IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 8645

Een verzoek een zaak uit het VRO regime te verwijderen

Rechtbank ’s-Gravenhage, rolbeslissing van 17 februari 2010 in HA ZA 09-3320, Novozymes A/S tegen DSM Food Specialities B.V. (met dank aan Simon Dack. De Brauw Blackstone Westbroek).

Octrooirecht. Rolbeslissing. Weigering verzoek eisende partij om zaak uit het VRO regime te halen.

Een verzoek een zaak uit het VRO regime te verwijderen, waartegen door de andere partij bezwaar wordt gemaakt, zal slechts in uitzonderlijke gevallen worden gehonoreerd. Dat geldt zeker indien reeds door gedaagde partij is geantwoord en een reconventionele vordering is ingesteld. De belangen van beide partijen en het belang van een goede procesorde dienen daarbij in aanmerking te worden genomen.

Het feit dat -naar aanleiding van de stellingen van DSM Food Specialities bij antwoord- nieuwe analyses noodzakelijk worden geacht om de gestelde inbreuk ten aanzien van de reeds ten tijde van de dagvaarding door DSM Food Specialities verhandelde producten deugdelijk te kunnen onderbouwen en dat daarmee enige tijd gemoeid zal zijn, komt onder de gegeven omstandigheden (waaronder het feit dat Novozymes A/S -naar DSM Food Specialities heeft gesteld en Novozymes A/S niet heeft weersproken- DSM Food Specialities zonder voorafgaande sommatie in rechte heeft betrokken) voor risico van Novozymes A/S.

Het belang van Novozymes AIS om reeds in deze procedure tevens producten te kunnen betrekken die eerst na het uitbrengen van de dagvaarding door DSM Food Specialities op de markt zijn geïntroduceerd weegt niet zwaarder dan het belang van DSM Food Specialities een spoedige uitspraak te krijgen terzake van de gestelde inbreuk, alsmede terzake van de inmiddels bij conclusie van eis in reconventie aanhangig gemaakte vordering tot vernietiging van het octrooi. De zaak wordt verwezen.

Lees de beslissing hier.

IEF 8644

Op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 3 maart 2010, KG ZA 10-37, Bodum AG & PI-Design tegen Ten Berg’s Handelsmaatschappij B.V.

Merkenrecht. Auteursrecht. Modellenrecht. Dubbelwandige glazen. Kort geding na opheffingskortgeding na ex parte(Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 december 2009, IEF 8486). Bodum stelt dat gedaagde middels haar tweewandige glazen (‘Double Feeling”) en door het gebruik van de metatag BODUM  inbreuk maakt op de aan Bodum toekomende auteurs- model- en merkrechten. Vordering toegewezen (afgewezen in opheffingskortgeding).

Strijd met de goede procesorde. Auteurs- en modelrechtelijke  vorderingen afgewezen nu deze zelfde vorderingen op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen zijn afgewezen in  het opheffingskortgeding.  Merkenrechtelijk vordering m.b.t. metatag wel toegewezen:  Ongerechtvaardigd voordeel trekken uit onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk van Bodum.

Goede procesorde: 4.2. Het is vaste rechtspraak dat het aanhangig maken van een kort geding nadat in een eerder kort geding dezelfde vorderingen op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen zijn afgewezen, in strijd is met de goede procesorde, althans misbruik van procesrecht oplevert (vgl. HR 27 mei 1983, LJN AG4601). Deze regel geldt wellicht niet onverkort als de eerste procedure een ex parte procedure in de zin van artikel 1019e Rv betreft, aangezien in die procedure strengere eisen aan de aannemelijkheid van de inbreuk en de spoedeisendheid van de voorziening plegen te worden gesteld dan in een kort geding in de zin van artikel 254 Rv. Die situatie doet zich echter niet voor als in de eerste procedure de verzochte maatregelen aanvankelijk ex parte zijn toegewezen, maar in het kader van een daarop volgende herzieningsprocedure op tegenspraak krachtens artikel 1019e lid 3 Rv zijn herroepen. (…)

