Gepubliceerd op dinsdag 4 juni 2019
IEF 18499
Gerechtshoven ||
26 mrt 2019
Gerechtshoven 26 mrt 2019, IEF 18499; ECLI:NL:GHAMS:2019:1046 (CVmaker tegen Resumedia), https://ie-forum.nl/artikelen/resumedia-mag-beschrijvende-handelsnaam-blijven-gebruiken

Resumedia mag beschrijvende handelsnaam blijven gebruiken

Vrz Hof Amsterdam 29 maart 2019, IEF18499; ECLI:NL:GHAMS:2019:1046 (CVmaker tegen Resumedia) Handelsnaamrecht. Bedrijfsgeheimen. Ontwikkelaars website om solliciteren makkelijker te maken (waaronder het opstellen, bewerken en beheren van een curriculum vitae) waren voorheen werkzaam als programmeurs voor exploitant van website met eenzelfde aanbod van diensten; overtreden geheimhoudingsbeding waarin non-concurrentiebeding ligt besloten; onrechtmatig handelen; geen handelsnaaminbreuk, nu het hof aannemelijk acht dat het publiek het identieke bestanddeel ‘CV’ in de beide handelsnamen zal opvatten als een verwijzing naar de activiteiten van deze ondernemingen; vordering opgave klantgegevens etc. te verstrekkend voor toewijzing in kort geding.

3.4.2 Het hof oordeelt als volgt. Ten aanzien van de mate van overeenstemming tussen de betrokken handelsnamen CVwizard en CV.nl enerzijds en CVmaker anderzijds stelt hof voorop dat die namen in hun geheel dienen te worden vergeleken maar dat daarbij de nadruk ligt op vergelijking van de kenmerkende bestanddelen daarvan, nu immers minder kenmerkende bestanddelen (zoals onderdelen van de naam die beschrijvend zijn voor of verwijzen naar de activiteiten van de onderneming) minder snel aanleiding kunnen zijn tot verwarring tussen de betrokken ondernemingen.
De betrokken handelsnamen zijn grotendeels beschrijvend van aard, waarbij het dominerende bestanddeel ‘CV’ (in hoofdletters) is. Beide ondernemingen bieden betaalde diensten aan om het solliciteren makkelijker te maken, waaronder het opstellen, bewerken en beheren van een curriculum vitae. Het hof acht daarom aannemelijk dat het publiek het identieke bestanddeel ‘CV’ in de beide handelsnamen zal opvatten als een verwijzing naar de activiteiten van deze ondernemingen, zodat bij de beoordeling van de mate waarin het publiek de betrokken handelsnamen als overeenstemmend ervaart, meer nadruk ligt op vergelijking van de bestanddelen ‘wizard’ en ‘nl’ enerzijds en ‘maker’ anderzijds die niet identiek en geen synoniemen van elkaar zijn. Aldus heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat in hun geheel bezien voldoende verschil aanwezig is tussen genoemde handelsnamen om verwarring bij het relevante publiek te voorkomen.
Resumedia c.s. hebben weliswaar gesteld dat hun handelsnaam bij het relevante publiek een aanzienlijke bekendheid heeft verworven, maar zij heeft dit naar het oordeel van het hof tegenover de betwisting door CVmaker c.s. ook in hoger beroep niet voldoende onderbouwd, zodat het hof, evenals de voorzieningenrechter, geen aanleiding ziet om die omstandigheid bij de beoordeling van het verwarringsgevaar te betrekken. Het feit dat zich een aantal malen daadwerkelijk verwarring heeft voorgedaan, zoals Resumedia c.s. aanvoeren, brengt het hof evenmin tot een ander oordeel.
Evenmin kan worden gesproken van anderszins onrechtmatig handelen door CVmaker c.s. door gebruik van hun handelsnaam. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, moet het CVmaker vrijstaan ten behoeve van hun onderneming beschrijvende woorden te gebruiken. Een dergelijk gebruik is niet per definitie onrechtmatig. Nu Resumedia c.s. geen bijkomende omstandigheden hebben aangevoerd waaruit zou blijken dat dit gebruik alsnog onrechtmatig zou zijn, kan het beroep hierop niet slagen.

