Gepubliceerd op maandag 16 oktober 2006
IEF 2761
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Strafproza

rbz.bmpRechtbank Zutphen 10 oktober 2006, LJN: AY9805. Strafzaak.

Verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar voor belastingontduiking en overtreding van de Auteurswet.

Aan de verdachte is o.a. ten laste gelegd dat:  “Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 november 2005 in de gemeente Groenlo en/of (elders) in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk één of meer voorwerpen, te weten om en nabij 15.000 muziekwerken, alhans een grote hoeveelheid muziekwerken, waarvan een gedeelte is vermeld op de aan de dagvaarding gehechte lijst, waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht, immers het auteursrecht berustte niet bij verdachte, (een) werk(en), te weten muziekwerken met of zonder woorden, was/waren vervat, openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en/of heeft doen aanbieden, en/of ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden heeft gehad, en/of voorhanden heeft doen hebben, en/of heeft ingevoerd en/of heeft doen invoeren, en/of heeft doorgevoerd en/of heeft doen doorvoeren, en/of heeft uitgevoerd en/of heeft doen uitvoeren, en/of heeft bewaard uit winstbejag en/of heeft doen bewaren uit winstbejag, terwijl hij, verdachte van het plegen van de misdrijven, zoals hierboven vermeld, zijn beroep heeft gemaakt en/of het plegen van deze misdrijven als bedrijf heeft uitgeoefend;  art 31b Auteurswet 1912

Naar het oordeel van de rechtbank is voor het overige wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (…) ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: “Hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 november 2005 in de gemeente Groenlo en/of elders in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk voorwerpen, waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk was vervat, immers het auteursrecht berustte niet bij verdachte, te weten een grote hoeveelheid muziekwerken met of zonder woorden, openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden heeft gehad, en heeft bewaard uit winstbejag , terwijl hij, verdachte het plegen van deze misdrijven als bedrijf heeft uitgeoefend.

Het bewezene levert op de misdrijven: “Het als bedrijf uitoefenen van het plegen van de misdrijven, als bedoeld in artikel 31a, aanhef onder a, b en d van de Auteurswet 1912, meermalen gepleegd;”

(…)  Verder acht de rechtbank bewezen dat verdachte bedrijfsmatig gedurende een zeer groot aantal jaren de Auteurswet 1912 heeft overtreden door onder meer het stelselmatig ongeautoriseerd leveren van het [repertoire] aan horecaondernemingen.

De rechtbank rekent het verdachte met name zwaar aan dat hij, ondanks diverse door hem verloren civiele procedures, opgelegde en verbeurde dwangsommen en strafrechtelijke veroordelingen, onverdroten met zijn kwalijke praktijken doorgaat, te weten het ongeautoriseerde gebruik van [repertoire]. Verder getuigt zijn “non-coöperatieve” houding niet van enig respect in welke vorm dan ook voor de rechtshandhaving. Het behoeft geen betoog dat de handelwijze van verdachte niet alleen grote schade berokkent aan de auteursrechthebbenden - die immers geen enkele vergoeding ontvangen voor het gebruik van hun repertoire - maar tevens een ernstige verstoring van de markt teweegbrengt. Door niet de voor het gebruik van [repertoire] verschuldigde vergoeding te betalen, verkrijgt verdachte een voorsprong op zijn concurrenten, die wel over de vereiste toestemming beschikken en daarvoor een vergoeding betalen.

Met oplegging van een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist, wil de rechtbank enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking brengen en anderzijds deze strafoplegging dienstbaar maken aan het voorkomen van nieuwe soortgelijke strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze strafoplegging is gegrond op:

Wetboek van Strafrecht      artt. 1, 10, 14a, 14b, 14c, 57, 63, 91
Algemene wet inzake rijksbelastingen    artt. 68, 69
Auteurswet 1912      artt. 31a, 31b, 33

De rechtbank v eroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.  Bepaalt, dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Lees het vonnis hier.

Bericht in de Tubantia hier.