Gepubliceerd op vrijdag 2 november 2012
IEF 11965
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Marktonderzoek in merkenzaken wrap up en perspectief

D.W.F. Häcker, ‘Marktonderzoek in merkenzaken – wrap up en perspectief’, IE-Forum nr. IEF 11965.

Een bijdrage van Terry Häcker, drs Terry (D.W.F.) HÄCKER Marktonderzoekadvies.

BMM Bulletin 1/2012 [red. link BMM Bulletin] was gewijd aan marktonderzoek in merkenzaken, met bijdragen van Gregor Vos en Tim Iserief (“De opkomst van marktonderzoek in merkenzaken”), Robbert Sjoerdsma (“Meten is weten. Waar op te letten bij het gebruik van marktonderzoeken in merkenzaken voor het BHIM?”) en Anne Niedermann (“Surveys for legal evidence throughout Europe: Where do we stand?”).

Inhoudsopgave
1. Introductie
2. Specialiteitsbeginsel
3. Tijdstip onderzoek
4. Manier van onderzoeken en representativiteit
5. Open en gesloten vragen
6. Bekendheid
7. Conclusie

Gregor Vos en Tim Iserief bespreken in hun artikel kort de diverse soorten marktonderzoek en het type marktonderzoek dat van belang is voor IE-zaken. Zij concluderen terecht dat alleen kwantitatief onderzoek geschikt is voor gebruik in IE-zaken, met als argument dat kwalitatief onderzoek minder objectief en nauwelijks controleerbaar zou zijn. Mijns inziens zijn dit niet de sterkste argumenten tegen het gebruik van kwalitatief onderzoek. Het zijn niet het gebrek aan objectiviteit en de veronderstelde oncontroleerbaarheid die tegen kwalitatief onderzoek pleiten, als wel het gebrek aan representativiteit (geen dwarsdoorsnede van de doelgroep, maar een kleine en selecte groep van goed gebekte personen uit een beperkt aantal plaatsen) en de functie van kwalitatief onderzoek die het per definitie ongeschikt maken. De functie van kwalitatief onderzoek is namelijk het inventariseren van hypothesen, die vervolgens kwantitatief kunnen worden getoetst.

In hun opsomming van kwantitatieve onderzoekmethoden ontbreekt een methode die in het verleden nog wel eens in juridische disputen werd gesuggereerd: de observatiemethode. Dit is een theoretisch zeer goede methode, omdat deze de meest realistische is: geen kunstmatig gecreëerde testsituatie – een nagebootste winkelsituatie – maar een waarneming van (aankoop)gedrag in de praktijk. De redenen waarom deze methode in de praktijk toch niet wordt toegepast, zijn dat de kosten die hiermee zijn gemoeid zeer hoog zijn, de praktische bezwaren (voor observaties in winkels moet moeizaam gepoogd worden de medewerking van de winkelorganisaties te verkrijgen), en de zeer moeilijk te realiseren representativiteit (spreiding over diverse winkelketens, typen wijken en landelijke spreiding zijn nodig). Deze nadelen zijn de verklaring voor het in de praktijk niet toegepast worden van de theoretisch voor IE-zaken zo geschikte observatiemethode.

Vos en Iserief bespreken ook de mogelijkheid van een marktonderzoek door een deskundige, benoemd door de rechtbank en de notitie daarover van de Rechtbank Arnhem. Helaas wordt van die mogelijkheid nog nauwelijks gebruik gemaakt. Nog beter en pro-actiever lijkt mij de door hen gesignaleerde optie om in het kader van een kort geding een deskundige te benoemen die de door partijen in het geding gebrachte partijmarktonderzoeken op hun merites beoordeelt en dit vastlegt in een beknopt deskundigenbericht. Het enige probleem hierbij lijkt mij het feit dat het aantal deskundigen op het gebied van juridisch marktonderzoek in Nederland uitermate beperkt is. Weliswaar kent de marktonderzoekbrancheorganisatie MOA een sectie van gecertificeerde bureaus (Research Keurmerkgroep – RKG) en ISO-gecertificeerde bureaus, maar op het gebied van juridisch marktonderzoek hebben de meeste marktonderzoekbureaus een zeer beperkte ervaring. Op basis van mijn jarenlange praktijkervaring met dit type onderzoek als partijdeskundige meen ik te kunnen stellen dat – anders dan Sjoerdsma aangeeft – het lidmaatschap van de MOA, RKG en ISO-certificatie volstrekt onvoldoende garanties voor goed juridisch marktonderzoek zijn. Ook het hoogleraarschap aan een universiteit blijkt in de praktijk te vaak te leiden tot een “u vraagt, wij draaien” opstelling bij het opstellen en zelfs het beoordelen van partij-onderzoeken.

Lees het gehele artikel hier.