DOSSIERS
Alle dossiers

Tekst  

IEF 15769

Uitspraak ingezonden door Ernst-Jan Louwers & Pieter de Laat, Louwers IP Technology Advocaten.

Your Hosting maakt inbreuk op auteursrechten "Zo. Nu eerst een Bavaria"

Rechtbank Den Haag 16 mrt 2016, IEF 15769; (Bavaria tegen Your Hosting), https://ie-forum.nl/artikelen/your-hosting-maakt-inbreuk-op-auteursrechten-zo-nu-eerst-een-bavaria

Vzr. Rechtbank Den Haag 16 maart 2016, IEF 15769; ECLI:NL:RBDHA:2016:2608 (Bavaria tegen Your Hosting)
Auteursrecht. Bavaria is houdster van de Benelux merkregistratie "Zo. Nu Eerst een Bavaria”. Your Hosting is een onderneming die internetdiensten aanbiedt. Om reclame te maken voor haar clouddiensten gebruikt zij de slogan "Zo. Nu eerst naar de cloud”. De voorzieningenrechter oordeelt dat Your Hosting met haar uiting inbreuk maakt op de auteursrechten van Bavaria.

IEF 15670

Inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van HOF audio-licht-beeld

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 3 februari 2016, IEF 15670 (Hof audio-licht-beeld tegen gedaagde)
Uitspraak ingezonden door Jarl Koning, Trip Advocaten & Notarissen. Merkenrecht. Handelsnaam. Auteursrecht. Domeinnaam. Gedaagde houdt zich onder de naam HOF bedrijfsmatig bezig met dienstverlening op het gebied van audio, licht en beeld, waarbij hij een logo is gaan gebruiken dat enige verwantschap vertoont met het logo dat eiseres in de afgelopen jaren gebruikte. De voorzieningenrechter oordeelt dat het gebruik door gedaagde van de handelsnamen waarin HOF voorkomt schending van artikel 5 Hnw oplevert. Daarnaast maakt gedaagde op grond van art. 2.20 lid 1 sub a BVIE merkinbreuk. Doordat gedaagde zonder toestemming van eiseres foto’s heeft gebruikt ten behoeve van zijn website, heeft hij tevens auteursrechtinbreuk. Ook wordt domeinnaamoverdracht bevolen.

Handelsnaam
4.10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in casu sprake van een zodanig geringe afwijking tussen de in geding zijnde handelsnamen dat bij het relevante publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is. In dit verband speelt een rol dat beide ondernemingen in dezelfde regio op een soortgelijk vakgebied werkzaam zijn en zich (deels) richten tot hetzelfde publiek.
4.11. Bij het oordeel dat verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is, hecht de voorzieningenrechter geen overwegende betekenis aan het verschil tussen beide namen in die zin dat eiseres soms de toevoeging 'audio-licht-beeld' gebruikt en gedaagde de toevoegingen 'eventsupport', 'eventsupport  & AV', 'AV' en 'Pro'. Juist vanwege de grote bekendheid van de naam HOF is dit het kenmerkend element van beide handelsnamen. Ook indien en voor zover het relevante publiek het verschil tussen beide ondernemingen onderkent, acht de voorzieningenrechter het gevaar alleszins aanwezig dat men desalniettemin een band van economische of juri disc he aard veronderstelt (indirecte verwarring).
4.12. In de gegeven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruik door gedaagde van handelsnamen waarin de naam HOF voorkomt, voor het vakgebied waarop gedaagde thans werkzaam is, schending oplevert van het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Merkrecht
4.17. Ingevolge artike12.20 lid l.a BVIE kan de merkhouder (in casu eiseres) optreden tegen gebruik van een met zijn merk identiek teken voor identieke waren of diensten. Onder identiek teken moet worden verstaan wanneer het zonder wijziging oftoevoeging alle bestanddelen van het merk afbeeldt, of wanneer het in zijn geheel beschouwd verschillen vertoont die dermate onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen (vgl. Hvr EU 20 maart 2003, IER 2003,237). Nu het dominerende bestanddeel van de door beide partijen gebruikte tekens HOF is, terwijl de verschillen - eiseres gebruikt naast HOF als toevoeging drie rode bollen en gedaagde gebruikt voor de letter 0 in HOF een rode kleur en in het midden van die 0 een rode stip, alsmede onder de naam HOF in een veel kleiner lettertype de woorden 'Eventsupport  & AV' - zo gering zijn dat deze aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen.
4.18. Zoals hiervoor ook is overwogen worden de merken van partijen gebruikt voor werkzaamheden die liggen op het zelfde danwel een soortgelijk terrein als waarop eiseres werkzaam is. Beide merken zijn daarnaast ingeschreven in de klassen 35 en 42. De diensten van partijen komen dan ook in ieder geval voor een gedeelte met elkaar overeen.
4.19. Gelet op het voorgaande maakt gedaagde inbreuk op het merkrecht van eiseres, waartegen eiseres kan optreden op grond van artikel 2.20 lid 1.a BVIE.

Auteursrecht
4.21. Niet weersproken is dat de foto's door gedaagde zijn gemaakt. Evenmin is weersproken dat dat heeft plaatsgevonden tijdens het dienstverband van gedaagde bij eiseres. Ingevolge artikel 7 Auteurswet (Aw) wordt de werkgever als maker van in dienstbetrekking vervaardigde werken (in casu de foto's) aangemerkt. Eiseres heeft dan ook het uitsluitend recht om de foto's openbaar te maken en te verveelvoudigen. Doordat gedaagde zonder toestemming van eiseres die foto's heeft gebruikt ten behoeve van zijn website, heeft hij inbreuk gemaakt op de auteursrechten van eiseres.

