Gepubliceerd op dinsdag 7 december 2010
IEF 9261
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Twee grote gebaren

Herman Cohen Jehoram, emeritus hoogleraar Recht van de Intellectuele Eigendom, UvA: Voorontwerp auteurscontractenrecht. Twee grote gebaren. Eerder verschenen in IER 2010/5, pp. 433-435.

“De geschiedenis van dit voorontwerp reikt in feite terug tot 1972, toen een eerste voorontwerp terzake werd gepubliceerd: titel 7.8 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek ‘Uitgave van werken’. Voor deze geschiedenis moge ik verwijzen naar mijn artikel in dit tijdschrift ‘Komend auteurscontractenrecht’ uit 2008.  Mijn slotzin aldaar luidde: ‘Een mogelijke regeling van het auteurscontractenrecht is nu van vele kanten belicht en de tijd lijkt rijp om tot wetgeving over te gaan.’ De eerste stap tot deze wetgeving is nu gezet met de publicatie van een voorontwerp, dat op 1 juni 2010 in openbare consultatie is gebracht.

(…) Het voorontwerp voorziet in twee belangrijke ingrepen in het vermogensrecht: de bepalingen omtrent de onoverdraagbaarheid van het auteursrecht tijdens het leven van de maker en de iedere vijf jaar opzegbaarheid van een exclusieve licentie. Dit kan leiden tot aanzienlijke schade bij exploitant én maker. De desbetreffende bepalingen dienen geschrapt te worden.

Artikel 25 b lid 4 geeft de exploitant de noodzakelijke eigen rechten tot uitoefening van zijn bevoegdheden. Het verdient de voorkeur om de voorgestelde wettekst te vervangen door de veel elegantere formulering van dezelfde regel in het voorontwerp van Boek 7 Nieuw Burgerlijk Wetboek uit 1972.

Volgens een artikel 25 c heeft de maker recht op een billijke vergoeding. Beter lijkt terzake de bepaling uit het meergenoemde voorontwerp uit 1972 dat in hoofdzaak dezelfde regel kent, maar dan nuanceert met ‘tenzij iets anders is overeengekomen of het gebruik iets anders meebrengt’.

Het voorontwerp vervolgt met de bepaling dat een vergoeding geacht wordt billijk te zijn indien de hoogte daarvan is vastgesteld door de Minister van Onderwijs na een gezamenlijk verzoek van verenigingen van makers en exploitanten, dat een gezamenlijk gedragen advies inzake de billijke vergoedingen bevat. De overheid wordt hier ingeschakeld om de kartelautoriteiten te doen geloven dat het niet de marktpartijen zelf zijn die de tariefafspraak gemaakt hebben. Naar mijn mening zijn deze autoriteiten mans genoeg om door deze schijnconstructie heen te kijken. Dan is het beter om open kaart te spelen, zoals dat ook sinds jaar en dag in Duitsland gebeurt, waar de hier bedoelde tariefafspraken zijn onttrokken aan de bepalingen van het mededingingsrecht. Dit heeft nooit moeilijkheden met de Europese autoriteiten opgeleverd.”

Lees het volledige artikel hier.