DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 12021

Afgifte vaststellingsovereenkomst om aanspraken te beoordelen

Rechtbank Zwolle-Lelystad 26 september 2012, LJN BY3266 (A tegen B)

Eerder gepubliceerd als LS&R 357. Toewijzing van incidentele vordering ex artikel 843a Rv (afgifte vaststellingsovereenkomst).

Octrooirecht. Partijen hebben samengewerkt aan de ontwikkeling van een medisch instrument, genaamd 'Prikkelgeleidingsblokkeringsinstrument' (NL1003024). Bij overeenkomst van 13 maart 1997 hebben partijen afgesproken dat de kosten van de octrooibescherming en de opbrengsten uit de exploitatie van het instrument tussen partijen en twee andere participanten zullen worden verdeeld in de verhouding 40% ([B]), 35% ([A]) en twee maal 12,5% (voor de twee overige participanten).

Op enig moment is tussen partijen en Medtronic een geschil ontstaan over de reikwijdte van het ten aanzien van het instrument verleende octrooi. [B] en [A] hebben beiden afzonderlijk met Medtronic onderhandeld over een afkoop(som). Het belang van [B] is erin gelegen dat hij op basis van de gegevens uit de overeenkomst tussen Medtronic en [A] kan beoordelen of [B] en de andere participanten nog aanspraken hebben op [A]. De vordering wordt toegewezen met een dwangsom van €1.000 voor iedere dag met een maximum van €50.000 voor dat [A] in gebreke blijft.

2.9.  De rechtbank is van oordeel dat de aangevoerde en niet weersproken gronden de incidentele vordering kunnen dragen. Het gevorderde moet daarom worden toegewezen met dien verstande dat eerst dwangsommen zullen worden verbeurd wanneer [A] niet binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan de daarin vervatte veroordeling voldoet. De gevorderde dwangsom zal worden verminderd en gemaximeerd als na te melden.

2.10.  De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.  De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.  veroordeelt [A] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan [B] te verstrekken een afschrift van de tussen [A] en Medtronic op onbekende datum gesloten (vaststellings)overeenkomst,

3.2.  bepaalt dat [A] een dwangsom verbeurt van EUR 1.000,00 voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan het onder 3.1 bepaalde te voldoen, met een maximum van EUR 50.000,00,

IEF 11992

Niet toelaatbare vordering van geen inbreuk op octrooiaanvrage

Rechtbank van Koophandel Gent 31 mei 2012, A/11/00288 (NV Elaut tegen Elektroncek DD)

Uitspraak ingezonden door Dieter Delarue, Allen & Overy.

Octrooirecht. België. Eiseres produceert grijpkranen en amusementspelen. Tijdens de jaarlijkse ATEI-beurs vernam eiseres dat schadevergoeding zou worden gevorderd vanwege inbreuk op octrooi(aanvrage) op meerdere spelen in een meerspeler. Zij vordert een verklaring voor recht dat de door haar geproduceerde " Classic Roulette & Sic Bo 'Multigame' 12 Player" geen inbreuk maakt op de Belgische gedeelten van de EU octrooien die uit de internationale octrooiaanvragen voortvloeien.

Vordering wordt niet toelaatbaar verklaard. Het bewijs van een bedreiging van een procedure is niet geleverd en er rest een zuiver theoretische mogelijkheid, zeker nu verweerster in een gerechtelijke bekentenis bevestigt geen procedure te starten en de octrooiaanvragen nog geen effectief verleende octrooien zijn.

Onder 3:
Eiseres levert niet het bewijs van een zware en ernstige bedreiging die een bepaalde storing veroorzaakt. Haar vordering is louter gebaseerd op de zuiver theoretische mogelijkheid dat verweerster een procedure zou kunnen opstarten in toepassing van artikel 29 van de wet van 28 maart maart 1984 op de uitvindingsoctrooien (terwijl verweerster deze procedure niet opgestart heeft en uitdrukkelijk bevestigt, bij wege  van gerechtelijke bekentenis, dat zij tegen eiseres geen vordering op basis van dit artikel BOW zal instellen).
(...)
Daarenboven is het op dit ogenblik onduidelijk of de door verweerster ingediende octrooiaanvragen zullen resulteren in effectief verleende octrooien en, in voorkomend geval,welke de draagwijdte ervan zal zijn.
IEF 11961

Schadevergoeding vanwege onderrapportage en onderbetaling van licentievergoeding

Rechtbank Utrecht 24 oktober 2012, LJN BY2102 (eiseres tegen Spectranetics)

In navolging van IEF 11179. Een octrooi voor het gebruik van lasers voor het verwijderen van blokkades van (slag)aderen, is door eiseres in licentie gegeven aan Spectranetics c.s. De rechtbank oordeelt dat Spectranetics op grond van het toepasselijke Amerikaanse recht niet aansprakelijk is jegens eiseres voor eventuele onderrapportage en onderbetaling van licentievergoedingen. De eis in reconventie van Spectranetics wordt afgewezen nu misbruik van procesrecht  of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure terughoudendheid moet worden beoordeeld, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Spectranetics c.s. heeft onvoldoende gesteld om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen.

