Gepubliceerd op dinsdag 28 februari 2012
IEF 10965
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Overheid bepaalt niet de waarde van iemands intellectuele eigendom

Reactie Teeven op amendement Groen Links/CDA m.b.t. toezicht op collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten
Reactie Staatssecretaris Fred Teeven op amendement van de leden Peters en Van Toorenburg over het verbreden van de ex-ante toetsing van de tarieven door het College van Toezicht en het geven van nadere criteria voor deze ex-ante toetsing. Kamerstukken II, 2011-2012, 31 766, nr. 21. [ alle amendementen + aanvulling/vervanging]. Inhoudelijke reactie wat betreft het prijsbeleid, de uitvoerbaarheid en de verenigbaarheid met internationale verplichtingen. Tot slot overweegt de Staatssecretaris een aantal verdere (algemene) grondslagen die hem dit amendement laten ontraden om aan te nemen.

Prijsbeleid
In algemene zin vind ik een prijsbeleid van overheidswege in deze private sector, of het nu via de toezichthouder dan wel bij AMvB is, zeer onwenselijk. Ook in Duitsland heeft de wetgever afgezien van een dergelijke ingreep. We kennen ook geen prijsbeleid bij andere ie-rechten, zoals octrooien en kwekersrechten. Vrije prijsvorming is immers een essentiële functie in onze economie.

Het is niet aan de overheid om te bepalen wat de waarde is van iemands intellectuele eigendom; dat is bovendien over de hele breedte van de casuïstiek ook niet mogelijk. We moeten dat vooral aan de markt zelf overlaten, omdat anders het reële risico bestaat dat we het einde van de in deze sector zo gebruikelijke zelfregulering inluiden. (...)

Uitvoerbaarheid
Het amendement introduceert naast de concrete billijkheidstoetsing in het individuele geval (artikel 25) een algemene voorafgaande billijkheidstoets voor tarieven en tariefgrondslagen. Daarmee wordt het College – en indirect de wetgever, via de ook in het amendement voorziene AMvB grondslag – geconfronteerd met twee invullingen van het begrip ‘billijkheid’. (...)

Verenigbaarheid met internationale verplichtingen
Door het amendement wordt in wezen via het toezicht een materieelrechtelijke normering voor tarieven in het leven geroepen. Die materiële normering staat op gespannen voet met het auteursrecht als eigendomsrecht (Berner Conventie, art 17 Europees handvest grondrechten, considerans 9 auteursrechtrichtlijn) voor zover het om verbodsrechten gaat. Ook wordt hier door de nationale wetgever nadere invulling gegeven aan het autonome gemeenschapsrechtelijke begrip "billijke vergoeding". (...)

Tot slot
Bij tariefvorming moet sprake zijn van transparantie, uniforme grondslagen en draagvlak bij betalingsplichtigen. Dat wordt het beste bereikt met het wetsvoorstel in de huidige vorm. Cbo’s moeten transparant zijn over de tarieven, tariefgrondslagen, kortingsregelingen e.d. (artikel 2, onderdeel a, iii). Ook zijn, uiteraard, arbitraire tariefdifferentiaties niet toegestaan, omdat cbo’s gelijke gevallen gelijk moeten behandelen (het huidige artikel 2 lid 2 onderdeel f). De naleving van deze verplichtingen kan door het College straks worden afgedwongen met boetes en dwangsommen. Bovendien zullen ook de uitspraken van de geschillencommissie gaan leiden tot meer uniformiteit in de tarieven en tariefgrondslagen, en daarmee tot meer draagvlak in de markt.

Samenvattend acht ik het amendement onnodig, niet uitvoerbaar en in zijn uitwerking op gespannen voet staan met onze Europese en internationale verplichtingen. Ik ontraad het amendement daarom ten sterkste.