigingsnaam] vervolgens op 10 april 2008 de dagvaarding in hoger beroep heeft uitgebracht, heeft zij haar vordering tijdig gestuit en is er van verjaring geen sprake.

4.11. Gelet op al het bovenstaande slaagt grief I, zodat de dwangsomvordering van Auto-Campingsport [vestigingsnaam] niet is verjaard. Grief II behoeft derhalve, behoudens hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.7., niet verder inhoudelijk behandeld te worden. Nu er geen sprake is van verjaring, zullen in dit hoger beroep ook de overige stellingen van partijen inzake de vordering van [X.] in eerste aanleg (in conventie) worden beoordeeld en zal voorts de vordering van Auto- Campingsport [vestigingsnaam] in eerste aanleg (in reconventie) opnieuw worden beoordeeld.

4.16 (...) Uit de hierboven aangehaalde overwegingen blijkt dat het hof in de beschikking de (combinatie van de) drie woorden auto, camping en sport van doorslaggevend belang heeft geacht. Verder blijkt het hof geen beslissende betekenis toe te kennen aan streepjes tussen de woorden, zeker nu die in het spraakgebruik niet tot uiting komen, of het gebruik van de naam [X.]. In de tot en met 30 januari 2006 op het bord vermelde handelsnaam ([X.] auto-camping-sport) en de tot en met 10 januari 2006 op de website vermelde handelsnamen van [X.] (“Auto Camping Sport [X.]” of “Auto Camping Sport [A.]”) komen de drie door het hof van doorslaggevend belang geachte woorden in de bewuste volgorde voor en bestaat het verschil met de in het dictum genoemde naam slechts uit streepjes, hoofdletters (die niet in het spraakgebruik tot uiting komen) en de plaats van “[X.]”. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat bovengenoemde vermeldingen van handelsnamen van [X.] op het bord en op de website onder het in de beschikking neergelegde verbod vielen. Dat het hof in de beschikking tevens heeft overwogen dat de gevorderde dwangsom alleen toewijsbaar is ten aanzien van eenduidig bepaalbare handelsnamen doet daaraan niet af, nu het ook in het onderhavige geding gaat om de vraag of de litigieuze, concreet bepaalbare handelsnamen vallen onder het door het hof uitgesproken verbod.

4.17. Voor zover [X.] bedoelt te betogen dat niet zij maar [Z.] en De Telefoongids de bewuste handelsnamen hebben gevoerd, kan het hof [X.] hierin niet volgen. Het zijn immers handelsnamen van [X.] en het is derhalve ook [X.] die bepaalt welke naam op het bord respectievelijk op de website wordt opgenomen. Dit geldt ook voor wijzigingen in de vermeldingen.

4.18. Aldus had [X.] er in beginsel voor dienen zorg te dragen dat de vermeldingen van haar handelsnaam op het bord en op de website vanaf 17 december 2005 zodanig gewijzigd waren, dat deze niet meer strijdig waren met het in de beschikking neergelegde verbod.
4.20. Beoordeeld dient te worden of het onredelijk zou zijn meer inspanning en zorgvuldigheid van [X.] te vergen om de met het verbod strijdige situatie op te heffen, dan [X.] heeft betracht (HR 21 mei 1999, LJN ZC2906). Daartoe worden de volgende aspecten in aanmerking genomen.
(…) Alles overziend, wordt geoordeeld dat [X.] niet al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om tijdige wijziging van de met het verbod strijdige vermeldingen van haar handelsnaam op het bord en op de website te bewerkstelligen. Aldus heeft zij in de periode vanaf 17 december 2005 tot en met 30 januari 2006 in strijd gehandeld met het in de beschikking neergelegde verbod en in beginsel over die periode dwangsommen verbeurd.

4.21. De hierboven gehanteerde maatstaf bij de beoordeling van de door [X.] verrichte inspanningen om de met het verbod strijdige situatie op te heffen, wijkt niet af van hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Ten aanzien van bedoelde inspanningen van [X.] kan het beroep van [X.] op de redelijkheid en billijkheid dan ook niet slagen. (...)

4.22. Voor zover [X.] bedoelt te betogen dat zij vóór 30 januari 2006 gedeeltelijk heeft voldaan aan de beschikking, zodat de verbeurde dwangsom dienovereenkomstig gematigd dient te worden, geldt het volgende. Op basis van vaste jurisprudentie (BenGH 9 maart 1987, LJN AB 7786) levert gedeeltelijke nakoming van een dwangsomveroordeling geen grond op voor matiging van verbeurde dwangsommen, zodat het beroep van Auto-Campingsport [vestigingsnaam] op matiging faalt.

Lees het vonnis hier (link en pdf).