4.3 (…)  De hoofdvordering die Bodum in deze procedure heeft ingediend, is hetzelfde als de in de ex parte procedure verzochte maatregel, te weten een voorlopig bevel om inbreuken op de auteursrechten en modelrechten van Bodum te staken. De feitelijke grondslagen die Bodum voor deze maatregel heeft aangevoerd, zijn ook identiek. (…) Geconcludeerd moet dus worden dat Bodum in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde, althans misbruik van haar processuele rechten heeft gemaakt. Gelet daarop kan een inhoudelijke beoordeling van de grondslagen van haar vorderingen met betrekking tot de glazen achterwege blijven.

Slaafse nabootsing: 4.5. Het betoog van Bodum dat zij haar vorderingen ook baseert op een nieuwe grondslag, te weten slaafse nabootsing, kan evenmin leiden tot een andere conclusie. Bodum vordert namelijk geen bevel tot staking van slaafse nabootsing of ander onrechtmatig handelen. Haar vordering heeft uitsluitend betrekking op inbreuken op auteursrechten en modelrechten (zie het in r.o. 3.1 weergegeven citaat). Zelfs nadat de voorzieningenrechter Bodum daar ter zitting op had gewezen, is het gebrek niet hersteld.(…)

Metatag: 4.6. De voorgaande conclusies over de processuele handelswijze van Bodum gelden niet voor het geschil over het gebruik van het teken BODUM als metatag. Dat geschil maakte namelijk geen onderdeel uit van de eerder tussen partijen gevoerde procedures omdat Bodum dat gebruik – naar zij stelt – pas begin februari 2010 heeft geconstateerd. Dit gebruik vergt dus wel een inhoudelijke beoordeling.

(…)

4.8. Naar voorlopig oordeel is het gewraakte gebruik van het teken BODUM strijdig met artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE omdat Ten Berg ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk van Bodum. Voorshands moet namelijk worden aangenomen dat het gebruik van het teken BODUM als metatag op zijn minst bepaalde zoekmachines beïnvloedt in die zin dat door dat gebruik de website van Ten Berg in de lijsten met zoekresultaten staat die verschijnt als internetgebruikers het woord “Bodum” als zoekterm invoeren in die zoekmachines, althans dat de website van Ten Berg een hogere plaats in die lijsten inneemt dan die zou hebben gehad zonder dat gebruik. Ten Berg erkent ook dat zij de metatag heeft gebruikt om de vindbaarheid van haar internetpagina te vergroten.

4.10. Op grond van het voorgaande komt het gevorderde verbod voor toewijzing in aanmerking. Hoewel Ten Berg stelt het gebruik van de metatag al te hebben staakt, heeft Bodum een spoedeisend belang bij toewijzing van het verbod omdat Ten Berg niet onvoorwaardelijk heeft willen toezeggen het gebruik gestaakt te houden. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8642

Personalia

Thierry van Innis versterkt IP team Brusselse vestiging Field Fisher Waterhouse. Van Innis vervoegt het Brussels kantoor. Thierry’s komst versterkt het IP-team en komt er kort na de recrutering in de herfst van vorig jaar van vennoot Stijn Debaene en medewerker Hakim Haouideg. Ze waren alle drie voorheen actief bij Allen & Overy LLP.

Thierry, die meer dan 30 jaar ervaring heeft in het intellectuele eigendomsrecht, wordt alom aanzien als één van de Belgische topadvocaten in de materie. Zo won hij in 2006 de « Lifetime Achievement Award » naar aanleiding van de « World Leaders European IP Awards ». Hij was ook voorzitter van de Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht (BMM). Gedurende 23 jaar was hij vennoot bij Loeff Claeys Verbeke en hij vervoegde Allen & Overy bij de fusie in 2002.