2.20. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] haar vorderingen ten aanzien van onderrapportage en onderbetaling in deze periode baseert op de volgende rechtsgronden naar Virginiaans recht:
a. ‘negligence’
b. ‘tortious interference with contract’ (hierna kortheidshalve: tortious interference)
c. ‘actual fraud’.

Ad a ‘Negligence’
2.21. De rechtbank heeft in het vonnis van 8 februari 2012 ten aanzien van deze rechtsgrond overwogen dat de zogenaamde ‘economic loss rule’ in de weg staat aan toewijzing van de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding op deze grond.

2.23. De rechtbank constateert dat zij in het vonnis van 8 februari 2012 de ‘economic loss rule’ ook niet op andere rechtsgronden dan ‘negligence’ heeft toegepast. Zij heeft de vordering op die andere rechtsgronden alleen niet toewijsbaar geacht wegens het ontbreken van de daarvoor vereiste wetenschap ten aanzien van het bestaan van (kort gezegd) de Bonusregeling waarop [eiseres] zich beroept. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding om op de rechtsgrond van ‘negligence’ anders te oordelen dan zij in het vonnis van 8 februari 2012 heeft gedaan, zodat zij daarbij blijft en daarnaar verwijst. De rechtbank acht de vordering van [eiseres] dan ook op deze grond niet toewijsbaar.

Ad b ‘Tortious interference’
2.24. Op grond van jurisprudentie van het Virgina Supreme Court kan een vordering op grond van ‘tortious interference’ alleen slagen, indien [eiseres] stelt en bewijst dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1) dat [eiseres] een geldige contractuele relatie heeft
2) dat Spectranetics Corporation wetenschap heeft van deze contractuele relatie
3) dat Spectranetics Corporation zich bewust mengt in deze contractuele relatie en dat dit heeft geleid tot een inbreuk daarop of tot beëindiging daarvan
4) dat een en ander heeft geleid tot schade aan de zijde van [eiseres].


2.27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat voldaan is aan het voor ‘tortious interference’ gestelde vereiste dat Spectranetics Corporation “de opzet heeft gehad” om zich te mengen in de Bonusregeling van Lucre/[eiseres]. Daarvoor is immers tenminste vereist dat [eiseres]:
- feiten en omstandigheden stelt waaruit daadwerkelijke wetenschap van Spectranetics Corporation ten aanzien van het bestaan van de Bonusregeling blijkt in de periode van het beweerdelijk onrechtmatige handelen (september 1998-vierde kwartaal 2006) en
- feiten en omstandigheden stelt waaruit kan worden afgeleid dat Spectranetics Corporation de bedoeling had om de Bonusregeling te beïnvloeden of handelde met het doel om zich te mengen in die Bonusregeling.
(...) Aan die stelplicht heeft [eiseres] niet voldaan. Zij baseert zich alleen op het bestaan van ‘constructive knowledge’ ten aanzien van de Bonusregeling, maar uit het hiervoor geciteerde arrest blijkt dat zelfs daadwerkelijke wetenschap van het contract niet voldoende is om aan het vereiste van ‘opzet’ te voldoen.

2.28. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet voldaan is aan de voor ‘tortious interference with contract’ gestelde vereisten. De vordering van [eiseres] komt dan ook op deze grond niet voor toewijzing in aanmerking.

2.37. Zoals de rechtbank onder 2.16 en 2.17 heeft overwogen, is op eventuele onderrapportage en onderbetaling in deze periode het recht van de Bahama’s van toepassing. De inhoud van dat recht kan evenwel in het midden blijven. Immers, uit de door [eiseres] als productie 6 bij dagvaarding overgelegde berekening van de door haar geleden schade, blijkt dat in de visie van [eiseres] de drempel van de Bonusregeling (3,5 miljoen dollar aan door Interlase ontvangen licentievergoedingen) ook bij een door haar als juist beschouwde afdracht van licentievergoedingen in die periode niet zou zijn gehaald. [eiseres] kan dan ook ten gevolge van eventueel onrechtmatig handelen in deze periode alleen schade hebben geleden, indien Spectranetics Corporation ook in de daaropvolgende periode onrechtmatig handelen ten opzichte van [eiseres] kan worden verweten in de vorm van onderrapportage en onderbetaling. Zoals blijkt uit hetgeen vanaf 2.19 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in die periode geen sprake is van onrechtmatig handelen jegens [eiseres].

Conclusie:
2.38. Het voorgaande betekent dat de vordering tot betaling van een bedrag van
USD 2.037.000,-- op de door [eiseres] daarvoor aangevoerde gronden niet toewijsbaar is.

IEF 11953

Stent-arrest

Hof 's-Gravenhage 30 oktober 2012, zaaknr 200.059.579/01 (Medinol Ltd. tegen Abbott B.V.)

Uitspraak en samenvatting ingezonden door Simon Dack en Peter van Schijndel, Hoyng Monegier.

