Gepubliceerd op maandag 10 maart 2025
IEF 22592
Hof Amsterdam ||
18 feb 2025
Hof Amsterdam 18 feb 2025, IEF 22592; ECLI:NL:GHAMS:2025:447 (WFC c.s. tegen ECA c.s.), https://ie-forum.nl/artikelen/hof-wijst-inzageverzoek-toe-in-auteursrechtzaak-over-software-tussen-wfc-c-s-en-eca-c-s

Uitspraak ingezonden door Noa Naaman, DLA Piper.

Hof wijst inzageverzoek toe in auteursrechtzaak over software tussen WFC c.s. en ECA c.s.

Hof Amsterdam 18 februari 2025, IEF 22592, IT 4807; ECLI:NL:GHAMS:2025:447 (WFC c.s. tegen ECA c.s.). World Freight Company, appellant 2 en appellant 3 (hierna samen: WFC c.s.) vorderen in dit kort geding op grond van art. 843a Rv inzage in en/of afgifte van in beslag genomen bescheiden. Zij willen hiermee onderbouwen dat Euro Cargo Aviation (hierna: ECA) en Take Off Aviation (hierna: TOA), met medewerking van Aviation IT Systems (hierna: AITS, hierna samen: ECA c.s.), auteursrechtinbreuk plegen door software te exploiteren die een bewerking is van software waarop WFC c.s. exclusieve rechten bezitten. De feiten zijn in het bestreden vonnis correct weergegeven [zie IEF 21494]. De voorzieningenrechter concludeerde in dit vonnis dat er geen grond was die het beslag rechtvaardigde en heeft het beslag daarom opgeheven. WFC c.s. hebben in principaal hoger beroep zes grieven aangevoerd en concluderen tot vernietiging van het bestreden vonnis. ECA c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld, onder de voorwaarde dat het hof een of meer grieven van WFC c.s. gegrond zal bevinden.

Op deze zaak is het bewijsrecht van toepassing zoals dat gold voordat de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht op 1 januari 2025 in werking trad. Het oude artikel 843a Rv is dus van toepassing. Op grond hiervan moet WFC c.s. aannemelijk maken dat er sprake is van een rechtsbetrekking. In dit geval vindt het hof het aannemelijk dat deze aanwezig is. Hoewel het mogelijk is dat de programmeur en zijn opdrachtgever, appellant 3, oorspronkelijk overdracht van auteursrechten beoogden, is in ieder geval aannemelijk dat appellant 3 een exclusieve licentie heeft verkregen voor het gebruik van de software. Dit betekent dat appellant 3 zelfstandig kan optreden tegen inbreuken op deze rechten. Daarnaast acht het hof aannemelijk dat de software een auteursrechtelijk beschermd werk is, omdat de programmeur er lange tijd aan heeft gewerkt en daarbij creatieve keuzes heeft gemaakt. Een deskundigenrapport toont aan dat een groot deel van de broncode overeenkomt met een eerder programma, wat duidt op hergebruik van auteursrechtelijk beschermde onderdelen. De inzagevordering is bedoeld om dit nader te onderzoeken.

Het hof verwerpt het verweer dat AITS initieel rechthebbende is van de auteursrechten. De medewerker die bijdroeg aan de ontwikkeling van het programma trad pas in dienst toen de programmeerwerkzaamheden grotendeels waren afgerond. Bovendien ontbreekt voldoende sterk bewijs van een overdracht van auteursrechten aan AITS. Andere argumenten van de tegenpartij, zoals een vermeende auteursrechtelijke bijdrage van een werknemer, worden niet aannemelijk geacht. Ook facturen en interne e-mails vormen onvoldoende bewijs dat de rechten bij een andere partij zouden liggen. Het hof concludeert dat de drempel voor inzage op grond van artikel 843a Rv is gehaald, omdat sprake kan zijn van onrechtmatig handelen jegens de exclusieve licentienemer. De grieven in het incidenteel hoger beroep, die betrekking hebben op het spoedeisende belang, het verval van het bewijsbeslag en de opheffing daarvan, falen. Andere juridische vragen, zoals bewijsvermoedens en bedrijfsgeheimen, hoeven niet verder te worden besproken. De inzagevordering wordt toegewezen. De slotsom is dat in het principaal hoger beroep de grieven 1 tot en met 4 doel treffen en de overige grieven geen bespreking behoeven. In het incidenteel hoger beroep falen de grieven.

5.8. Dat AITS via haar werknemer [naam 5] op grond van diens bijdrage in de ontwikkeling van [programma 1] als initieel rechthebbende zou moeten worden aangemerkt, acht het hof niet aannemelijk. Allereerst is [naam 5] , zoals hij heeft verklaard, pas vanaf januari 2009 bij AITS in dienst getreden, toen de programmeerwerkzaamheden aan [programma 1] al (grotendeels) waren afgerond. Bovendien heeft hij als getuige verklaard ‘dat zijn expertise niet heel specifiek is’ en hebben WFC c.s. een verklaring van de ‘Chief Technology Officer’ van WFC overgelegd waarin wordt vermeld dat [naam 5] slechts over beperkte programmeervaardigheden beschikt. ECA c.s. hebben hiertegenover onvoldoende toegelicht waarin (desondanks) de auteursrechtelijke bijdrage van [naam 5] heeft gelegen op grond waarvan zij stellen dat deze op grond van art. 6 Aw als (initieel) auteursrechthebbende zou moeten worden aangemerkt. Om diezelfde reden gaat het hof ook niet mee in het betoog van ECA c.s. dat op grond van de bijdrage van [naam 5] sprake zou zijn van gemeenschappelijk auteursrecht.