Per 1 maart 2010 biedt Jetske Zandberg namens Inaday  in Heerenveen haar diensten als adviseur op het gebied van merken en modellen aan. Jetske werkte eerder 27 jaar bij Arnold + Siedsma, waarvan de laatste 10 jaar als  merkengemachtigde. Jetske staat ingeschreven als Benelux en Europees merken- en modellengemachtigde. Om alle klanten in Friesland in de eigen taal te woord te kunnen staan wordt de Inaday-website in het Fries vertaald.

IEF 8641

Nieuwe examengelden octrooigemachtigden

Staatscourant, Jaargang 201, Nr. 2983, dinsdag 2 maart 2010. Regeling van de Minister van Economische Zaken van 22 februari 2010, nr. WJZ / 10021076, houdende vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel 27c, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995.

“In deze regeling worden nieuwe examengelden vastgesteld die verschuldigd zijn voor deelname aan een examen of proeve van bekwaamheid octrooigemachtigde of een gedeelte daarvan. Deze bedragen zijn sinds 2004 niet meer gewijzigd. Uitgangspunt is, dat de bedragen zodanig worden berekend dat daarmee de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden van de examencommissie worden gedekt (artikel 27c, tweede lid, Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995).

Lees de regeling hier.

IEF 8640

The European Observatory on Counterfeiting and Piracy.

Council of the European Union: Council Resolution of 1 March 2010 on the enforcement of intellectual property rights in the internal market, 2999th Competitiveness Council meeting.

23. RECOGNISES the need for evidence-based and outcome-oriented policy making and in this context welcomes the recent creation and work of the European Observatory on Counterfeiting and Piracy.

27. RECOGNISES the importance of reliable and comparable data on counterfeiting and piracy and INVITES the Commission, the Member States and industry to provide the Observatory with available information and to jointly develop and agree, in the context of the Observatory, on plans to collect further information. and to jointly develop a common methodology for collecting data.

32. INVITES the Commission to analyse the opportunity of submitting an amended proposal for a Directive on criminal measures aimed at combating counterfeiting and piracy. This analysis must include an assessment of the extent to which action is essential to ensure the effective implementation of a Union policy in an area which has been subject to harmonisation measures, as well as an examination of the impact, costs and benefits of any new measures;

33. REQUESTS the Observatory to facilitate regular experts' meetings, involving representatives from public authorities, private sector bodies and consumer organisations, to promote successful and proportional solutions against counterfeiting and piracy. The Observatory will pay special attention to the compilation of best practices in public and private sectors and codes of conduct in private sectors. In its Annual Report, the Observatory should take into account the conclusions of the experts' meetings and relevant round tables;

LEES de resolution hier.

IEF 8639

Virtuele Trombose

Vzr. Rechtbank Arnhem, 9 februari 2010, LJN: BL6046, Federatie van Nederlandse Trombosediensten & Stichting Rode Kruis Trombosedienst "Neder-Veluwe” tegen Stichting Virtuele Trombosedienst.

Reclamerecht. Collectieve actie. Gedaagde (SVT)  is “nieuwkomer op de markt van trombosediensten” en niet aangesloten bij eiser, de Federatie van Nederlandse Trombosediensten (FNT).  De FNT stelt i.c. dat SVT zich in de vergelijking met de diensten van de bestaande, regionale trombosediensten heeft bediend van ongeoorloofde vergelijkende en misleidende reclame. FNT Niet-ontvankelijk, trombosedienst Neder-Veluwe wèl. Vorderingen gedeeltelijk toegewezen. Aanpassing ’maatman’ maatstaf. Ongeoorloofde vergelijkende reclame. Schade goede naam.