Het Hof bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis IEF 8483 waarin er geen inbreuk werd aangenomen op het octrooi van Medinol, omdat het begrip “meander pattern” in de conclusies moest worden uitgelegd aan de hand van definitie in de beschrijving van een meanderpatroon als “a periodic pattern about a center line”. Dat impliceerde, aldus de rechtbank, dat de patronen symmetrisch moesten zijn. Daaraan werd niet voldaan door de aangevallen stents.

Ook het hof komt tot de conclusie dat er geen sprake is van inbreuk, zij het om andere redenen: het octrooi van Medinol was in feite beperkt tot stents met eerste meanderpatronen die 180 graden uit-fase waren, met piek-tot-piek verbindingen, die longitudinale krimp vertonen bij expansie.

Het octrooi loste het krimpprobleem op door middel van een compensatiemechanisme tussen de eerste en tweede meanderpatronen.  De aangevallen stents waren in-fase stents met piek-tot-dal eerste meanderpatronen, waarin geen krimp optreedt bij expansie, zodat geen compensatie nodig is. Er was dus geen sprake van inbreuk. De kwestie van symmetrie kon daarmee onbesproken blijven.

Medinol had een nieuw vrijwel identiek octrooi uit dezelfde familie aan de appel-zaak toegevoegd. Ook daarop was er - onder meer om dezelfde redenen - geen sprake van inbreuk.

Medinol heeft bezwaar gemaakt tegen de gevorderde proceskosten. Abbott had aangevoerd dat de zaak zeer omvangrijk was en mede door de wijze van presentering van de zaak veel onderzoek heeft gevergd, hetgeen het Hof plausibel voorkwam. Proceskosten ad EUR 508.196,55 toegewezen.

Inbreuk
6. Volgens Medinol brengen Abbott c.s. onder meer de volgende stents in de handel: de 'Multi-Link Vision, Multi-Link-S, Xience en de Xience Prime' in normale en miniuitvoering (hiema: 'de Abbott stents'). Medinol stelt dat de Abbott stents letterlijk dan wet op equivalente wijze inbreuk maken op de octrooien EP '902 en EP '449.

7. Het hof overweegt ambtshalve dat ingevolge artikel 691id 1 van het Europees Octrooiverdrag (en het daarbij behorende protocol inzake de uitleg) de beschermingsomvang van een octrooi wordt bepaald door de conclusies, waarbij de beschrijving en de tekeningen tot uitleg dienen.
Het Protocol inzake de uitleg van Artikel 69 EOV- dat "is intended to provide guidance how Art. 69 should be applied with respect to determining the scope of protection of the granted European patent" luidt thans als volgt:

(...)

Artikel 69 EOV en het bijbehorende Protocol zijn naar uit de toelichting btijkt bij de Akte van herziening van het Europees Octrooiverdrag inhoudelijk niet gewijzigd.

EP 1.181.902 B2

8.4 Het hof merkt op dat de basiselementen van stents algemeen bekend waren ten tijde van de prioriteitsdocumenten, evenals de (tegenstrijdige) eisen die aan stents worden gesteld. Er zijn reeds talrijke oplossingen in de stand van de techniek aangedragen om de 'de ideate stent' te construeren. Naar het oordeel van het hof reduceert Medinol met het gestelde onder 7.51 in feite deelkenmerk (v) tot de genoemde verbindingen tussen de ringen.

Meanderpatronen
9.1 Partijen twisten allereerst over de vraag wat in conclusie 1 moet worden verstaan onder deelkenmerk (iv) 'eerste meanderpatronen (11) die zich in een eerste richting uitstrekken' en deelkenmerk (v) 'tweede meanderpatronen (12) die zich in een tweede richting uitstrekken, die verschilt van de eerste richting. '

Samenvattend, uit Lau is bekend (zie in dit verband ook MvA, 163), dat een stent met een verticaal golfvormig in-fase patroon met piek-tot dal verbindingen zich bij expansie fundamenteel anders gedraagt dan een stent met een verticaal golfvormig ( 180°) uit-fase patroon met piek-tot-piek verbindingen: expansie van dit uit-fase patroon leidt tot 'foreshortening', terwijl expansie van bedoeld in-fase patroon daarentegen tot geen (althans minimale) 'foreshortening' leidt.

Scaffolding

17. (...) Kortom, het is de vakman volstrekt duidelijk dat de (vorm van de) ruimten (42a, 42b; 44a, 44b) en de daarmee bereikte 'scaffolding' (na expansie) onlosmakelijk zijn verbonden met de in de onderhavige stent specifiek toegepaste (180°) uit-fase eerste meanderpatronen en de daartussen aangebrachte piek-tot-piek verbindingen elk in de vorm van een enkele bocht.

Aangezien deze laatste technische maatregelen niet in de Abbott-stents worden toegepast, maken deze stents geen inbreuk op het octrooi, ook als men vanuit de invalshoek van de vaatondersteuning de inbreukvraag beziet.