Domeinnamen
4.22. Zoals hiervoor is vastgesteld heeft gedaagde in 2006 alle activiteiten van zijn toenmalige bedrijf (alle activa en passiva) ondergebracht in de besloten vennootschap van eiseres Hof Audio-Licht-Beeld BV. Nu daaromtrent geen andersluidende afspraak is  gemaakt, zijn onder de activa begrepen de eigendom van de domeinnamen www.hof.nl en www.hofeventsupport.nl. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de omstandigheid dat bij de overschrijving van de domeinnaam www.hof.nl naar een andere registrar op 10 augustus 2009 gedaagde als directeur heeft aangegeven dat eiseres houder is van deze domeinnaam. Verder is niet betwist dat de kosten van deze domeinnaam na 2006 steeds door eiseres zijn betaald. In  dit verband is komen vast te staan dat indertijd abusievelijk is verzuimd de domeinnaam www.hof.nl over te dragen aan de vennootschap van eiseres.
4.23. Gelet op het vorenoverwogene dient de eigendom van de domeinnamen www.hof.nl en www.eventsupport.nl te worden overgedragen aan gedaagde.

IEF 15623

Duitse BGH doet binnenkort uitspraak inzake kleurmerken, verdeling van gelden door cbo's en aansprakelijkheid bij "file sharing"

BGH Verhandelungstermin in Sachen I ZB 52/15 (Farbmarke “Rot”), Sachen I ZR 198/13 (Verteilungsplan der VG Wort - Verlagsanteil) en Sachen I ZR 272/14, I ZR 1/15, I ZR 43/15, I ZR 48/15 en I ZR 86/15 (Haftung wegen Teilnahme an Internet-Tauschbörsen)
Uit het persbericht:
Zaak I ZB 52/15 inzake het kleurmerk “rood” zal worden behandeld op 21 april 2016. Zie IEF 13958 voor de uitspraak van het HvJ EU in deze zaak. Het kleurmerk is ingeschreven door de overkoepelende organisatie voor spaarbanken. Ondernemingen van een Spaanse bankroep, die de kleur rood gebruiken voor de aanduidingen van hun diensten op de Duitse  markt, verzoeken om annulering van het kleurmerk. Dit verzoek werd in eerste instantie afgewezen, maar het Bundespatentgericht oordeelt dat het kleurmerk onderscheidend vermogen mist. Merkhouder gaat in beroep en vordert nietig verklaring van het besluit.

Zaak I ZR 198/13 inzake de verdeling van gelden van VG Wort, de literaire collectieve beheersorganisatie in Duitsland, zal worden behandeld op 10 maart 2016. Klager is auteur van wetenschappelijke werken en had een uitvoeringsovereenkomst met VG Wort. Volgens klager worden de gelden op onjuiste wijze verdeeld en krijgt hij minder dan hem toekomt. Het Oberlandesgericht heeft het beroep grotendeels bevestigd. Verweerder heeft niet het recht om een uitgeversaandeel van de gelden die klager toekomen af te trekken. Dit kan alleen indien klager zijn rechten aan verweerder volledig had overgedragen. Collectieve beheersorganisatie kunnen echter wel deelnemen aan de inkomsten indien de maker de reeds gemaakte wettelijk voorgeschreven vergoeding had toegewezen. VG Wort heeft om herziening van het besluit gevraagd en streeft naar volledige verwerping. Eiser wilt zijn klacht volledig gegrond verklaard zien.

Zaken I ZR 272/14, I ZR 1/15, I ZR 43/15, I ZR 48/15 en I ZR 86/15 (Haftung wegen Teilnahme an Internet-Tauschbörsen) worden behandeld op 12 mei 2016. Centraal staat de aansprakelijkheid voor deelname aan file sharing. Verzoekers zijn rechthebbenden van de exploitatie rechten op diverse filmwerken. Volgens hen verschaffen de gedaagden toegang tot hun werken door middel van “sharing” via hun internetverbinding. Het Landsgericht wees in de zaken I ZR 272/14, I ZR 1/15 en I ZR 44/15 en I ZR 43/15 schadevergoeding toe. De klachten in zaken I ZR 48/15 en I ZR 86/15 werden afgewezen.

IEF 15618

Ex parte tegen beheerder Dropbox-account waarmee op grote schaal e-books werden aangeboden

Beschikking Vzr. Rechtbank Gelderland 11 december 2015, IEF 15618 (Stichting BREIN tegen X)
Beschikking ingezonden door Thomas Kriense en Eva Broekhuizen-van Heeringen, Stichting BREIN. Auteursrecht. Naburige rechten. Gerekwestreerde is beheerder van een Dropbox-account waarmee op grote schaal e-books en muziekwerken openbaar worden gemaakt. Hij is actief op verschillende internetfora waarop aan geïnteresseerden, op verzoek, toegang werd geboden tot de collectie e-books opgeslagen in het Dropbox-account. De rechter oordeelt dat het gaat om een niet goed te praten, grootschalige piraterij en dat Gerekwestreerde van de onrechtmatigheid van de activiteiten weet of behoort te weten. Gerekwestreerde wordt bevolen de inbreuk te staken op straffe van een dwangsom van €  2000 voor iedere dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat in strijd met het inbreukverbod wordt gehandeld, met een maximum van €  50.000. [red. inzender meldt: "Naar aanleiding van de ex parte heeft BREIN een schikking getroffen met de inbreukmaker.”]

IEF 15599

Bewijsopdracht naamsvermelding en gestelde overdracht auteursrecht Citymarketing plannen

Rechtbank Rotterdam 23 december 2015, IEF 15599; ECLI:NL:RBROT:2015:9825 (Citymarketing plannen)
Auteursrecht. Beëindiging samenwerking. Eiseres claimt het auteursrecht op diverse plannen en teksten voor websites en dergelijke als vervaardigd ten behoeve van klanten van Interlynx, waaronder strategische communicatieplannen en Marketingstrategie en citymarketing Brielle. Op grond van artikel 8 stelt gedaagde Interlynx dat zij als maker is vermeld, dat zou zijn omdat het bedrijfsbelang dat voorop stelde, zo reageert eiser. Bewijsopdracht met betrekking tot naamsvermelding als maker respectievelijk gestelde overdracht auteursrechten.