4.22.  Van misleidende reclame is niet gebleken. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat een aantal mededelingen van SVT ofwel niet voldoet aan het in artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW vereiste van een objectieve en controleerbare vergelijking, ofwel de reputatie van de bestaande regionale trombosediensten en dus ook de Regionale Trombosedienst Neder-Veluwe onnodig heeft geschaad in de zin van artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder e BW. De verbodsvordering zal daarom worden toegewezen, zoals hiervoor al weergegeven, en met een dwangsom worden versterkt. Deze dwangsom zal aan een maximum worden gebonden. Voor zover de vergelijking niet zou voldoen aan andere in artikel 6:194, lid 2 BW opgenomen voorwaarden, zal de verbodsvordering als onvoldoende onderbouwd of te onbepaald worden afgewezen.

Ontvankelijkheid: “4.4. FNT heeft aan haar vorderingen niet een collectieve (groeps)actie als bedoeld in artikel 3:305a BW ten grondslag gelegd en voor zover zij dit ter zitting in reactie op het verweer van SVT onder verwijzing naar haar statuten alsnog heeft willen doen, kan haar dat niet baten, reeds omdat zonder die statuten – die niet zijn overgelegd – niet kan worden beoordeeld of zij ingevolge die statuten de in dit kort geding aan de orde gestelde belangen van haar leden – om op te komen tegen misleidende en / of ongeoorloofde vergelijkende reclame – behartigt. FNT heeft evenmin concreet onderbouwd dat zij in het kader van haar eigen doelstelling – kwaliteitsbewaking en belangenbehartiging van de bij haar aangesloten leden / diensten – een voldoende eigen belang heeft om op de grondslag van de artikelen 6:194 en 6:194a BW in kort geding op te komen tegen (vermeende) kwaliteitsaanspraken van derden, nu zij zélf, anders dan haar leden, niet als een concurrent van SVT is aan te merken. FNT zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.”

4.5.  De Trombosedienst Neder-Veluwe kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter wèl worden ontvangen in haar vorderingen, omdat zij een rechtstreekse concurrent is van SVT en dus een eigen belang heeft op te komen tegen misleidende en ongeoorloofd vergelijkende reclame-uitingen ten aanzien van de door haar aangeboden trombosediensten. (…)

Misleidende reclame:  4.7.  De vraag die in dit verband voorligt is of de teksten die SVT gebruikt in haar OnePager en Q&A misleidende mededelingen bevatten in de zin van artikel 6:194 BW. Daarbij is van belang voor wie de mededelingen misleidend zouden kunnen zijn. Volgens vaste rechtspraak geldt dat uitgegaan wordt van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument (vgl. HR 30 mei 2008, LJN BD 2820), de ‘maatman’-consument.

4.9.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter behoeft de maatstaf van de ‘maatman’- consument in dit geval aanpassing, omdat de kring van personen tot wie de gewraakte mededelingen zijn gericht uitsluitend bestaat uit apothekers. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat die apothekers op hun beurt die informatie weer doorgeven aan de consument van antistollingsmiddelen. De beroepsgroep van apothekers moet worden geacht te beschikken over specialistische kennis en ervaring op het gebied van medicijnen in het algemeen en antistollingsmiddelen in het bijzonder. Gelet hierop had het op de weg van de Trombosedienst Neder-Veluwe gelegen om aan de hand van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat deze groep van apothekers door de mededelingen in de OnePager en de Q&A is misleid, hetgeen zij heeft nagelaten. De gevolgtrekking die de voorzieningenrechter daaraan verbindt is dat er in dit kort geding niet van kan worden uitgegaan dat deze groep van apothekers is misleid. De vorderingen van de Trombosedienst Neder-Veluwe zullen daarom, voor zover gegrond op de artikelen 6:194 en 6:194a, lid 2, aanhef en onder a BW, worden afgewezen.