Gelet op het voorgaande kan de behandeling van de vraag of conclusie I voor de meanderpatronen impliciet "symmetrie" vereist, achterwege blijven. Ook op andere (aanvullende) niet-inbreukargumenten van Abbott c.s., zoals intertwining/overlap, behoeft het hof niet meer in te gaan.

EP 0.846.449 81

19. (...) Naar het oordeel van het hofzal de vakman begrijpen dat een (gerede) buis vervaardigd van 'flat metal' een verbindings- of lasnaad heeft ter plaatse van de be ide naar elkaar gebogen langsranden van de vlakk.e metaalplaat. Een geextrudeerde metalen buis mist een dergelijk lasnaad. Ook als de opvatting van Medinol wordt gevolgd, voldoen de Abbott-stents niet aan het eerste deelkenmerk van conclusie I wegens het ontbreken van een dergelijke lasnaad. Alleen al hierom maken de Abbott-stents geen inbreuk op EP '449.

20. Abbott c.s. hebben in productie 14 een transponeringstabel opgenomen met onder meer conclusie I van EP '902 en conclusie I van EP '449. Daaruit blijkt dat de deelkenmerken (iii)- (viii) van conclusie I van EP '902 nagenoeg letterlijk overeenkomen met de deelkenmerken (iii)-(viii) van conclusie I van EP '449. Aangezien ook de inhoud (beschrijving en tekeningen) van beide octrooien niet wezenlijk verschilt, betekent dit dat de uitleg die hierboven aan de deelkenmerken (iii)- (viii) van conclusie I van EP '902 is gegeven eveneens geldt voor de deelkenmerken (iii)-(viii) van conclusie I van EP '449. Nu bij genoemde uitleg de Abbott-stents geen inbreuk maken op conclusie I van EP '902, maken de Abbott-stents ook om deze reden geen inbreuk op conclusie I van EP '449. Evenmin is van inbreuk op de volgconclusies 2, 5, 7, 8, of9 van EP '449 sprake, nu deze conclusies afuankelijk zijn van conclusie I.

21. Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1-9 en II niet kunnen leiden tot vemietiging van het vonnis en dat Medinol geen belang meer heeft bij de bespreking van de grieven voor zover deze het symmetrie-argument betreffen. Medinol heeft evenmin be lang bij grief I 0 betreffende de betrokkenheid van Abbott Logistics B.V., daar de afwijzing van de vorderingen door de rechtbank reeds om een andere reden zal worden gehandhaafd. Grief 12, de algemene grief, heeft naast het vorenstaande geen zelfstandige betekenis.

Op andere blogs:
Deterink (Flexible expendable stent)

IEF 11937

Handeling in België, inbreuk op Duits merk en/of octrooi?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 31 juli 2012, in zaak C-360/12 (Coty Prestige Lancaster Group/First Note Perfumes NV)

Prejudiciële vragen gesteld door het Duitse Bundesgerichtshof, Duitsland.

IPR. EEX. Merkenrechtvariant: Als resultaat van een handeling in België, kan dat als een inbreuk op een merk in Duitsland gelden?

1. Dient artikel 93, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/942 aldus te worden uitgelegd dat in een lidstaat (lidstaat A) een inbreuk is gepleegd in de zin van artikel 93, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 wanneer door een handeling in een andere lidstaat (lidstaat B) is deelgenomen aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde inbreuk?

2. Dient artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd in een andere lidstaat (lidstaat B) is verricht en in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict) bestaat?

Vraag aan HvJ EU 15 augustus 2012, in zaak C-387/12 (Hi Hotel HCF SARL tegen Uwe Spoering)
BGH 28 juni 2012, I ZR 35/11 (Hi Hotel HCF SARL tegen Spoering)

Prejudiciële vraag gesteld door het Duitse Bundesgerichtshof, Duitsland.

IPR. EEX. Onrechtmatige daad/Octrooirechtvariant: Als resultaat van een handeling in België, kan dat als een inbreuk op een octrooi in Duitsland gelden? Ook op PatLit, 1709blog.

Dient artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd, in een andere lidstaat (lidstaat B) is gesteld en in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict) bestaat?

IEF 11919

Alleen Nederlands officiële taal voor de toepassing ROW 1995

Raad van state 24 oktober 2012, LJN BY1040 (Koninklijke Philips Electronics tegen de uitspraak Philips en NL Octrooicentrum)

Octrooirecht. Rechtsverlies door vormfouten. Bestuursrecht, officiële talen. Bij brief van 14 juni 2010 heeft NL Octrooicentrum aan Philips één maand de tijd gegeven om twee vormgebreken die aan de door haar ingediende Nederlandse vertaling van de conclusies van het Europees octrooi met nummer EP 2039029 B1 kleven, te weten het niet onbeschreven zijn van de marges en het ontbreken van het juiste octrooinummer, op te heffen. Daarbij heeft NL Octrooicentrum medegedeeld dat, indien de vormgebreken niet binnen deze termijn zijn opgeheven, het Europees octrooi wordt geacht van de aanvang af niet de in artikel 49 van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: de Row 1995) bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad.

Omdat deze brief niet afkomstig is van het in artikel 15 van de Row 1995 bedoelde Octrooicentrum Nederland, de ingediende vertaling aan alle eisen van de PCT voldoet en de Nederlandse regelgeving strijdig is met het EPC en de TRIPs-overeenkomst, kan het rechtsverlies niet ingetreden zijn.

De naam Octrooicentrum Nederland is eerst sinds 2008 opgenomen in ROW 1995. Echter de organisatorische herindeling waardoor dit bureau nu de naam NL Octrooicentrum hanteert is geen aanleiding om te oordelen dat dit niet het in artikel 15 Row 1995 bedoelde bureau is, omdat zij feitelijk belast is met de uitvoering.

Artikel 65 van het EPC geeft geen definitie van "officiële taal". Uit artikel 52 van de Row 1995 volgt dat het Koninkrijk der Nederlanden ten aanzien daarvan heeft gekozen voor het Nederlands. De omstandigheid dat binnen het Koninkrijk meer talen een officiële status hebben, betekent niet dat dit officiële talen zijn voor de toepassing van de Rijksoctrooiwet. De status van een taal moet worden onderscheiden van het gebruik dat volgens de wetgever van die taal mag worden gemaakt in de documenten waarop de wet betrekking heeft.

3.1. De naam Octrooicentrum Nederland is eerst sinds 5 juni 2008 in artikel 15 van de Row 1995 opgenomen. Daarvoor heette het bureau dat volgens artikel 15 is belast met de uitvoering van deze wet "het Bureau voor de industriële eigendom". Bij het door Philips vermelde besluit van 7 december 2009 is het instellingsbesluit van het Bureau voor de industriële eigendom van 29 september 2001 (Stcrt. 2001, 190) ingetrokken en is dat bureau ondergebracht in de baten-lastendienst Agentschap NL. Sedert 1 januari 2010 hanteert het bureau de naam NL Octrooicentrum.

De Afdeling ziet in deze organisatorische herindeling geen aanleiding voor het oordeel dat de organisatie die optreedt onder de naam NL Octrooicentrum niet het in artikel 15 van de Row 1995 bedoelde bureau is. Onbestreden is immers dat NL Octrooicentrum feitelijk belast is met de uitvoering van de Row 1995. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat NL Octrooicentrum ter zake niet bevoegd zou zijn.

Officiële taal
8. Philips betoogt voorts dat het in strijd is met artikel 65, eerste lid, van het EPC om een Nederlandse vertaling van de conclusies te eisen, aangezien de Engelse taal, waarin het Europees octrooi is opgesteld, een officiële taal van het Koninkrijk der Nederlanden is. Daartoe voert zij aan dat het Engels ten tijde van de besluitvorming een officiële taal was van de Nederlandse Antillen en thans van Sint Maarten.

8.1. Artikel 65 van het EPC geeft geen definitie van "officiële taal". Het is aan de verdragsluitende staten zelf te bepalen wat in die staat als officiële taal geldt ten aanzien van octrooien. Uit artikel 52 van de Row 1995 volgt dat het Koninkrijk der Nederlanden ten aanzien daarvan heeft gekozen voor het Nederlands. De omstandigheid dat binnen het Koninkrijk meer talen een officiële status hebben, betekent niet dat dit officiële talen zijn voor de toepassing van de Rijksoctrooiwet. De status van een taal moet worden onderscheiden van het gebruik dat volgens de wetgever van die taal mag worden gemaakt in de documenten waarop de wet betrekking heeft.

Het betoog faalt.

Strijd met TRIPs-overeenkomst
9.3. Gelet op de redenen waarom er bij de totstandkoming van de goedkeuringswet voor is gekozen de eis van een vertaling in het Nederlands van de octrooiconclusie te handhaven, welke eis ingevolge artikel 1, derde lid, van het Vertalingenprotocol is toegestaan, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het vertalen in het Nederlands van de conclusies onnodig kostbaar is. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het vertalen van Engelse conclusies in het Nederlands onnodig ingewikkeld zou zijn.

Het betoog faalt.

IEF 11918

Geen inbreuk op het octrooi van Apple

Rechtbank 's-Gravenhage 24 oktober 2012, zaaknr. 410939/ HA ZA 12-84 (Apple inc. tegen Samsung electronics)

In navolging van IEF 10108.
Octrooirecht. Apple stelt dat Samsung door de verhandeling van de Galaxy-producten inbreuk maakt op het octrooi van Apple EP 948. Apple vordert een verbod op inbreuk op EP 948 in Nederland, met als nevenvorderingen: een opgave over winst, een recall, een publicatie over de inbreuk en een veroordeling tot afdracht van winst of vergoeding van schade, met veroordeling van Samsung in de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat de Galaxy-producten werkend onder Android versie 2.3 of versie 3.0 en hoger van Samsung niet onder de beschermingsomvang van de onafhankelijke conclusies van EP 948 vallen. Daaruit volgt dat Samsung met die producten ook geen inbreuk maakt op de door Apple ingeroepen afhankelijke conclusies. De vorderingen van Apple moeten dus worden afgewezen.

het octrooi
4.2. EP 948 heeft betrekking op een apparaat met een touchscreen dat meerdere aanrakingen tegelijkertijd kan ontvangen en verwerken: een multi-touch touchscreen.