3.2.5. [eiseres] is auteursrechthebbende op de door haar in het kader van de samenwerking geproduceerde stukken/documenten/publicaties/(concept)formules en bestanden als weergegeven in nummer 22 van de dagvaarding. Interlynx c.s. maakt zonder toestemming van [eiseres] gebruik van deze bestanden, zodat [eiseres] c.s. een verbod vordert van Interlynx c.s. om gebruik te maken van deze bestanden.

3.3.6. (...) [eiseres] heeft in opdracht en voor rekening van Interlynx werkzaamheden uitgevoerd met betrekking tot de betreffende bestanden en formules. Het auteursrecht van elke opdracht die door Interlynx is uitgevoerd, wordt na betaling van de factuur door de opdrachtgever aan de opdrachtgever overgedragen.

auteursrecht
5.25. [eiseres] c.s. claimt het auteursrecht op diverse plannen en teksten voor websites en dergelijke als vervaardigd ten behoeve van klanten van Interlynx. Ter nadere onderbouwing van het door haar gestelde auteursrecht heeft zij bescheiden in het geding gebracht bestaande uit e-mailberichten waaruit kan worden opgemaakt dat [eiseres] zich bezig hield met het opstellen van diverse communicatieplannen ten behoeve van opdrachtgevers, zoals bijvoorbeeld het ‘Strategisch communicatieplan’, ‘Gemeente Brielle’/PVA citymarketing Brielle, het ‘Strategisch Communicatieplan Secretarion 2010-2013’, het ‘Strategisch Marketingplan Arbo Resources’ en het ‘Marketingstrategie 12 Learn’.
Interlynx c.s. heeft niet betwist dat [eiseres] de auteur is van deze plannen. Wel heeft zij betwist dat dit betekent dat het auteursrecht aan [eiseres] toekomt. De auteursrechten ter zake zijn – naar zij stelt – steeds door Interlynx overgedragen aan de opdrachtgevers in gesprekken waarbij [eiseres] aanwezig was, zodat de vordering jegens Interlynx c.s. geen doel kan treffen. Interlynx c.s. heeft voorts in het kader van artikel 8 Auteurswet (Aw) nog gesteld dat Interlynx de genoemde bestanden en formules als van haar afkomstig openbaar heeft gemaakt en [eiseres] ook niet als maker is vermeld, maar Interlynx, en gepersisteerd bij haar stelling dat de auteursrechten zijn overgedragen aan de klanten. [eiseres] c.s. heeft in reactie hierop erkend dat soms Interlynx als maker staat vermeld, omdat zij het bedrijfsbelang voorop stelde, maar ontkend te hebben ingestemd met overdracht van rechten aan de klanten, met uitzondering van Brielle. Tegen gebruik door klanten stelt zij geen bezwaar te maken, enkel tegen het gebruik van haar formules en concepten door [gedaagde] /Interlynx.

5.28. Nu [eiseres] c.s. zich op het auteursrecht beroept van deze stukken en dit gemotiveerd door Interlynx c.s. is betwist, zal [eiseres] c.s. in de gelegenheid worden gesteld nader bewijs te leveren van haar makerschap / naamsvermelding op de litigieuze stukken.

6.6. laat Interlynx c.s. toe tot het bewijs van de door haar gestelde overdracht van auteursrechten op de litigieuze stukken aan de betreffende klanten;

IEF 15577

Dagboeken Anne Frank mochten worden gekopieerd voor wetenschappelijk onderzoek KNAW

Rechtbank Amsterdam 23 december 2015, IEF 15577; ECLI:NL:RBAMS:2015:9312 (Anne Frank-Fonds tegen Anne Frank Stichting en KNAW)
Auteursrecht. Botsende grondrechten. Vrijheid van wetenschap: Maatschappelijk belang bestrijding van discriminatie en revisionisme. Het Anne Frank Fonds uit Basel had de rechter verzocht om het kopiëren en publiceren van de manuscripten van de dagboeken te verbieden. Dat deed het Fonds nadat het vernam dat de Amsterdamse Anne Frank Stichting voornemens was in samenwerking met de KNAW de manuscripten van de dagboeken integraal te publiceren. Het Fonds beschikt over de auteursrechten van alle werken van Anne Frank en vindt dat de Stichting daarop inbreuk maakt, door zonder toestemming van het Fonds de teksten te kopiëren voor wetenschappelijk onderzoek en deze na afronding van het onderzoek te publiceren.

Volgens de Stichting is een uitvoerige analyse van Anne Frank als schrijfster van groot historisch en maatschappelijk belang. Toewijzing van de vordering van het Fonds zou een aanzienlijke beperking zijn op de grondrechten van de Stichting en niet in verhouding staan tot het zuiver formele belang van het Fonds op handhaving van het auteursrecht. In beginsel sprake van inbreuk door vervaardigen van XML-TEI-bestand dat aan derden ter beschikking wordt gesteld, maar de grondrechten van vrijheid van wetenschappelijk onderzoek prevaleert, nu de inbreuk slechts minimale impact heeft

2.1. Het Fonds is een stichting naar Zwitsers recht. Het is in 1963 opgericht door de vader van Anne Frank, Otto Heinrich Frank (hierna: Otto Frank). Het Fonds heeft tot doel om een sociale en culturele rol te spelen in de geest van Anne Frank. Bij testament van 15 december 1978 heeft Otto Frank het Fonds aangewezen als zijn enig erfgenaam. Otto Frank is in 1980 overleden. Door de aanwijzing tot enig erfgenaam is het Fonds rechthebbende geworden op alle aan Otto Frank toekomende auteursrechten op de werken van Anne Frank. De fysieke werken van Anne Frank zijn door Otto Frank nagelaten aan het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (later genaamd en hierna aangeduid als: het NIOD), thans onderdeel van de KNAW.