Vergelijkende reclame: 4.15.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoen de OnePager en de Q&A van SVT niet aan de eis van een objectieve vergelijking van wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken. Zowel wat betreft alle hierboven onder 4.13 genoemde mededelingen van SVT in de OnePager van juni 2009 als in de aangepaste versie daarvan van januari 2010 als ten aanzien van de hiervoor genoemde mededeling in de Q&A van juni 2009 geldt dat SVT deze mededelingen, waarin zij haar dienstverlening direct of indirect vergelijkt met de bestaande dienstverlening van de regionale trombosediensten, geenszins deugdelijk en controleerbaar heeft onderbouwd. Zij heeft nagelaten concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat de vergelijking zakelijk gesproken klopt, bijvoorbeeld door een controleerbare verwijzing naar een afdoende cijfermatige onderbouwing, literatuur, een rapport, richtlijn, marktonderzoek of onderzoek door consumentenpanels. Gelet op de bewijsregel van artikel 6:195 BW had dit – ook binnen het beperkte kader van een kort geding – op haar weg gelegen. Het betreft immers wezenlijke, relevante kenmerken van de trombosedienstverlening, omdat SVT door de in die mededelingen opgesomde voordelen apothekers ertoe probeert over te halen om de trombosediensten van SVT af te nemen. Ook is SVT er niet in geslaagd om de juistheid van de onder 4.13 genoemde mededelingen ter zitting voldoende te onderbouwen. Haar toelichting op de door haar als productie 14 overgelegde onderbouwing van de cijfers is daarvoor, in het licht van de uitgebreide betwisting daarvan door de Trombosedienst Neder-Veluwe, ontoereikend. Daar komt nog bij dat SVT bij het ongefundeerd wijzen op de voordelen van haar Trombose Zelfzorg systeem ten opzichte van de bestaande, regionale trombosediensten, nalaat om de apothekers er duidelijk op te wijzen dat deze voordelen niet alleen voor het door haar aangeboden Zelfzorg systeem gelden, maar voor het systeem van zelfmanagement in het algemeen. Deze wijze van reclame maken voldoet, ook wanneer deze reclame enkel is gericht tot apothekers, niet aan de in artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW geformuleerde eisen.

4.16.  De verbodsvordering van de Trombosedienst Neder-Veluwe, zoals geformuleerd onder 3.1 a) onder (2), zal daarom worden toegewezen, echter uitsluitend voor zover deze ziet op artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW.

Schade goede naam:  4.20.  De beweringen over het monopolistische karakter en de vermeende machtspositie van de bestaande trombosediensten zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als afbrekende mededelingen, waarvan de juistheid of in ieder geval de volledigheid in dit kort geding door SVT, tegenover de betwisting door de Trombosedienst Neder-Veluwe, niet aannemelijk is gemaakt. In dat verband verdient opmerking dat SVT juist de gewraakte passage over het monopolistisch karakter en de machtspositie in haar nieuwe OnePager van januari 2010 achterwege heeft gelaten. Omdat niet vast staat of en op welke wijze die nieuwe OnePager openbaar zal worden gemaakt, heeft De Trombosedienst Neder-Veluwe nog steeds belang bij de verbodsvordering onder 3.1. a) (1). Dit deel van de vordering zal dan ook, als hierna te melden, worden toegewezen.

Conclusie: 4.22.  Van misleidende reclame is niet gebleken. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat een aantal mededelingen van SVT ofwel niet voldoet aan het in artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW vereiste van een objectieve en controleerbare vergelijking, ofwel de reputatie van de bestaande regionale trombosediensten en dus ook de Regionale Trombosedienst Neder-Veluwe onnodig heeft geschaad in de zin van artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder e BW. De verbodsvordering zal daarom worden toegewezen, zoals hiervoor al weergegeven, en met een dwangsom worden versterkt. Deze dwangsom zal aan een maximum worden gebonden. Voor zover de vergelijking niet zou voldoen aan andere in artikel 6:194, lid 2 BW opgenomen voorwaarden, zal de verbodsvordering als onvoldoende onderbouwd of te onbepaald worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8638

Collectieve actie

Hoge Raad, 26 februari 2010, LJN: BK5756, Stichting Baas In Eigen Huis tegen Plazacasa B.V. (met conclusie A-G Huydecoper)

Procesrechtelijke uitwerking auteursrechtzaak. Makelaars richten stichting op en beginnen collectieve actie tegen vermeend inbreukmakende huizensite Jaap.nl. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen, het hof verklaart de stichting niet-ontvankelijk verklaard en de Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.

