Gepubliceerd op maandag 2 november 2009
IEF 8313
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Niet in voldoende mate vaststaan

Rechtbank ’s-Gravenhage, 21 oktober 2009, HA ZA 09-2695, Schoonheidsinstituut Nefertete B.V. tegen V.O.F. Bogár

Vonnis in incident in bodem handelsnaamrechtelijk geschil (zie kg: Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 april 2009, IEF 7970).

Nefertete vordert in het incident een voorschot op de gevorderde schadevergoeding en proceskosten, stellende dat zij de uitkomst in hoofdzaak niet kan afwachten, nu zij door o.a. de kosten van het geschil in financiële moeilijkheden is gekomen. De vorderingen worden afgewezen. Er is onvoldoende zekerheid over de uitkomst van het geschil en de veroordeling in proceskosten in het kort geding was ‘geen voorlopige voorziening die thans is komen te vervallen’ en i.c. is er derhalve geen belang bij vordering tot betaling van die proceskosten.

4.4. De rechtbank is van oordeel dat, ook gelet op de gemotiveerde betwisting door Bogár, ten eerste niet voldoende aannemelijk is dat sprake is van de door Nefertete gestelde inbreuk, dan wel onrechtmatig handelen door Bogár om reeds thans in dit incident aan Nefertete enig bedrag toe te wijzen. De in het kader van het kort geding en de daarop volgende appelprocedure gevelde voorlopige oordelen van de voorzieningenrechter respectievelijk het hof zijn in deze bodemprocedure naar hun aard niet bindend. Ook overigens is de zaak naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat reeds nu voldoende aannemelijk is dat de vorderingen van Nefertete voor toewijzing in aanmerking zullen komen. Ten tweede oordeelt de rechtbank dat, als laatstgenoemde vraag bevestigend moet worden beantwoord, niet (voldoende) vaststaat wat de omvang van de schade is die mogelijk aan Bogár kan worden toegerekend. De rechtbank is daarmee van oordeel dat zowel de toewijsbaarheid van de vorderingen van Nefertete, als de hoogte van de eventueel toe te wijzen schadevergoeding niet in voldoende mate vaststaan om tot toewijzing van deze onderdelen van de incidentele vordering te kunnen komen. Bovendien bestaat gelet op de financiële positie van Nefertete een aanzienlijk restitutierisico.

4.5. Ten aanzien van de wel vaststaande kosten van de kortgedingprocedure is van belang dat – anders dan partijen lijken te veronderstellen – de veroordeling van Bogár in die proceskosten in het arrest van 28 april 2009 en de veroordeling tot terugbetaling van de proceskosten van de eerste instantie geen voorlopige voorziening is die thans is komen te vervallen. De verklaring van verval van de voorlopige voorzieningen die op 16 juni 2009 namens Bogár bij het Hof is ingediend heeft dan ook alleen gevolgen voor het bij wijze van voorlopige voorziening gegeven inbreukverbod, niet op de verschuldigdheid van proceskosten. Nefertete heeft met het arrest derhalve een executoriale titel gekregen die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Zij heeft om die reden geen belang bij haar (immers reeds toegewezen) vordering tot betaling van die proceskosten. 

Lees het vonnis hier of hieronder: