Gepubliceerd op maandag 26 april 2010
IEF 8790
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Het Maandagmerk

Rechtbank Amsterdam, 21 april 2010, HA ZA 09-844, S. tegen H. (met dank aan Bjorn Schipper, Bousie)

Merkenrecht. Geschil over de organisatie van het evenement MONDAY en de hieraan verbonden IE rechten, waaronder de rechten op het merk MONDAY. Conventie: bijdrage aan organisatie impliceert geen aanspraak op deze rechten. Ook geen aanspraak op deel van de exploitatie opbrengsten. Geen merkenrechtelijk voorgebruik. Gedeeltelijke veroordeling in de volledige proceskosten. Reconventie: merkinbreuk aangenomen. Onrechtmatige daad m.b.t. het doen van negatieve uitlatingen over het evenement MONDAY en het oproepen van (potentiële) bezoekers om vooral niet naar het evenement te gaan. Geen auteursrechtinbreuk nu auteursrechtelijk beschermde trekken op communicatie uitingen zoals huisstijl en webdesign niet duidelijk zijn gemaakt. Geen handelsnaaminbreuk. Beslagen onrechtmatig gelegd. Compensatie van de proceskosten.

4.4. S. stelt voorts dat H. onrechtmatig handelt doordat zij achter de rug van S. om het Benelux woordmerk MONDAY op haar eigen naam heeft laten registreren. Deze rechten zouden als voorgebruiker aan S. toekomen. S. stelt niet waaruit dit voorgebruik bestaat en waaruit het voorgebruik zou moeten blijken. Omdat van voorgebruik door S. niet is gebleken, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom het depot jegens S. onrechtmatig zou zijn. Het enkele feit dat S. bij de totstandkoming van het concept op enigerlei wijze betrokken is geweest en daarover ook met derden sprak, is daartoe - zo S. dit al aan haar vordering ten grondslag wenst te leggen - onvoldoende. Het enkele voorbijzien aan eventuele daaruit voortvloeiende rechten van S. (wat die ook mogen zijn) leidt niet tot het oordeel dat H. onrechtmatig jegens S. handelt omdat zij te kwader trouw heeft gedeponeerd, gelijk S. stelt. Zo is gesteld noch gebleken dat er in het kader van de samenwerking afspraken zijn gemaakt over de introductie van het merk MONDAY. Dit had wel op de weg van S. gelegen, nu zij zich beroept op de kwade trouw van H. Het is dan aan S. te stellen en te bewijzen dat en waarom sprake is van kwade trouw aan de zijde van H.. Dat heeft zij niet, althans in onvoldoende mate, gedaan. Ook de vordering op grond van onrechtmatige daad wordt om die reden afgewezen.

(…)

4.8.  H. vordert een inbreukverbod. Zij baseert dit op aan haar toekomende auteursrechten er/of handelsnaarnrechten en/of merkrechten in verband met de organisatie van het evenement MONDAY en/of het teken MONDAY. Voor zover het gevorderde verbod wordt gebaseerd op aan  H. toekomende auteursrechten, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt op grond van de brief van 28 januari 2009 van de advocaat van  H. en het verhandelde ter zitting dat  H. stelt auteursrechthebbende te zijn op de aan de domeinnaam partvonmondav.nl gekoppelde website en alle overige communicatie-uitingen rondom de evenementen, zoals content, lay-out, huisstijl en merchandise.  H. heeft evenwel verzuimd te stellen wat de auteursrechtelijk beschermde trekken zijn die maken dat sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken. Ook is niet gesteld welke van die auteursrechtelijk beschermde trekken door S. zijn overgenomen. Dit had (gelet ook op de betwisting door S.) wel op haar weg gelegen. De op het auteursrecht gebaseerde vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

4.9. Ook de op het handelsnaamsrecht gebaseerde vorderingen zullen worden afgewezen. H. stelt dat haar handelsnaamsrechten toekomen, maar de rechtbank is van het voeren van de handelsnaam Monday door  H. niet gebleken. Ditzelfde geldt voor zover  H. stelt dat S. die handelsnaam Monday voert. Voor zover producties zijn overgelegd, waarin de aanduiding Monday voorkomt, gaat het om verwijzingen naar het evenement bij de Siupperclub of betreft het - gelijk  H. zelf stelt - merkgebruik en niet de aanduiding van de onderneming van  H. 

4.10. De inbreuk op de merkrechten van  H. wordt niet anders betwist dan met de stelling dat  H. geen toestemming had het merk te deponeren en  H. het merk in strijd met gemaakte afspraken voor zichzelf gebruikt. Uit hetgeen de rechtbank op dit punt in conventie heeft overwogen, volgt dat het depot van  H. niet te kwader trouw is verricht. Van handelen in strijd met enige afspraak is de rechtbank niet gebleken. Nu de merkinbreuk overigens niet wordt betwist, dient de daarop gebaseerde vordering te worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.