Gepubliceerd op donderdag 11 augustus 2011
IEF 10066
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Ten overvloede

Rechtbank 's-Gravenhage 10 augustus 2011, HA ZA 10-3583 (Welvaarts Weegsystemen B.V. tegen D-Tec B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Peter Claassen en Eliëtte Vaal, AKD en Hein van den Heuvel, Patentwerk.

In navolging van IEF 9674 waarin Welvaarts bewijsopdracht kreeg om ontvankelijkheid/proceso. Octrooirecht. EP 0 744 598 voor een weeginrichting. Grondslag is indirecte inbreuk op het octrooi door levering aan D-Tec van een rubberen blok dat D-Tec in haar weeginrichting gebruikt. Procesvolmacht is niet alsnog verleend, dus niet-ontvankelijke partij. 

Echter partijen hebben uitdrukkelijk verzocht om een obiter dictum (ten overvloede een inhoudelijke beoordeling geven over de gestelde inbreuk en nietigheid): D-Tec zou inbreuk maken op conclusie 1 van octrooi, waarin veerkrachtig verbindingsstuk is opgesloten tussen stijve elementen dat krachten worden overgedragen. Kersten zou een geslaagd beroep op rechtsverwerking hebben kunnen bewijzen, vanwege een verklaring van Welvaarts dat hij vervaardiging en verhandeling van het rubberen blok niet als inbreukmakend beschouwt.

Welvaarts wordt tweemaal veroordeelt in de proceskosten in conventie en in reconventie.

Grondslag vordering 3.2. Aan haar vorderingen legt Welvaarts ten grondslag dat D-Tec een weeginrichting verhandelt die valt onder de beschermingsomvang van het Octrooi. Kersten zou volgens Welvaarts indirect inbreuk maken op het Octrooi door levering aan D-Tec van een rubberen blok dat D-Tec in haar weeginrichting gebruikt als verbindingsstuk in de zin van conclusie 1 van het Octrooi.

Procesvolmacht 4.5. D-tec en Kersten hebben terecht opgemerkt dat Welvaarts niet heeft gesteld dat de heer Welvaarts haar na het pleidooi alsnog een “procesvolmacht” heeft verleend. Mede gele op het feit dat de akte na pleidooi nu juist was bedoeld om helderheid te scheppen over de “procesvolmacht”, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat Welvaarts dat wel heeft bedoeld te stellen. Daarom kan in het midden blijven of Welvaarts op die manier de niet-ontvankelijkheid had kunnen repareren.

Obiter dictum 4.11. Uit het verleningsdossier blijkt ook dat de examiner van oordeel was dat de uitvinding van Welvaarts zich wel onderscheidt van Lockery doordat bij de weeginrichting volgens het Octrooi het veerkrachtige verbindingsstuk is opgesloten tussen stijve elementen, en wel zodanig dat eventuele in een van de verticaal neerwaartse richting afwijkende richting aangebrachte krachten op de drukkrachtindicator zullen worden overgedragen via het opgesloten veerkrachtige verbindingsstuk. Bij Lockery zijn de veerkrachtige verbindingstukken (25) niet zodanig opgesloten tussen stijve elementen dat daardoor de bedoelde krachten kunnen worden overgedragen. Uit het verleningdossier blijkt dat dat de reden is geweest voor de aanvulling van de conclusie met het thans kenmerkende deel. Die verleningsgeschiedenis zegt echter niets over de uitleg van het kenmerk “een met de drukkracht-indicator verbonden stijf element”, laat staan dat daaruit de door D-tec en Kersten voorgestane beperkte uitleg van dat kenmerk zou volgen.

4.12. Uit het voorgaande zou zijn gevolgd dat D-Tec inbreuk zou maken op conclusie 1 van het Octrooi. Daarmee zou ook inbreuk op conclusie 2 zijn komen vast te staan nu D-Tec en Kersten daartegen geen afzonderlijk verweer hebben gevoerd.