2.2. De Stichting houdt het zogenaamde Anne Frank Huis aan de Prinsengracht 263 te Amsterdam in stand en draagt de idealen uit die nagelaten zijn via het dagboek van Anne Frank.

4.8.3. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit 4.6 tot 4.7.4 volgt dat in beginsel inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van het Fonds door het vervaardigen van een XML-TEI-bestand dat aan derden ter beschikking wordt gesteld. Beoordeeld moet dan ook worden of in de omstandigheden van dit geval toch aanleiding bestaat de vorderingen van het Fonds niet toe te wijzen omdat daarbij, gelet op het beginsel van proportionaliteit, te zeer afbreuk zou worden gedaan aan de vrijheid van het wetenschappelijk onderzoek. Hierbij zijn de volgende omstandigheden van belang.
Allereerst wordt geconstateerd dat het door de Stichting uitgebreid onderbouwde maatschappelijke belang van het onderzoek door Huijgens ING niet is weersproken door het Fonds. Voor zover het Fonds met de verwijzing naar het door hem inmiddels opgestarte onderzoek beoogd heeft te stellen dat het door de Stichting opgedragen onderzoek door Huijgens ING aan betekenis zou verliezen, wordt het daarin niet gevolgd. Juist de tussen partijen ontstane discussie omtrent de insteek van het onderzoek en de aspecten waarop de nadruk zou moeten liggen, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank de noodzaak van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door meerdere partijen, waarbij ruimte moet bestaan om diverse hypotheses op validiteit te onderzoeken.
Het spreekt voor zich dat het voor gedegen tekstueel wetenschappelijk onderzoek noodzakelijk is dat de onderzoekers de beschikking moeten kunnen hebben over enkele exemplaren van de te onderzoeken teksten. Zonder deze verveelvoudigingen kan immers geen kennis worden genomen van het bronmateriaal en wordt onderzoek feitelijk onmogelijk. Het door Huijgens ING geproduceerde XML-TEI-bestand valt daar binnen. Immers, dit bestand is gecreëerd – zo heeft de Stichting c.s. onbetwist naar voren gebracht – met het uitsluitende doel om het wetenschappelijk onderzoek te kunnen uitvoeren.
Tegen deze achtergrond mag van het Fonds als eiser worden verwacht, dat het – tegenover het gemotiveerde verweer van de Stichting c.s. – op het concrete geval betrekking hebbende omstandigheden naar voren brengt die rechtvaardigen dat zijn auteursrecht niet hoeft te wijken voor de hiervoor omschreven vrijheid van wetenschap. Dat heeft het echter niet gedaan. Het Fonds heeft er slechts in algemene zin op gewezen dat het niet alles hoeft te dulden wat er met de teksten gebeurt. Voor zover het Fonds zich daarmee zeggenschap probeert toe te eigenen over welk onderzoek wel en welk onderzoek niet zou mogen plaatsvinden, is dat geen recht dat door het auteursrecht wordt beschermd.
Vast staat voorts dat de inbreuk op het auteursrecht van het Fonds waarvan bij dit onderzoek sprake is, niet verder strekt dan het ter beschikking stellen van slechts enkele verveelvoudigingen van de werken, die slechts ter beschikking staan van een beperkt aantal direct met het onderzoek belaste onderzoekers. De inbreuk op het auteursrecht heeft daarmee slechts minimale impact.
Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat handhaving van het auteursrecht door het Fonds, afstuit op het grondrecht van de Stichting c.s. op haar vrijheid van wetenschap.

4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stuit de handhaving van de auteursrechten van het Fonds af op de vrijheid van wetenschap en zijn er onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat er een reële dreiging is dat de Stichting c.s. in de toekomst het auteursrecht van het Fonds zal schenden. Daarbij komt dat de vorderingen van het Fonds zeer ruim zijn geformuleerd, terwijl – zoals hiervoor is gebleken – steeds in het concrete geval een afweging van grondrechten zal moeten plaatsvinden. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

Op andere blogs:
Mediareport

IEF 15414

Buitengerechtelijke ontbinding uitgeefovereenkomst toch niet rechtsgeldig

Hof Amsterdam 3 november 2015, IEF 15414, ECLI:NL:GHAMS:2015:4503 (Emryss tegen Vermeulen)
Uitspraak mede ingezonden door Hans Bousie, bureau Brandeis. Contractenrecht. Auteursrecht. Zie eerder het tussen- [IEF 11860], eind- [IEF 12919] en herstelvonnis [IEF 13167], waarin Emryss was veroordeeld om auteursrechtinbreuk op Vermeulens werk door het ongewijzigd herdrukken van werken te staken. De uitgeefovereenkomsten rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden waren met terugwerkende kracht. Het verbod strekte niet uit tot de boeken gedrukt tijdens de overeenkomst. Nu in hoger beroep is geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 niet rechtsgeldig was, dienen de vorderingen tot het gestaakt houden van verveelvoudiging, doen van opgave, afgifte van voorraad en schadevergoedingen alsnog te worden afgewezen. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor het in 2.11 omschreven doel: [X] wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de omvang van de met haar inspanningen gemoeide kosten, voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerd.