3.5.1 Resumedia c.s. voeren aan dat zij belang hebben bij volledige toewijzing, hetgeen eveneens geldt voor de gevorderde vernietiging en rectificatie, nu uit de overgelegde producties blijkt dat CVmaker c.s. nog steeds beschikken over de know how, bedrijfsgeheime gegevens en informatie zoals in de inleidende dagvaarding omschreven. Ook het gevorderde bedrag als voorschot op de door CVmaker c.s. verbeurde contractuele boetes dient alsnog te worden toegewezen.

3.6.1 Het hof ziet geen aanleiding tot toewijzing van een verhoging van het maximum aan te verbeuren dwangsommen en acht de dwangsommen zoals verbonden aan de diverse veroordelingen, met een maximum van € 50.000,-- voorshands voldoende afschrikwekkend. Ook het uitbreiden van de vorderingen tot buitenlandse websites komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu Resumedia c.s. onvoldoende duidelijk hebben gemaakt om welke websites het gaat en waarom deze onder het bereik van hun vorderingen zouden moeten vallen.

3.7.1
Centraal in dit geding staat de vraag hoe artikel 3 (in geval van [appellant sub 2] dan wel artikel 2 in geval van [appellant sub 3] ) van de overeenkomst (geheimhouding) uitgelegd moet worden en of het geheimhoudingsbeding mede een non-concurrentiebeding omvat, zoals Resumedia c.s. aanvoeren en CVmaker c.s. betwisten. Daarbij gaat het niet om alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepaling maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex norm).
Uit de bewoordingen van de bepaling volgt dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] “alle informatie” waarover zij in verband met de werkzaamheden van opdrachtnemer beschikten geheim dienen te houden gedurende de looptijd van de opdrachten alsook na die tijd, en zich hebben verplicht “de Informatie op geen enkele wijze, in gewijzigde noch in ongewijzigde vorm, in exploitatie te nemen”. Dit betekent, mede gelet op de strekking van deze bepaling, dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] deze redelijkerwijs niet anders hebben kunnen begrijpen dan dat, ongeacht de bron van de kennis of gegevens die [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gedurende de uitvoering van hun opdrachten voor Resumedia c.s. hebben ingebracht of verkregen, zij die informatie geheim dienen te houden, ook na uitvoering van de opdrachten, en deze niet mogen gebruiken en/of daarmee mogen concurreren. Aldus omvat het geheimhoudingsbeding mede een non-concurrentiebeding. Hoewel voornoemde bepaling een ruime strekking heeft, valt daaruit voorshands niet af te leiden dat het CVmaker c.s. in absolute zin is verboden met Resumedia c.s. te concurreren. Gelet op de in dit geval (zeer nauwe) samenhang tussen en verwevenheid van het geheimhoudingsbeding en het non-concurrentiebeding zoals door partijen overeengekomen, ziet het hof geen aanleiding in het kader van dit kort geding het non-concurrentiebeding in tijd te beperken, zoals CVmaker c.s. als subsidiaire eis hebben gevorderd.

3.7.4
Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.7.1 is overwogen over de uitleg van artikel 3 van de overeenkomst, behoeft het hof niet meer in te gaan op het standpunt van CVmaker c.s. dat zij bij het ontwerpen van hun eigen website geen gebruik hebben gemaakt van kennis of gegevens die zij hebben verkregen ter uitvoering van de opdrachten van Resumedia c.s., nog daargelaten dat die stelling een nader feitelijk onderzoek zou vergen waarvoor het kort geding geen ruimte biedt.