5.1. De rechtbank is van oordeel dat Samsung met de verhandeling van haar Galaxy-producten geen inbreuk maakt op EP 948 omdat in die producten geen sprake is van het "selectively sending one or more touch events [...] to one or more of the software elements associated with the one or more views [...] at which a touch was received based on the values of the multi-touch and exclusive touch flags" in de zin van de onafhankelijke conclusies 1, 11 en 21. Apple heeft betoogd dat aan dit element is voldaan omdat de Android-software die is geïnstalleerd op de Galaxy-producten de touch events van gelijktijdige aanrakingen stuurt naar ofwel alle software-elementen die geassocieerd zijn met views die worden aangeraakt (in het geval dat bepaalde vlaggen "aan" staan), ofwel uitsluitend naar het software-element dat is geassocieerd met de eerst aangeraakte view (in het geval dat bepaalde vlaggen "uit" staan). Deze situatie, waarin er bij gelijktijdige aanrakingen altijd touch events worden gestuurd naar een software-element, ongeacht de waarde van de vlaggen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als selectief versturen in de zin van de voornoemde conclusies. Zoals hierna zal worden toegelicht, zal de gemiddelde vakman dat element namelijk zo uitleggen dat het systeem op basis van de vlaggen bepaalt of een touch event moet worden verstuurd of moet worden genegeerd. In het hierboven beschreven Android syteem worden touch events nooit genegeerd. Dit geldt zowel voor Android 2.3 als voor Android 3.0 en hoger nu de splitMotionEvent parameter, geintroduceerd sinds Android 3.0, niet tot effect heeft dat touch events worden genegeerd.

5.3. Daar komt bij dat met een systeem zoals Android, dat touch events nooit negeert, niet alle voordelen kunnen worden bereikt die de in EP 948 geclaimde werkwijze en voortbrengselen volgens het octrooischrift zouden meebrengen. Anders dan Apple in dit verband heeft gesuggereerd, wordt met de geclaimde uitvinding niet alleen beoogd te voorkomen dat een touch event betreffende een onnodige of ongewenste aanraking het software-element dat is geassocieerd met de aangeraakte view bereikt. Niet in geschil is dat de geclaimde uitvinding ook zou voorkomen dat de processor van het apparaat onnodig wordt belast. Apple heeft dat zelf uitdrukkelijk zo bepleit (paragraaf 3 pleitnota). Die doelstelling wordt bereikt als het systeem touch events die op basis van de vlaggen als onnodig of ongewenst worden aangemerkt, volledig negeert of blokkeert, maar niet als het systeem die onnodige of ongewenste touch events naar een ander software-element stuurt om daar te worden verwerkt.

conclusie
5.7. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat de Galaxy-producten werkend onder Android versie 2.3 of versie 3.0 en hoger van Samsung niet onder de beschermingsomvang van de onafhankelijke conclusies van EP 948 vallen. Daaruit volgt dat Samsung met die producten ook geen inbreuk maakt op de door Apple ingeroepen afhankelijke conclusies. De vorderingen van Apple moeten dus worden afgewezen.


Op andere blogs:
Deterink (Galaxy with Android version 2.2.1 and higher prohibited)

IEF 11908

Een octrooi en certificaat voor ieder van de beschermde producten

Rechtbank ´s-Gravenhage 12 oktober 2012, reg.nr. AWB 10/4769 (Georgetown University tegen NL Octrooicentrum)

Octrooirecht. ABC. Eén van kracht zijnd basisoctrooi dat meerdere producten beschermt, en dat aan de houder van het basisoctrooi een certificaat wordt afgegeven voor ieder van de beschermde producten. Na de heropening IEF 11581, waar de rechtbank van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden, nu een verwijzingsuitspraak waarin de rechtbank de volgende vijf vragen stelt.

Vraag 1 Verzet Verordening 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, meer in het bijzonder artikel 3, aanhef en onder c daarvan, zich ertegen dat, in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt, aan de houder van het basisoctrooi een certificaat wordt afgegeven voor ieder van de beschermde producten?

Vraag 2 Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, hoe dient artikel 3, aanhef en onder c, van de Verordening te worden uitgelegd in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt en op de aanvraagdatum van een certificaat voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A), weliswaar nog geen certificaten waren verkregen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi, doch op die aanvragen voor de producten (B, C) certificaten zijn afgegeven voordat op de aanvrage voor een certificaat voor het eerstgenoemde product (A) is beslist?

Vraag 3 Is het voor de beantwoording van de vorige vraag van belang of de aanvrage voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A) op dezelfde datum is ingediend als de aanvragen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi?