2.11 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat partijen nog geen overeenstemming hadden over de omvang en wijze van uitgeven van het werk. Dat [X] afgezien daarvan het vertrouwen mocht koesteren dat desondanks een uitgeefovereenkomst tot stand is gekomen dan wel tot stand zou komen, op het moment dat [geïntimeerde] de onderhandelingen afbrak en zich tot [Z] wendde, vindt onvoldoende steun in het feitenmateriaal. Het stond [geïntimeerde] dus op zichzelf vrij die onderhandelingen af te breken. Dit neemt niet weg dat het afbreken van de onderhandelingen tot aansprakelijkheid kan leiden indien [X] op verzoek en/of met medeweten van [geïntimeerde] substantiële kosten heeft gemaakt die door het afbreken van de onderhandelingen nodeloos zijn gebleken, terwijl [geïntimeerde] daarvan heeft geprofiteerd bij het (doen) uitgeven van [Y], en deze kosten niet (deels) vergoed. De stelling van [X] dat zo’n situatie zich hier voordoet, onder verwijzing naar met name de e-mailwisseling tussen [F] en [geïntimeerde] , is door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat de vergoedingsplicht niet op zou gaan omdat tussen partijen een - aan [X] verwijtbare - vertrouwensbreuk is ontstaan, is door [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht. Het voorgaande heeft tot gevolg dat [geïntimeerde] de door [X] geleden schade (deels) dient te vergoeden. Nu de omvang van deze schade eenvoudig moet kunnen worden begroot zal het hof hiertoe in de onderhavige procedure overgaan en niet verwijzen naar de schadestaat. [X] wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de omvang van de met haar inspanningen gemoeide kosten, voor zover [geïntimeerde] hiervan heeft geprofiteerd. In zoverre slaagt de twee principale grief.

 


2.24
De vorderingen van [geïntimeerde]:
Vordering A
Hiervoor overwoog het hof dat de grondslag van de primaire (conventionele) vordering onder A van [geïntimeerde] ondeugdelijk is. Daarom moeten alsnog de subsidiaire, meer subsidiaire en meer meer subsidiaire vorderingen onder A aan de orde komen.
Subsidiair vordert [geïntimeerde] dat het hof alsnog zal vaststellen dat alle uitgeefovereenkomsten zijn ontbonden, en meer subsidiair dat het hof de uitgeefovereenkomsten zal ontbinden. Nu het hof eerder heeft overwogen dat een grond voor ontbinding ontbreekt, ontbreekt ook voor de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen een deugdelijke grondslag en delen deze het lot van de primaire vordering onder A. Voor zover [geïntimeerde] bedoelt andere verwijten aan zijn subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen ten grondslag te leggen dan die waarop de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 is gebaseerd, heeft hij onvoldoende kenbaar en duidelijk aangegeven dat hij deze (in een andere context aangevoerde grotendeels betwiste) verwijten mede ziet als ontbindingsgrond.
Meer meer subsidiair vordert [geïntimeerde] onder A dat het hof voor recht zal verklaren dat per 28 februari 2011 zijn geëindigd door opzegging de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot: (a) het Engelstalige werk Concordant (naar het hof begrijpt het werk ‘Concordant Materia Medica’ als genoemd onder b bij vordering 1 [X] ; hierna: het Engelstalige werk Concordant Materia Medica);
( b) het Duitstalige werk Konkordanz (naar het hof begrijpt het werk ‘Konkordanz (Duitse vertaling 2000)’ als genoemd onder g bij vordering 1 [X] ; hierna: het Duitstalige werk Konkordanz); en
( c) het Duitstalige werk Synoptische (naar het hof begrijpt het werk ‘Synoptic Materia Medica II (Duitse vertaling 1998)’ als genoemd onder f bij vordering 1 [X] ; hierna: het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II).
Bij brief van 27 januari 2011 heeft [geïntimeerde] de uitgeefovereenkomst ten aanzien van bedoelde werken opgezegd op de voet van artikel 15 lid 1 sub d van het contract, voor het geval de eerdere ontbinding geen doel zou treffen. Nu [X] deze opzegging onvoldoende heeft bestreden, kan de meer meer subsidiaire vordering A van [geïntimeerde] alsnog worden toegewezen.
Vordering B
De rechtbank heeft vordering B van [geïntimeerde] aldus toegewezen dat zij voor recht heeft verklaard dat [X] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. Nu gesteld noch gebleken is dat [X] de beëindiging van de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot (a) het Engelstalige werk Concordant Materia Medica, (b) het Duitstalige werk Konkordanz en (c) het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II, niet per 28 februari 2011 niet heeft gerespecteerd, heeft zij in ieder geval in zoverre niet onrechtmatig gehandeld. Verder brengt het gegeven dat de overige uitgeefovereenkomsten niet (rechtsgeldig buitengerechtelijk) zijn ontbonden, met zich dat [X] door voortzetting van de exploitatie uit hoofde van deze overige uitgeefovereenkomsten, evenmin onrechtmatig heeft gehandeld. Voor zover [geïntimeerde] stelt dat [X] anderszins inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht, heeft hij zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Ter motivering van deze beslissing wordt verwezen naar de overwegingen hieromtrent door de rechtbank (rechtsoverweging 2.10 eindvonnis), waarmee het hof zich verenigt en die het hof tot de zijne maakt. Vordering B zal dan ook worden afgewezen.
Vordering C
Tegen de afwijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat het exclusieve distributierecht op de werken van [geïntimeerde] door [X] en/of [appellant sub 2] niet rechtsgeldig aan een of meerdere derden is overgedragen, is niet gegriefd. Deze afwijzing zal derhalve in stand worden gelaten.
Vorderingen D-H
De rechtbank heeft toegewezen de vorderingen D-H, die - kort gezegd - strekken tot (D) het staken en gestaakt houden van iedere verdere openbaarmaking en verveelvoudiging van werken van [geïntimeerde] ; (E) het doen van opgave met betrekking tot de exploitatie door [X] van de werken van [geïntimeerde] na 30 maart 2010; (F) afgifte aan [geïntimeerde] van de voorraad werken van [geïntimeerde] van na 30 maart 2010; (G) vergoeding van de schade nader op te maken bij staat geleden in verband met de exploitatie van werken van [geïntimeerde] door [X] na 30 maart 2010; (H) vergoeding van de beslag- en buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] (rechtsoverwegingen 3.4-3.8 eindvonnis). Nu in hoger beroep is geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van 30 maart 2010 niet rechtsgeldig was, dienen de vorderingen D-H alsnog te worden afgewezen. Overigens is vordering F in hoger beroep ingetrokken.
Vordering J
De vordering tot medewerking aan afgifte van (een deel van) de beslagen bescheiden is door de rechtbank afgewezen. Hierboven heeft het hof overwogen dat deze vordering deels zal worden toegewezen.
2.25
De vorderingen van [X]:
Vordering 1
Vordering 1 strekt tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat de uitleenovereenkomsten met betrekking tot bepaalde werken in stand blijven en een gebod aan [geïntimeerde] tot nakoming van de overeenkomsten op straffe van een dwangsom. Nu de uitgeefovereenkomsten met betrekking tot (a) het Engelstalige werk Concordant Materia Medica, (b) het Duitstalige werk Konkordanz en (c) het Duitstalige werk Synoptic Materia Medica II per 28 februari 2011 zijn beëindigd, maar de overige uitgeefovereenkomsten zijn blijven voortbestaan, zal vordering 1 in zoverre worden toegewezen.
Nu vordering 1 gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de (subsidiaire) vordering 11 tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat, worden afgewezen.
Vorderingen 2 en 3
Ter zitting heeft [X] haar gewijzigde vorderingen 2 en 3 ingetrokken. Deze vorderingen behoeven derhalve geen bespreking.
Vordering 4
Deze vordering betreft een rectificatie door [geïntimeerde] aan degenen die hij heeft laten weten dat de licentieovereenkomsten tussen hem en [X] zijn geëindigd. Nu de licentieovereenkomsten grotendeels blijven voortbestaan, zal de vordering als in het dictum van het eindarrest te melden worden toegewezen.
Vordering 5
Deze vordering betreft toekenning van een vergoeding in verband met de schade die [X] stelt te hebben geleden doordat [geïntimeerde] primair zijn verplichtingen ten aanzien van [Y] niet is nagekomen en subsidiair is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken, op te maken bij staat.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen verwerpt het hof de primaire grondslag van de vordering maar honoreert de subsidiair grondslag. Het hof verwijst niet naar de schadestaat maar stelt [X] in de gelegenheid zich over de omvang van haar schade uit te laten, waarna [geïntimeerde] hierop bij antwoordakte zal mogen reageren.
Vordering 7
De vordering tot een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] dwangsommen heeft verbeurd tot een bedrag van € 100.000,=, is door de rechtbank toegewezen. Hierboven blijkt dat het hof tot een gelijke beslissing komt.
Vordering 8
Tegen afwijzing van de vordering tot afgifte door [geïntimeerde] van bepaalde uitgave-overeenkomsten, heeft [X] geen grief gericht, zodat deze afwijzing zal worden gehandhaafd.
Vordering 9
De vordering tot opheffing van de conservatoire derdenbeslagen zal worden afgewezen, nu de beslagen van rechtswege zullen vervallen zodra het eindarrest kracht van gewijsde heeft (artikel 704 lid 2 Rv) en [X] niets heeft gesteld dat noopt tot een eerdere opheffing. Voor zover het bewijsbeslag de bescheiden heeft getroffen ter zake waarvan [X] en [appellant sub 2] tot afgifte (van afschriften) zullen worden veroordeeld (zie rechtsoverweging 2.21), dient het beslag te blijven liggen (ook nadat het eindarrest kracht van gewijsde heeft). In zoverre wordt de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag afgewezen. Voor zover het bewijsbeslag andere bescheiden heeft getroffen, wordt het evenzeer afgewezen nu het beslag van rechtswege zal vervallen zodra het eindarrest kracht van gewijsde heeft en [X] niets heeft gesteld dat noopt tot een eerdere opheffing.
Vordering 10
Het gevorderde verbod aan [geïntimeerde] om enig beslag te doen leggen ten laste van [X] en [appellant sub 2] zal worden afgewezen, nu zij onvoldoende hebben gesteld voor deze aanzienlijke inperking van de rechten van [geïntimeerde] .
2.26
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
IEF 15412

