22 mei 2025
Kopieer citeerwijze ||
[B.V. 1] B.V. tegen [B.V. 2] B.V. en [geïntimeerde 2]
Hof ’s-Hertogenbosch bekrachtigt faillissement na geschil over octrooiovereenkomst

Hof 's-Hertogenbosch 22 mei 2025, IEF 22917; ECLI:NL:GHSHE:2025:1443 ([appellant] tegen [geïntimeerden]). Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bekrachtigt op 22 mei 2025 het vonnis van de rechtbank Limburg van 25 maart 2025, waarbij het verzet van [B.V. 1] B.V. tegen haar faillietverklaring ongegrond wordt verklaard. De rechtbank verklaart [appellant] eerder, op 25 februari 2025, failliet op verzoek van [geïntimeerde 2], nadat [appellant] een eerdere veroordeling van 2 oktober 2024 niet nakomt. Die veroordeling vloeit voort uit een geschil over de nakoming van een overeenkomst tot overdracht van octrooirechten, waarin is bepaald dat [appellant] 4% van de netto-opbrengst per verkochte machine aan [geïntimeerde 2] moet betalen. De rechtbank oordeelt dat [appellant] tekortschiet in de nakoming, dat de ontbinding door [geïntimeerde 2] terecht is en veroordeelt [appellant] tot betaling van in totaal € 78.272,55, vermeerderd met rente en kosten.
In hoger beroep voert [appellant] onder meer aan dat de rechtbank Limburg onbevoegd is, dat geen sprake is van een opeisbare vordering en dat zij tegenvorderingen heeft op [geïntimeerde 2]. Het hof oordeelt echter dat de rechtbank Limburg wel bevoegd is, omdat sprake is van een verbintenisrechtelijk geschil en niet van een vordering tot opeising van een octrooi in de zin van de Rijksoctrooiwet. Het hof stelt vast dat het vonnis van 2 oktober 2024 uitvoerbaar bij voorraad is en de toegewezen vorderingen daarmee opeisbaar zijn. De door [appellant] gestelde tegenvorderingen acht het hof onvoldoende onderbouwd of niet opeisbaar. Uit de stukken blijkt bovendien dat er meerdere schuldeisers zijn, waaronder de Belastingdienst, zodat aan het pluraliteitsvereiste is voldaan. Nu [appellant] heeft opgehouden te betalen, bekrachtigt het hof de faillietverklaring. Het verzoek van [geïntimeerde 2] om [appellant] in de volledige proceskosten te veroordelen, wijst het hof af.
3.11.3.
Dit zou slechts anders zijn, indien het hof summierlijk kan vaststellen dat het oordeel van de burgerlijke rechter bij voornoemd vonnis op evident onjuiste gronden is gebaseerd. Het hof begrijpt dat [appellant] van mening is dat dit het geval is en daartoe, heel kort gezegd, aanvoert dat (1) de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren om van het geschil kennis te nemen, omdat door [geïntimeerde 2] feitelijk het octrooi is teruggeëist en daarom de rechtbank Den Haag bevoegd is, en (2) [geïntimeerde 2] op grond van de overeenkomst geen vordering op [appellant] heeft, zodat de rechtbank de vordering van [geïntimeerde 2] ten onrechte heeft toegewezen. Het hof overweegt hierover het volgende.
De bevoegdheid van een rechtbank wordt beoordeeld ten aanzien van de hoofdzaak van het geschil. In de kern ging het in deze zaak om een verbintenisrechtelijk geschil, waarin bevestiging werd gevraagd van de buitengerechtelijke ontbinding van een overeenkomst op grond van een tekortkoming van [appellant] in de nakoming van haar verplichtingen uit die overeenkomst. Dat op grond van die ontbinding een octrooi moet worden teruggeleverd aan [geïntimeerde 2] , maakt niet dat sprake is van het opeisen van een octrooi zoals bedoeld in de ROW. Op grond van artikel 83 ROW was de rechtbank Limburg daarom bevoegd om deze ontbindingskwestie te behandelen.
Het hof kan, gelet op hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht in dit hoger beroep, ook niet summierlijk vaststellen dat het inhoudelijke oordeel van de rechtbank in haar vonnis van 2 oktober 2024 op evident onjuiste gronden is gebaseerd. Het vonnis is op tegenspraak van [appellant] gewezen, waardoor een uitgebreide inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft haar overwegingen goed gemotiveerd en haar oordelen berusten niet op evident onjuiste grondslagen. De enkele omstandigheid dat [appellant] het inhoudelijk niet eens is met de beslissing van de rechtbank is onvoldoende om hierover anders te oordelen.
Nu het hof niet is gebleken dat het vonnis op evident onjuiste gronden is gebaseerd of onbevoegd zou zijn gewezen, is de vordering van [geïntimeerde 2] op [appellant] (summierlijk) aannemelijk.