Vraag 4 Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, kan een certificaat worden afgegeven voor een door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product, indien reeds eerder voor een ander door hetzelfde basisoctrooi beschermd product een certificaat is afgegeven, maar van dit laatste certificaat door de aanvrager afstand wordt gedaan met het oogmerk een nieuw certificaat te kunnen verkrijgen op basis van hetzelfde basisoctrooi?

Vraag 5 Indien het voor beantwoording van de vorige vraag relevant is of de afstand terugwerkende kracht heeft, wordt de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de Verordening of door het nationale recht? Indien de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft wordt beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de Verordening, dient die bepaling zo te worden uitgelegd dat afstand terugwerkende kracht heeft?

Op andere blogs:
SPC Blog (Georgetown University: Hague Court refers five more questions to CJEU)

IEF 11905

Automatically recognised by Liechtenstein, is first authorisation?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU High Court of Justice, Chancery Division, Patents Court 19 oktober 2012 [2012] EWHC 2840 (Pat) (Astrazeneca AB tegen Comptroller General of Patents, Designs and Trade Marks) - Nederlandse vertaling

Prejudiciële vragen gesteld door High Court of Justice, Chancery Division, Patents Court, Engeland & Wales, Verenigd Koninkrijk.

Octrooirecht. Aanvullende bescherming, ABC. Onder verwijzing naar HvJ EU C-127/00 (Hässle AB tegen Ratiopharm GmbH), C-207/03 en C-252/03 (Novartis tegen Comptroller), C-195/09, IEF 10019 (Synthon tegen Merz Pharma), C-130/11, IEF 11598 (Neurim tegen Comptroller) worden de volgende vragen gesteld.


Verzoekster heeft in 2004 van de Zwitserse autorieiten een voorwaardelijke (= het aantonen van de werking) vergunning voor het in de handel brengen van een werkzame stof voor behandeling van longkanker onder de merknaam ‘Iressa’. In 2005 wordt verhandeling van het middel geschorst.
In 2003 vraagt verzoekster bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) een vergunning voor het in de handel brengen voor Iressa op grond van Vo. 2309/93. Maar het daarvoor competente Comité wijst de aanvraag af wegens de nog onvoltooide studies naar de werking van het middel. Verzoekster trekt de aanvraag in en dient deze pas in 2008 opnieuw in. Het Europese vergunning voor het in de handel brengen wordt dan in juni 2009 verleend. Op basis daarvan vraagt en krijgt verzoekster opheffing van de schorsing van de Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen.
Het voor het middel verkregen EUR octrooi zal in april 2016 vervallen. Verzoekster heeft een ABC aangevraagd maar partijen worden het niet eens over de vervaldatum daarvan. Verweerster (Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks) gaat uit van de door het EMA verleende VHB van het medicijn in juni 2009, maar octrooibureaus in andere landen rekenen vanaf de Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen.

De vraag die voor de verwijzende Engelse rechter moet worden beantwoord om deze zaak te kunnen oplossen is wat moet worden verstaan onder “eerste vergunning voor het in de handel brengen”. In deze zaak betreft het een automatisch door de Liechtensteinse aut verstrekte vergunning die dus niet voldoet aan de voorwaarden van Vo. 469/2009/EG.

1. Kan een Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen, die niet werd verleend overeenkomstig de in richtlijn 2001/83/EG vastgestelde administratieve vergunningsprocedure maar door Liechtenstein automatisch wordt erkend, de „eerste vergunning voor het in de handel brengen” vormen voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009/EG?
2. Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of:
(a) de reeks klinische gegevens op grond waarvan de Zwitserse autoriteit de vergunning voor het in de handel brengen heeft verleend, volgens het Europees Geneesmiddelenbureau niet voldeed aan de voorwaarden voor de afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig verordening nr. 726/2004/EG; en/of
(b) de Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen na afgifte werd geschorst en pas weer uitwerking kreeg nadat bijkomende gegevens waren overgelegd?
3. Indien artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 enkel verwijst naar vergunningen voor het in de handel brengen die zijn verleend overeenkomstig de in richtlijn 2001/83/EG vastgestelde administratieve vergunningsprocedure, heeft het feit dat een geneesmiddel eerst binnen de EER in de handel werd gebracht overeenkomstig een door Liechtenstein automatisch erkende Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen, die niet werd verleend overeenkomstig richtlijn 2001/83/EG, dan tot gevolg dat overeenkomstig artikel 2 van verordening nr. 469/2009 voor dit product geen aanvullend beschermingscertificaat kan worden afgegeven?

Op andere blogs:
The SPC Blog (SPCs and Directive 2001/83-compliant authorisations: a comment on AstraZeneca)
The SPC Blog (Breaking news: Swiss/Liechtenstein questions head for CJEU)

IEF 11897

Exclusieve licentieovereenkomst doorverhandelen onder eigen merknaam

Rechtbank 's-Gravenhage 17 oktober 2012, zaaknr. 394360 HA ZA 11-1501 (AVO Anthurium tegen BSP) en zaaknr. 299247 HA ZA 11-2134 (AVO Anthuriums tegen New Jet System)

Octrooirecht. Merkrecht. Ontbinding exclusieve licentieovereenkomst en wanprestatie.