Exclusief auteursrecht en uitingvrijheid geven niet het recht om een werk tegen afspraken in te openbaren

Hof Amsterdam 10 november 2015, IEF 15412 (Van Oorschot tegen Nedederlandse Loodsencorporatie)
Uitspraak ingezonden door Arjan Kleinhout, De Brauw Blackstone Westbroek en Paul Tjiam, Simmons & Simmons. Mediarecht. Auteursrecht. Nederlandse Loodsencorporatie heeft Van Oorschot opdracht gegeven tot het schrijven van het jubileumboek. In het kader van deze opdracht heeft Van Oorschot verschillende loodsen geïnterviewd en geportretteerd. Het boek voldeed niet aan de verwachtingen van De Nederlandse Loodsencorporatie en de opdracht is voortijdig beëindigd. Van Oorschot wil het boek zelf publiceren en beroept zich op het auteursrecht en zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Het Hof oordeelt dat met de voorzieningenrechter [IEF 13162] dat ook een exclusief auteursrecht niet het recht geeft om een werk te openbaren als gemaakte afspraken daardoor worden geschonden. Hetzelfde geldt voor het beroep op vrijheid van meningsuiting. Volgens het Hof gaat de door dit grondrecht gewaarborgde vrijheid niet zo ver dat deze in omstandigheden als de onderhavige de schending van gemaakte afspraken en/of gewekte verwachtingen rechtvaardigt. Het hof oordeelt dat Van Oorschot de interviews met en de portretten van de Loodsen op geen enkele wijze mag verveelvoudigen, verspreiden of openbaren.