“De omstandigheid dat eenderde van de makelaars met het oog op een zo groot mogelijke verspreiding van hun aanbod juist voorstander is van publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, [staat] op zichzelf niet in de weg aan de conclusie dat de Stichting met haar vordering opkomt voor gelijksoortige belangen als bedoeld in art. 3:305a. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de belangen ter bescherming waarvan deze vordering strekt, zich niet lenen voor bundeling. (…) Nu het gaat om een (in cassatie veronderstellenderwijs aan te nemen) inbreuk van Plazacasa op auteursrechten van de makelaars, kan van de makelaars die wel instemmen met publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, zeer wel worden gevergd kenbaar te maken - eventueel op verzoek van Plazacasa, dat de inbreukmakende handelingen wenst te verrichten - dat het op vordering van de Stichting uit te spreken verbod ten opzichte van hen geen werking heeft.”

Niet betwiste 1019h proceskosten moeten worden toegewezen.

4.2 Het gaat hier om de vraag of voldaan is aan de eis dat de door de Stichting ingestelde rechtsvordering 'strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen' als bedoeld in art. 3:305a BW. Aan die eis is voldaan indien de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd. Aldus kan immers in één procedure geoordeeld worden over de door de rechtsvordering aan de orde gestelde geschilpunten en vorderingen, zonder dat daarbij de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de individuele belanghebbenden betrokken behoeven te worden.
De omstandigheid dat een (al dan niet aanmerkelijk) deel van de personen ter bescherming van wier belangen een collectieve actie strekt, niet instemt met (het doel van) de rechtsvordering of zelfs een tegenovergesteld standpunt inneemt, staat op zichzelf niet in de weg aan het oordeel dat de vordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen. Ook dan is voldoende dat de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming wordt bevorderd. Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 12 en 13, heeft de wetgever bewust ervan afgezien om representativiteit van de eisende rechtspersoon als voorwaarde in de wet op te nemen, zodat niet als eis gesteld kan worden dat de collectieve actie kan rekenen op de steun van een aanmerkelijk deel van de in aanmerking komende belanghebbenden. Hierbij is van belang dat personen die niet wensen dat een door middel van de collectieve actie verkregen rechterlijke uitspraak jegens hen werkt, zich op de voet van het vijfde lid van art. 3:305a aan de werkingssfeer van die uitspraak kunnen onttrekken (behoudens de aan het slot van lid 5 vermelde uitzondering).

