Gepubliceerd op woensdag 10 januari 2018
IEF 17407
Rechtbank Den Haag ||
3 jan 2018
Rechtbank Den Haag 3 jan 2018, IEF 17407; ECLI:NL:RBDHA:2018:4 (Philip Morris tegen World Freight Logistics), https://ie-forum.nl/artikelen/vordering-tot-vernietiging-sigaretten-in-bodemprocedure-afgewezen

Vordering tot vernietiging sigaretten in bodemprocedure afgewezen

Rechtbank Den Haag 3 januari 2018, IEF 17407; ECLI:NL:RBDHA:2018:4 (Philip Morris tegen World Freight Logistics) Merkenrecht. Auteursrecht. Transitgoederen. In kort geding (zie IEF 15739) is Philip Morris de mogelijkheid geboden om in een bodemprocedure te bewijzen dat de sigaretten van WFL bestemd waren voor de Nederlandse markt, zodat zij de sigaretten kon doen vernietigen. De rechtbank passeert het bewijs dat Philip Morris hiertoe aandraagt wegens het ontbreken van onderbouwing. De vordering tot vernietiging van de sigaretten van Philip Morris wordt afgewezen en de vordering tot verval van het beslag wordt toegewezen.

5.8. Philip Morris heeft nog aangevoerd dat tegelijk met de container op hetzelfde schip, de CMA CGM Thames, op 16 november 2015 vanaf Jebel Ali een tweede container (met nummer LDU0398723) is vervoerd met een vrijwel gelijkluidende vrachtbrief, eveneens met als ‘consignee’ World Freight te Rotterdam. Van deze tweede container, die volgens de vrachtbrief ‘waste and scrap of stainless steel’ bevatte, maar waarin volgens Philip Morris ook sigaretten vervoerd werden, heeft CMA CGM laten weten dat deze naar haar informatie in Nederland is gebleven. Ter onderbouwing heeft zij een notitie van mr. Van Leeuwen (advocaat van Philip Morris) aan mevrouw [D] van CMA CGM van 14 maart 2017 overgelegd. Daarin is opgenomen dat voor beide containers wordt verwezen naar ‘CSC Certificates’, hetgeen zou duiden op het vervoer van sigaretten. Na betwisting door World Freight, die erop heeft gewezen dat een CSC-certificaat slechts betrekking heeft op de zeewaardigheid van de container, heeft CMA CGM (dit deel van) de verklaring ingetrokken. De stelling dat ook de container bestemd was voor Nederland wegens ‘verknochtheid’ met de tweede container, wordt dan ook wegens het ontbreken van onderbouwing gepasseerd.

5.9. De slotsom van het voorgaande is dat Philip Morris haar stelling dat de partij sigaretten noodzakelijkerwijs bestemd is om in de Unie in de handel te worden gebracht, onvoldoende heeft toegelicht, zodat deze wordt verworpen. Aan (toelating tot) bewijslevering wordt niet toegekomen. Aan de beantwoording van de vraag of het teken Master een teken is dat ‘in zijn belangrijkste onderdelen niet van het merk kan worden onderscheiden’ en of het teken al dan niet inbreuk maakt op de merk- en auteursrechten van Philip Morris, wordt ook niet toegekomen.

5.13. Het gestelde onrechtmatig handelen door World Freight wegens, kort gezegd, overtreding van art. 11 en 15 van het WHO-verdrag, waarbij vrijwel alle landen, waaronder Syrië, zijn aangesloten, heeft Philip Morris, gelet op de betwisting, eveneens onvoldoende toegelicht. In het bijzonder heeft zij, na het verweer dat het mogelijk aan de douane maar niet aan Philip Morris is om handhavend op te treden, niet toegelicht waarom de betreffende artikelen rechtstreekse werking zouden hebben. De vraag in hoeverre een verdragsbepaling rechtstreekse werking toekomt in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, dient te worden beantwoord door uitleg van die verdragsbepaling. Die uitleg moet plaatsvinden aan de hand van de maatstaven van de artikelen 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 196919. Indien noch uit de tekst, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat geen rechtstreekse werking van de verdragsbepaling is beoogd, is de inhoud van de ingeroepen bepaling beslissend. Het gaat er dan om of de bepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. Indien het op grond van een verdragsbepaling in de nationale rechtsorde te bewerkstelligen resultaat onvoorwaardelijk is en voldoende nauwkeurig is omschreven, belet de enkele omstandigheid dat de wetgever of de overheid keuze- of beleidsvrijheid toekomt wat betreft de te nemen maatregelen ter verwezenlijking van dat resultaat, niet dat de bepaling rechtstreekse werking heeft. Of van die werking sprake is, hangt af van het antwoord op de vraag of de bepaling in de context waarin zij wordt ingeroepen, als objectief recht kan functioneren. Uit de (summiere) stellingen van Philip Morris over het WHO-verdrag valt niet op te maken dat aan deze voorwaarden is voldaan.

5.14. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen zullen worden afgewezen. Philip Morris zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.16. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, is de grondslag aan het door Philip Morris gelegde beslag ontvallen, zodat de vordering om de opheffing daarvan te bevelen, zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, reeds omdat tegen de hoogte daarvan geen bezwaar is gemaakt. De rechtbank acht geen grond aanwezig om aan de opheffing van het beslag de voorwaarde te verbinden dat die alleen gedocumenteerd gebeurt, waarbij de advocaat van Philip Morris te allen tijde op de hoogte wordt gehouden van de locatie van de sigaretten, zoals door Philip Morris in het kader van haar verweer opgemerkt. Philip Morris heeft niet toegelicht wat de grondslag daarvoor is, gelet op de uitkomst van de conventie.