 3.5.3. In het licht van het voorgaande moet worden aangenomen dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht is gesloten die strekt tot het door Van Oorschot samenstellen van een jubileumboek. Dit brengt mee dat Nederlandse Loodsencorporatie in beginsel gerechtigd was de overeenkomst met Van Oorschot op te zeggen en te besluiten het boek niet uit te brengen, om dat deze door haar ongeschikt werd geacht voor het daarmee beoogde doel. Van feiten of omstandigheden die dit anders maken, dan wel die tot het oordeel leiden dat Van Oorschot gerechtigd is om het in opdracht en op kosten van Nederladnse Loodsencorporatie gemaakt boek zelf uit te geven is onvoldoende gebleken. De enkele omstandigheden dat Van Oorschot met een idee voor het boek is gekomen, een wetenschappelijke achtergrond heeft en naar hij stelt, een voor het schrijven van het boek relatief lage vergoeding heeft bedongen, zijn in dit verband ontoereikend. Gelet op de context waarin het boek tot stand zou komen had het als gezegd op zijn weg gelegen om een eventuele wens om het boek ook zelf voor commerciële (of andere) doeleinden uit te brengen uitdrukkelijk aan de orde te stellen en daarover met Nederlandse Loodsencorporatie afspraken te maken. Nu daarvan niet is gebleken moet worden aangenomen dat de sterkking van het tussen partijen overeengekomene meebrengt dat zulks hem niet vrijstond.

3.5.4. De omstandigheid dat Van Oorschot als maker van het boek in auteursrechtelijk zin zou zijn te kwalificeren brengt niet mee dat over het voorgaande anders moet worden geoordeeld. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat ook een exclusief auteursrecht niet het recht geeft om een werk te openbaren als gemaakte afspraken daardoor worden geschonden. (...)

3.6.3. Voor zover het Nederlandse Loodsencorporatie betreft is met name als onzorgvuldig te kwalificeren het tegen haar wensen in (of op grotere schaal er met een ander doel dan door de Nederlandse Loodsencorporatie voorzien) openbaar maken van informatie waarvan het vertrouwelijk karakter door Nederlandse Loodsencorporatie aan Van Oorschot kenbaar is gemaakt. (...)

3.7. Van Oorschot heeft zich in het kader van zijn verweer beroepen op zijn recht op vrijheid van meningsuiting en het geven van informatie (...)De door dit grondrecht gewaarborgde vrijheid gaat echter niet zo ver dat deze in omstandigheden als de onderhavige de schending van gemaakte afspraken en/of gewekte verwachtingen rechtvaardigt. Het aannemen van een beperking als hier bedoeld voldoet aan hetgeen in artikel 10 lid 2 EVRM is bepaald. Zoals reeds is overwogen is die schending jegens de betrokkenen onrechtmatig.

IEF 15403

Oude sticker en kopie oude gebruiksaanwijzing lichtarmatuur leveren inbreuk op

Rechtbank Den Haag 4 november 2015, IEF 15403; ECLI:NL:RBDHA:2015:12714 (Hygro tegen Futurecare c.s.)
Merkenrecht. Auteursrecht. Zie eerder: IEF 14982. Futurecare c.s. verkocht armatuur in een niet-originele verpakking voorzien van een oude sticker van Hygro met de benaming “Adjust-A-Wings" en een kopie van een oude gebruiksaanwijzing. Hygro vordert een verklaring voor recht dat Futurecare c.s. inbreuk maakt op een inmiddels verlopen octrooi EP00870154 , op Gemeenschapswoordmerken ADJUST A WINGS en SUPER SPREADER en het auteursrecht op bepaalde lichtarmaturen die doorgaans in tuinbouwkassen worden gebruikt.  Omdat het octrooi is verlopen, is die vordering ingetrokken.

Het publiek zal de merken niet in verband brengen met apparaten met verstelbare vleugelvormige reflectorplaten voor het reflecteren van en breed verspreiden van kunstlicht, zodat ze beschrijvend zouden zijn. De merkenrechtelijke vordering wordt toegewezen. Hygro's lichtarmaturen bestaan uit een kenmerkende vleugelvorm, vederlichte constructie en draadspanners: een vormgeving die uitsluitend bestaat uit datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect, hetgeen auteursrechtelijk onbeschermd is. De vormgeving van de platte kartonnen doos met daarop een ingewerkt logo ADJUST A WINGS als verpakking is zodanig banaal dat daarop geen auteursrecht rust. De gebruiksaanwijzingen zijn wel beschermd, inbreuk wordt aangenomen.

2.2.6. In een folder van december 2013 heeft Futurecare een lichtarmatuur aangeboden onder de naam “Adjust-A-Shades” die op het eerste gezicht veel overeenkomsten vertoonde met de Adjust-A-Wings van Hygro. Bij aankoop door een ‘mystery shopper’ in opdracht van Hygro werd vermeld dat het ging om een kopie van de Adjust-A-Wings. Futurecare c.s. verkocht het armatuur in een niet-originele verpakking voorzien van een oude sticker van Hygro met de benaming “Adjust-A-Wings en met daarin een kopie van een oude gebruiksaanwijzing van Hygro.

Inbreuk Gemeenschapsmerken
4.8. De voornoemde maatstaf hanterend, is de rechtbank voorshands van oordeel, zoals Hygro stelt, dat “ADJUST A WINGS door het relevante publiek niet onmiddellijk en zonder nadenken in verband kan worden gebracht met apparaten voor het reflecteren van kunstlicht en “SUPER SPREADER” niet met “lichtarmaturen voor elektrische lampen” waarvoor de betreffende merken zijn ingeschreven. Futurecare c.s. heeft ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat het relevante publiek wel een zodanig verband legt.

