Gepubliceerd op dinsdag 10 juni 2008
IEF 6246
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Arco v. Hulshoff & S. v. Johnson & Johnson

Frame-Betta.gifRechtbank ’s-Gravenhage,10 juni 2008, KG ZA 08-495, B.V. Meubelfabriek Arco tegen Hulshoff Wonen C.V. c.s

“4.12. Samengevat onderscheiden de stoel Betta en de stoel Frame zich door een geheel verschillende uitvoering van het kuipje. De kuipjes zijn geplaatst in vergelijkbare draagconstructies, waardoor voor het oog de kuipjes op vergelijkbare wijze in de ruimte zweven. Dit tezamen voert niettemin niet tot een inbreukmakende vergelijkbare totaalindruk. Bij de beoordeling is het grootste gewicht toe te kennen aan de steeds op eigen wijze vormgegeven kuipjes en is voor het auteursrecht minder relevant de banale vormgeving van de frames.

(...) 4.16. Als regel is het inschakelen van zeven verschillende advocaten voor één zaak niet kostenefficiënt. De voorzieningenrechter weegt echter mee dat deze zaak een langere aanloopperiode heeft gehad onder meer omdat een eerder bepaald kort geding door eiseres is ingetrokken. Daarnaast is er aan de zijde van gedaagden sprake van twee afzonderlijke entiteiten waarvan er één in het buitenland is gevestigd. Hulshoff en Arrben hebben echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de rol van de tweede advocaat tijdens en rondom de zitting is geweest. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de proceskostenveroordeling te bepalen op het bedrag van € 30.000.””

Lees het vonnis hier.

lfsc.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 10 juni 2008, KG ZA 08-651 S c.s. tegen Johnson & Johnson.

Opheffingverzoek Ex parte bevel.

“4.6. Dat S c.s. geen wetenschap hadden van het ongeoorloofde karakter van deze handelingen is onaannemelijk. Als voormalig distributeur van LifeScan OneTouch producten in Afrika moeten zij geweten hebben dat dit soort merkproducten met een bestemming buiten Europa of de Verenigde Staten niet alsnog naar de Verenigde Staten mogen worden geëxporteerd. Daar komt bij dat Johnson & Johnson de distributieovereenkomst heeft beëindigd omdat zij S c.s. verwijt producten bestemd voor Afrika te hebben doorverkocht naar andere landen, waaronder de Verenigde Staten. Nog sterker moet hen de wetenschap worden aangerekend dat herverpakking – waardoor de gebruiksdatum en herkomst van het product, maar ook ijkingsgegevens die essentieel zijn voor de veilige werking, verloren gaan – onder geen enkele omstandigheid toelaatbaar is.

4.7. Voorshands zijn de gedragingen van S c.s. als onrechtmatig in algemene zin aan te merken. Het handelen van S c.s. is immers in elk geval inbreuk op een buitenlands IE recht, in casu merkinbreuk in de Verenigde Staten. Het bevorderen van of deelnemen aan zodanige inbreuk vanuit Nederland is onrechtmatig. Er is ook dreiging dat dit voortduurt. S c.s. verklaren immers wel dat zij na 7 of 8 april 2008 de verscheping van counterfeit producten naar de Verenigde Staten hebben gestaakt, maar zij verklaren niets omtrent nog niet geëxporteerde producten. Aannemelijk is dan ook dat een onbepaalde hoeveelheid producten boven de markt zweeft en naar andere landen, ook binnen de Europese Gemeenschap, geëxporteerd zou kunnen worden. Er is daarom (nog steeds) een spoedeisend belang. 

(…) 4.9. Het onrechtmatig handelen van S c.s. rechtvaardigt na voorlopig oordeel een verbod. Bij de huidige stand van zaken is er evenwel onvoldoende aanleiding voor een verbod in de omvang en op de grond als gegeven in de beschikking van 8 mei 2008. Dit verbod zal dan ook worden opgeheven. In reconventie zal, als voorlopige voorziening, een beperkt verbod worden gegeven op de grondslag van onrechtmatige daad. Een dwangsom zal worden bepaald.”

Lees het vonnis hier.