Inbreuk Kersten 4.13. Wat betreft de positie van Kersten overweegt de rechtbank, eveneens ten overvloede, dat het beroep van Kersten op rechtsverwerking zou slagen indien Kersten de juistheid zou bewijzen van haar stelling dat de directeur van Welvaarts tijdens een bespreking op 23 juni 2008 uitdrukkelijk heeft verklaard dat Welvaarts de vervaardiging en verhandeling door Kersten van het rubberen blok niet als inbreukmakend beschouwt. Welvaarts heeft namelijk niet bestreden dat Kersten op grond van die gestelde verklaring er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Welvaarts het Octrooi niet meer tegen haar zou inroepen. Op dit moment staat niet vast dat de directeur de gestelde verklaring daadwerkelijk heeft geuit omdat Welvaarts dat uitdrukkelijk betwist en er geen stukken bestaan die de gestelde mondelinge verklaring kunnen onderbouwen. Indien Welvaarts ontvankelijk zou zijn in haar vorderingen, zou Kersten dus zijn opgedragen de gestelde verklaring te bewijzen.

Meer ten overvloede 4.18. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.6 overweegt de rechtbank ten overvloede dat de vordering niet zou zijn toegewezen indien die op inhoudelijke gronden zou zijn beoordeeld. Het betoog van Kersten dat het Octrooi moet worden vernietigd vanwege niet-nawerkbaarheid, zou om de navolgende redenen zijn verworpen.

4.19. Kersten heeft in dit verband slechts aangevoerd dat het Octrooi niet-nawerkbaar is omdat een beschrijving ontbreekt van de eigenschappen waaraan het in conclusie 1 bedoelde verbindingsstuk (connecting piece) moet voldoen. De belangrijkste eigenschap van het verbindingsstuk staat echter al in de conclusie, te weten dat het verbindingsstuk bestaat uit veerkrachtig materiaal. Daarnaast maakt de beschrijving duidelijk welke functies hetverbindingsstuk heeft, namelijk het doorleiden van niet zuiver vertikaal werkende krachten naar de drukkrachtindicator (kolom 1, regels 38-40) en het dempen van die krachten tijdens transport (kolom 1, regels 49-54). Bovendien wordt in de beschrijving uiteengezet waaruit het materiaal van het verbindingsstuk zou kunnen bestaan (kolom 3, regels 35-36) en waar het moet worden aangebracht (kolom 2 regels 50-54).

4.20. Aangenomen moet worden dat de gemiddelde vakman op basis van de hiervoor genoemde informatie uit het octrooischrift in staat zal zijn om de in het Octrooi geclaimde uitvinding zonder onevenredige inspanning toe te passen. Er is dus niet voldaan aan de voorwaarden voor nietigverklaring van het Octrooi op grond van artikel 138 lid 1 sub b EOV en artikel 75 lid 1 sub b Rijksoctrooiwet 1995. Welvaarts heeft gedetailleerd uiteengezet dat de gemiddelde vakman uitgaande van zijn algemene vakkennis in staat zal zijn om een verbindingsstuk te maken dat voldoende veerkrachtig is om de in het octrooischrift genoemde functies te vervullen. Die uiteenzetting heeft Kersten niet steekhoudend weersproken. Kersten heeft slechts aangevoerd dat Welvaarts zelf zou hebben gesteld dat een van de in het octrooischrift genoemde functies, te weten het doorgeleiden van niet zuiver vertikaal werkende krachten, in de praktijk geen rol speelt. De rechtbank begrijpt dat Kersten daarmee heeft bedoeld te betogen dat de gemiddelde vakman zou inzien dat de in het octrooischrift opgenomen informatie over de functies van het verbindingsstuk gedeeltelijk onjuist is en dat het octrooischrift afgezien van die onjuiste informatie de vakman onvoldoende richting geeft over de eisen waaraan het verbindingsstuk moet voldoen. Dat betoog moet worden verworpen omdat niet is komen vast te staan dat de informatie over de functies onjuist is, laat staan dat de vakman dat zou inzien. Integendeel, beide partijen gaan uit van de juistheid van die informatie. Anders dan Kersten heeft gesuggereerd, heeft Welvaarts zowel in haar dagvaarding als in haar pleitnota uitdrukkelijk gesteld dat een inrichting volgens het Octrooi de in het octrooischrift genoemde functies, waaronder de doorgeleiding van niet zuiver vertikaal werkende krachten, heeft (dagvaarding, paragraaf 14 en pleitnota, paragraaf 29). Ook Kersten zelf heeft, bij monde van haar octrooigemachtigde, bij pleidooi desgevraagd erkend dat het verbindingsstuk niet zuiver vertikaal werkende krachten zal doorgeleiden naar de drukkrachtindicator.