New Jet System had met AVO/BSP een exclusieve licentieovereenkomst gesloten. AVO/BSP verhandelt de producten zoals overeengekomen verder onder eigen merknaam ‘Holland Fine Fog System’. In zaak I eist New Jet van AVO betaling van de openstaande facturen en in de eis van reconventie eist AVO schadevergoeding van New Jet omdat New Jet de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden en wanprestatie heeft gepleegd. New Jet heeft hierop nog niet kunnen reageren.

In zaak II stelt Avo dat er geen ontbinding van de overeenkomst met New Jet heeft plaatsgevonden, dat New Jet gehandeld heeft met derden in strijd met de overeenkomst, dat New Jet merk- en octrooi-inbreuk en slaafse nabootsing pleegt. Voor alle aangevoerde stellingen acht de Rechtbank onvoldoende bewijs. Maar omdat New Jet nog niet heeft kunnen antwoorden houdt de Rechtbank iedere verdere beslissing aan.

ontbinding van de overeenkomst
4.5. AVO stelt nog dat tussen partijen een betalingsregeling tot stand was gekomen  volgens welke regeling maandelijkse termijnen van € 5.000 op openstaande facturen zou  worden afbetaald. In dit verband kan aan die stelling voorbijgegaan worden omdat zij niet aanvoert dat die betalingsregeling aan de ontbinding in de weg zou staan. De regeling wordt bovendien bestreden door [X] c.s. terwijl bewijs daarvoor ontbreekt en door AVO niet concreet is aangeboden.

4.6. De overeenkomst bindt partijen daarom niet meer na 19 februari 2011. De gestelde opzegging van de overeenkomst tegen 1 juli 2012 kan verder buiten beschouwing blijven.

handelen met derden in strijd met de overeenkomst
4.8. In dit verband heeft AVO ter zitting gesteld dat [X] c.s. al eind 2010 / begin 2011 offertes heeft uitgebracht aan Van den Arend voor het project in Polen, en ook voor het project Harg en het project Molenhoek. [X] c.s. bestrijdt niet dat dit handelen in strijd zou zijn met de overeenkomst, maar bestrijdt dat zij voor ontbinding van de overeenkomst enige concrete aanbieding aan Van den Arend heeft gedaan. Nu de juistheid van het door AVO gestelde niet blijkt uit de overgelegde producties, zal AVO in de gelegenheid worden gesteld deze stelling door getuigen te bewijzen nadat de hierna te bespreken comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Verdere beslissingen met betrekking tot het door Avo van [X] c.s. gevorderde worden aangehouden tot na de bewijslevering.

de gestelde merk- en octrooi-inbreuk en slaafse nabootsing
4.10. De gestelde merkinbreuk is bestreden en door Avo Anthuriums niet anders onderbouwd dan met de stelling dat levering van een installatie, die in het kader van de overeenkomst voor Avo Anthurium Vogels en BSP is geproduceerd en die technisch gelijk is aan een HFFS-systeem, inbreuk op het HFFS-merk maakt. Die stelling is onjuist. De verwijzing naar de beslissing HvJEG 12 juli 2011 (C-324/09) inzake l’Oreal / eBay op het punt van het verhandelen van producten zonder verpakking snijdt geen hout omdat Avo over het hoofd ziet dat, anders dan in die beslissing aan de orde was, het merk hier niet op de waren is aangebracht. 

4.11. De gestelde inbreuk op het octrooi en de gestelde slaafse nabootsing zijn eveneens bestreden en door Avo Anthuriums niet nader gemotiveerd en onderbouwd.

5.2. Avo Anthurium Vogels en BSP hebben in hun akte van 25 april 2012 tegen elke factuur afzonderlijk verweren aangevoerd waarop New Jet nog niet heeft kunnen reageren. De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten om haar daartoe de gelegenheid te geven en om, indien daar aanleiding voor is, partijen nadere vragen te stellen over de verschillende facturen. Omdat een en ander mogelijk leidt tot bewijsopdrachten in aanvulling op de hiervoor besproken bewijsopdracht, zal de comparitie dienen plaats te vinden voor eventuele bewijslevering. New Jet dient uiterlijk twee weken voor de zitting haar reactie op het verweer van AVO aan de wederpartij en de rechtbank toe te zenden.

5.3. Partijen worden in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na de datum van dit vonnis opgave te doen van verhinderdata voor de maanden december 2012 en januari en februari 2013, waarna datum en tijdstip van de zitting zal worden vastgesteld.

6. De rechtbank:
gelast dat Avo Anthurium Vogels, BSP en New Jet op een nader te bepalen dag en tijdstip
zullen verschijnen ter terechtzitting in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’sGravenhage;
houdt iedere verdere beslissing in zaak I in conventie en in reconventie en in zaak II aan.