Auteursrecht
4.14. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank stelt Futurecare c.s. terecht dat Hygro heeft verzuimd te onderbouwen op welke vormgeving van de lichtarmaturen zij auteursrecht claimt. Volgens Hygro bestaan haar lichtarmaturen uit een kenmerkende vleugelvorm, vederlichte constructie en draadspanners. Zij heeft evenwel geen afbeelding van haar lichtarmaturen in het geding gebracht of op andere wijze inzichtelijk gemaakt op welke concrete vormgeving zij auteursrecht claimt. Voor zover Hygro heeft bedoeld te stellen dat zij auteursrecht heeft op een armatuur met de vormgeving van het voortbrengsel weergegeven in EP 154 geldt naar voorlopig oordeel van de rechtbank dat, zoals Futurecare c.s. ook heeft betoogd, in dat geval sprake is van een vormgeving die uitsluitend bestaat uit datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect, hetgeen auteursrechtelijk niet beschermd is. Dat zulks anders ligt, heeft Hygro, hoewel dat wel op haar weg lag, ook desgevraagd bij pleidooi, niet verduidelijkt. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank rust er dan ook geen auteursrecht op de vormgeving van de lichtarmaturen van Hygro.

4.15. Ook de verpakking is naar voorlopig oordeel geen auteursrechtelijk beschermd werk. De verpakking, waarvan geen afbeelding in het geding is gebracht en die pas bij pleidooi door Hygro is getoond, betreft een platte kartonnen doos met daarop een ingewerkt logo ADJUST A WINGS. Hygro heeft niet onderbouwd en dat valt ook niet zonder meer in te zien welke creatieve keuzes bij de vormgeving van de verpakking zijn gemaakt. Daarmee slaagt het verweer van Futurecare c.s. dat de vormgeving van de verpakking zodanig banaal is dat daarop geen auteursecht rust.

4.16. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank komt Hygro ten aanzien van de gebruiksaanwijzingen, die zij heeft overgelegd als productie 13, wel auteursrechtelijke bescherming toe. Bij het maken van de gebruiksaanwijzingen zijn ontegenzeggelijk bepaalde creatieve keuzes gemaakt ten aanzien van bijvoorbeeld de lay-out en de kleurstelling. De rechtbank verwerpt voorshands het niet gemotiveerde verweer van Futurecare c.s. dat ook de vormgeving van de gebruiksaanwijzingen te banaal is voor auteursrechtelijke bescherming.
IEF 15387

Vraag aan HvJ EU: Kan dubbele en driedubbele van passende vergoeding voor auteursrechtinbreuk worden gevorderd?

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 15 mei 2015, IEF 15386; zaak C-367/15 (OTVK tegen Poolse Filmmakers Associatie)
Auteursrecht. ECER:  Verzoekster exploiteert een kabeltelevisienetwerk. Verweerster is een organisatie die door MinOCW is gemachtigd tot beheer van auteursrechten. Tussen partijen is in oktober 1995 een licentieovereenkomst gesloten waarin een vergoeding voor verweerster is geregeld. In 1998 beëindigt verweerster de overeenkomst en stelt voor een nieuwe te sluiten waarin een hogere vergoeding voor verweerster geregeld is. Die komt blijkbaar niet tot stand. Verweerster vordert op 12-01-2009 dat verzoekster wordt beboet en een verbod krijgt opgelegd heruitzendingen op haar netwerk te verrichten van televisieprogramma’s totdat een nieuwe licentieovereenkomst tot stand is gekomen. De rechter stelt in zijn beslissing van 06-03-2009 verweerster grotendeels in het gelijk. Verzoekster heeft verweerster een bedrag volgens eigen berekening betaald. Maar wettelijk heeft verweerster recht op drie keer de passende vergoeding omdat verzoekster programma’s uitzond terwijl zij (wist dat zij) geen licentie had. De rechter houdt wel rekening met de machtspositie van verweerster. Tussen 2010 en 2013 pendelt de zaak heen en weer van appelrechter naar cassatie v.v.

De verwijzende Poolse cassatierechter hoeft bij de derde keer dat de zaak bij hem voorligt alleen uitspraak te doen over de door verweerster gevorderde (driedubbele) vergoeding. De bescherming in de Poolse regeling is uitgebreider dan in RL 2004/48. Eerder heeft de cassatierechter geoordeeld dat verzoekster terecht heeft aangevoerd dat artikel 13 en overweging 26 van RL 2004/48 preciseren dat de EULS geen verplichting mogen introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire vergoeding. De rechter twijfelt dan ook over de juiste uitleg van de bepalingen van de RL en legt daarom de volgende vraag voor aan het HvJ EU:

“Kan artikel 13 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (PB L 157[, blz.]. 45) aldus worden uitgelegd dat de houder van patrimoniale auteursrechten waarop inbreuk is gemaakt, vergoeding kan eisen van de door hem geleden schade op grond van de algemene beginselen, of, zonder dat de schade en het causale verband tussen het inbreukmakende feit en de geleden schade hoeven te worden aangetoond, de betaling kan vorderen van een bedrag dat overeenkomt met het dubbele en, bij foutieve inbreuk, het driedubbele van de passende vergoeding, terwijl artikel 13 van richtlijn 2004/48 bepaalt dat de rechterlijke instantie beslist over de schadevergoeding rekening houdend met de in artikel 13, lid 1, onder a), vermelde aspecten, en dat zij enkel als alternatief in bepaalde gevallen de schadevergoeding kan vaststellen als een forfaitair bedrag op basis van de in artikel 13, lid 1, onder b), vermelde elementen? Is de toekenning, op verzoek van de belanghebbende, van een forfaitaire schadevergoeding waarvan het bedrag vooraf is vastgesteld en die het dubbele of het driedubbele van de passende vergoeding uitmaakt, toegestaan op grond van artikel 13 van de richtlijn, gelet op het feit dat in overweging 26 van de considerans ervan wordt gepreciseerd dat het doel van de richtlijn niet erin bestaat een niet-compensatoire schadevergoeding in te voeren?"