3.8.1
Het hof acht voorshands voldoende aannemelijk (mede gelet op de door Resumedia c.s. in hoger beroep overgelegde producties, waaronder productie 45) dat CVmaker c.s. ook na aanpassingen van hun website CVmaker.nl in verband met het kortgedingvonnis gebruik maken van de kennis, know how en informatie waarover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in verband met hun werkzaamheden voor Resumedia c.s. beschikten. Dit brengt het hof tot de voorlopige conclusie dat CVmaker c.s. nog altijd onvoldoende afstand nemen van het programma CVwizard en daarmee onrechtmatig handelen, zoals door de voorzieningenrechter in rov 4.22 overwogen. Ook acht het hof voldoende aannemelijk dat (de vormgeving van) de website CVwizard tot stand is gekomen naar ontwerp van [geïntimeerde sub 2] en onder diens leiding en toezicht, zodat hij - en niet [appellant sub 2] en [appellant sub 3] - als maker van die website moet worden aangemerkt, gelet op de door Resumedia c.s. gegeven nadere toelichting op de gang van zaken.
Hoewel CVmaker c.s. gemotiveerd verweer hebben gevoerd, vereist dat nader onderzoek van feitelijke aard, al dan niet door deskundigen, waar het kort geding zich niet voor leent.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1, 6 en 7 in principaal appel falen.

3.9.1
Het hof acht het standpunt van CVmaker c.s. dat de vordering tot opgave, zoals door de voorzieningenrechter onder 5.7 van het bestreden vonnis is toegewezen, te ver strekkend is, juist. Naar het voorlopig oordeel van het hof is niet althans onvoldoende aannemelijk geworden dat alle onder de naam CVmaker aangeboden diensten onrechtmatig zijn, zodat het verstrekken van alle klantgegevens, correspondentie en documenten waarop de naam CVmaker voorkomt het kader van dit kort geding te buiten gaat. Voor zover Resumedia c.s. aan de hand van deze gegevens hun schade willen begroten, ligt het in de rede hiertoe een bodemprocedure te starten. De vordering tot opgave dient dus te worden afgewezen.
De grief slaagt.

3.10.1
Gelet op het onrechtmatig handelen van CVmaker c.s. als hiervoor onder 3.7 en 3.8 overwogen, heeft de voorzieningenrechter terecht aangenomen dat Resumedia c.s. spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben en deze, voor zover toegewezen (en in hoger beroep bekrachtigd), uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze grief kan niet slagen.

3.13
Zoals hiervoor onder 3.4.3 is overwogen, komen de proceskosten in incidenteel appel met betrekking tot de op handelsnaaminbreuk gebaseerde vorderingen ten laste van Resumedia c.s. Aangezien deze kosten een IE-rechtelijke grondslag hebben, zullen deze op de voet van artikel 1019h Rv begroot worden aan de hand van het (thans geldende) indicatietarief. De indicatietarieven zijn bedoeld om een zeker houvast te bieden voor het oordeel of het gaat om redelijke en evenredige kosten en voor beide partijen voorspelbaarheid ten aanzien van de kostenveroordeling te bevorderen. In de United Video-beslissing heeft het HvJEU toepassing van dergelijke tarieven niet in strijd met de Handhavingsrichtlijn geacht. Het hof acht deze handelsnaamrechtelijke kwestie te kenschetsen als eenvoudig, voor welke categorie in kort geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, een bedrag van maximaal € 6.000,-- geldt. Aangezien de gestelde (en afgewezen) handelsnaaminbreuk (slechts) een onderdeel van het geschil vormt, zal het hof ten laste van Resumedia c.s. een bedrag van € 1.500,-- toewijzen voor de kosten in incidenteel hoger beroep en de proceskosten in eerste aanleg alsnog compenseren. Hoewel de gemaakte kosten volgens CVmaker c.s. hoger zijn, acht het hof voornoemd bedrag redelijk en evenredig.
Het hof ziet geen aanleiding voor een aparte kostenveroordeling ten laste van Resumedia c.s. voor de afwijzing van hun overige vorderingen in incidenteel appel (het falen van grief 5 en het niet-honoreren van de eisvermeerdering).