4.3 In het onderhavige geval heeft het hof in rov. 4.4 vastgesteld dat de Stichting aan haar rechtsvordering ten grondslag legt dat makelaars op de door hen vervaardigde foto's en beschrijvingen van het huizenaanbod auteurs-recht hebben, dat de auteursrechten op deze 'objectdata' identiek zijn, dat de inbreuken van Plazacasa op die rechten door overname van de objectdata op haar website Jaap.nl eveneens identiek zijn, en dat de handhavingsbelangen van de makelaars parallel lopen omdat het in beginsel voor iedere makelaar van belang is dat een derde eerst toestemming vraagt alvorens materiaal te kopiëren en te exploiteren waarop de makelaar auteursrecht bezit.
In dit licht staat de door het hof vermelde omstandigheid dat eenderde van de makelaars met het oog op een zo groot mogelijke verspreiding van hun aanbod juist voorstander is van publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, gelet op het hiervoor in 4.2 overwogene op zichzelf niet in de weg aan de conclusie dat de Stichting met haar vordering opkomt voor gelijksoortige belangen als bedoeld in art. 3:305a. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de belangen ter bescherming waarvan deze vordering strekt, zich niet lenen voor bundeling.
Anders dan het hof voorts heeft overwogen, biedt het vijfde lid van art. 3:305a in een geval als het onderhavige wel degelijk soulaas voor makelaars die niet instemmen met de vordering van de Stichting. Gelet op de aard en inhoud van het gevorderde (en in eerste aanleg opgelegde) verbod met dwangsom, kan de werking daarvan ten opzichte van bepaalde personen worden uitgesloten, zodat makelaars die niet instemmen met de vordering van de Stichting zich desgewenst op de voet van voormeld vijfde lid kunnen verzetten tegen de werking van de uitspraak ten opzichte van hen, zoals het hof op zichzelf ook heeft onderkend. Nu het gaat om een (in cassatie veronderstellenderwijs aan te nemen) inbreuk van Plazacasa op auteursrechten van de makelaars, kan van de makelaars die wel instemmen met publicatie van hun objectdata op Jaap.nl, zeer wel worden gevergd kenbaar te maken - eventueel op verzoek van Plazacasa, dat de inbreukmakende handelingen wenst te verrichten - dat het op vordering van de Stichting uit te spreken verbod ten opzichte van hen geen werking heeft. Mede gelet op het wettelijk systeem, zoals dat tot uitdrukking komt in lid 5 van art. 3:305a, heeft het hof dan ook een te vergaande eis gesteld door (impliciet) van de Stichting te verlangen dat zij haar vordering beperkt tot de makelaars die bezwaar hebben tegen de openbaarmaking van hun objectdata op Jaap.nl en dat zij daartoe de gegevens van die 'tegenstanders' verzamelt.

Proceskosten: 5.2 De Hoge Raad ziet evenwel aanleiding - ten overvloede - te overwegen dat onderdeel 1.2.1 van het middel terecht klaagt dat het hof de door Plazacasa op de voet van art. 1019h Rv. gevorderde en gespecificeerde kosten niet toewijsbaar heeft geacht op de grond dat in de specificatie niet inzichtelijk is gemaakt hoe van de, door onderscheiden personen bestede, uren tot het vermelde honorarium is gekomen, terwijl ook niet aanstonds duidelijk is op grond waarvan de gevorderde kosten redelijk en evenredig zijn als bedoeld in die bepaling. Nu de door Plazacasa op de voet van art. 1019h gevorderde en gespecificeerde kosten niet door de Stichting waren betwist, ook niet wat betreft de redelijkheid en evenredigheid als bedoeld in die bepaling, stond het het hof niet vrij deze kosten op voormelde grond niet toewijsbaar te achten.
 
Lees het arrest hier.

IEF 8637

EU-terminologie

"Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 is de Europese Gemeenschap opgegaan in de Europese Unie en heet het Gemeenschapsoctrooi voortaan 'het EU octrooi'. Hetzelfde geldt analoog voor het gemeenschapsmerk, gemeenschapsmodel, etc. Dat is nu EU merk, EU model, etc. Het is slechts een nieuwe benaming" (tekst op website octrooicentrum, zie ook hier).

IEF 8636

Te bevorderen dat er openheid komt

Kamervraag, nr. 2010Z03463, 2e Kamer.  Vragen van het lid Azough (GroenLinks) aan de minister van Justitie over de niet geëffectueerde SWIFT-overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en Nederland. (Ingezonden 19 februari 2010)

“4. Bent u bereid te bevorderen dat er openheid komt over de onderhandelingen over de Anti-Counterfeit Trade Agreement (ACTA)?”

Lees alle vragen hier.

IEF 8635

Op 14 maart 2010

Tractatenblad Jaargang 2010, nr. 59. Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom inzake auteursrecht (WCT) (1996); Genève, 20 december 1996

“Het Verdrag zal ingevolge artikel 21, onder ii, voor het Koninkrijk der Nederlanden op 14 maart 2010 in werking treden. Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, zal het Verdrag alleen voor Nederland gelden.”

Lees het verdrag hier.