IEF 22752
16 juni 2025
Artikel

deLex zoekt Juridisch eindredacteur (32 uur)

 
IEF 22757
18 juni 2025
Uitspraak

Beperking persvrijheid door fotografieverbod in winkelcentrum deels onrechtmatig bij dringende nieuwswaarde

 
IEF 22756
18 juni 2025
Artikel

Van Kaam advocaten is op zoek naar een gemotiveerde advocaat met ongeveer drie jaar ervaring

 
IEF 2010

Geen termen voor moratorium

Rechtbank ’s-Gravenhage 3 mei 2006, HA ZA 05-2016. Angiotech Pharmaceuticals Inc. & Boston Scientific Corporation tegen Sahajanand Medical Technologies PVT Ltd.

Angiotech en Boston Scientific zijn van mening dat de Infinnium stent van Sahajanand valt onder de bescherming van het octrooi, en vorderen een inbreukverbod met nevenvorderingen, waaronder een op te leggen moratorium van drie jaar wegens gebruik van onrechtmatig in Nederland verkregen onderzoeksgegevens ten behoeve van de aanvraag van een CE-vergunning.

Angiotech Pharmaceuticals Inc. (“Angiotech”) en Boston Scientific Corporation (“Boston Scientific”) werken samen op het gebeid van paclitaxel-afgevende stents. Angiotech is samen met de University of British Colombia houdster van een Europees octrooi dat betrekking heeft paclitaxel-afgevende stents. Boston Scientific is licentiehoudster.

Het octrooi is onderwerp geweest van oppositie bij het Europees Octrooibureau (EOB) en is bij beslissing van de Oppostie-Afdeling (na terugverwijzging) van 24 januari 2005 overeind gebleven.

Sahajanand is een in India gevestigde fabrikant van stents voor kransslagaders. Sahajanand produceert een drug-eluting stent onder de naam Infinnium, die als geneesmiddel paclitaxel bevat, de generieke benaming voor de stof taxol. Op verzoek van Sahajanand heeft Prof. Serruys een clinical trial uitgevoerd, genaamd SIMPLE 2, aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

Angiotech en Boston Scientific zijn van mening dat de Infinnium stent valt onder de bescherming van het octrooi, en vorderen een inbreukverbod met nevenvorderingen, waaronder een op te leggen moratorium van drie jaar wegens gebruik van onrechtmatig in Nederland verkregen onderzoeksgegevens ten behoeve van de aanvraag van een CE-vergunning.

Sahajanand betwist de inbreuk en beroept zich onder meer op de onderzoeksexceptie van artikel 53 lid 3 ROW 1995. In reconventie vordert Sahajanand dat het octrooi wordt vernietigd voor Nederland, wegens gebrek aan nieuwheid en inventiviteit, en dat het toegevoegde materie zou omvatten.

In een incidenteel vonnis d.d. 31 augustus was reeds beslist dat de Rechtbank niet grensoverschrijdend, maar alleen voor Nederland bevoegd is.

De beoordeling

De rechtbank verwerpt de nietigheidsargumenten van Sahajanand en wijst de vorderingen in reconventie af. Ten aanzien van de stelling van Sahajanand dat de octrooihouder geen recht heeft op de ingeroepen prioriteit van US 94536 verwijst de rechtbank naar beslissingen G3/93 en G 2/98 van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau en de daaruit bekende “AND”/”OR” theorie. 

Ten aanzien van de inventiviteit oordeelt de rechtbank onder meer (r.o.4.25): “Wil evenwel sprake zijn van onvoldoende uitvindingshoogte, dan dient de gemiddelde vakman volgens vaste rechtspraak ertoe te worden gebracht om taxol toe te passen. Dat betekent dat hij in de verwachting dat dit (mogelijk) restenose zou voorkomen taxol zou hebben gekozen als gevolg van aanwijzingen of “pointers” in de stand van de techniek. Hierbij dient evenwel in aanmerking te worden genomen dat van de gemiddelde vakman enig (routinematig) onderzoekwerk verwacht mag worden ter optimalisering van bekende techniek, zodat een selectie uit een vrij beperkte groep van geneesmiddelen – aangenomen dat op zich het testen van die geneesmiddelen geen bijzondere moeilijkheden voor de vakman met zich brengt of sprake is van overwinning van een vooroordeel – onvoldoende uitvindingshoogte kan opleveren ook al levert die selectie een optimaal resultaat op.”

De inbreukvorderingen van Angiotech in Boston Scientific in conventie worden deels toegewezen.  De rechtbank is van dat de Infinnium stent valt onder de beschermingsomvang van het octrooi.  

Het beroept op de onderzoeksexceptie slaagt niet. De rechtbank overweegt onder meer dat “(…) er bij het onderzoek van Serruys geen sprake was van een reëel nagestreefde verbetering van de geoctrooieerde stents. Het gaat niet om onderzoek in de zin van de wettelijke onderzoeksexceptie, maar om (pre-marketing) testen.” En: “(…) aangenomen mag worden dat Sahajanand met de resultaten van dit onderzoek in de hand de acceptatie van de stent, immers afkomstig uit een land dat niet direct bekend staat als producent van stents, wil vergroten. Onderzoek met dit doel valt niet onder onderzoeksexceptie.”

De rechtbank ziet geen termen voor een moratorium.

Lees het vonnis hier.

IEF 7673

Angiotech vs. Sahajanand: Infringing stent, research exception, no moratorium

The Hague District Court, HA ZA 05-2016, 3 May 2006, Antiotech Pharmaceuticals Inc. and Boston Scientific Corporation versus Sahajanand Medical Technologies PVT. Ltd.

Patent law. Angiotech and Boston Scientific are of the opinion that the Infinnium stent by Sahajanand falls under the protection of the patent, and claim a ban on infringement with ancillary claims, amongst others a to be imposed moratorium of three years against the use of in the Netherlands illegally gained research data for the purpose of a request for a CE-authorisation.

4.25 (…) However, for there to be an insufficient level of inventiveness the average skilled person should be induced according to settled case-law to use taxol. This means that with the expectance that it (might) prevent restenosis he would have chosen taxol as a result of the pointers in the state of the art. However, one should take into account in this that the average skilled person may be expected to carry out some (routine) research work to optimize known art, and so a selection from a rather limited group of medicines – assuming that the testing of these medicines as such do not involve any special problems for the skilled person or that there is overcoming a prejudice – may produce insufficient level of inventiveness, even if such selection produces an optimum result.

4.45. Sahajanand’s Infinnium stent falls under the scope of protection of claims 6 and 12 of the patent, whereas the invalidity defenses challenging this do not hold. Sahajanand’s import and supply for the sake of the SIMPLE 2 trial constituted infringement of the patent rights of Angiotech et al. Furthermore there is a threat of infringement, and so the court declaration and the injunction are allowable. Which purpose the moratorium of three years also claimed might serve is not immediately clear, but assuming that this should become effective after expiry of the patent protection the court considers that it has not become sufficiently clear in the present proceedings that the results of any infringing act in this country (more specifically of the SIMPLE 2 trial) were used for the grant of the CE-marking, let alone that is has become sufficiently clear that without these results no CE-marking would have been granted. On the latter point it should be borne in mind that is has been established that for only 16 patients of the total of 385 (282 in SIMPLE 1 and 103 in SIMPLE 2) there were infringing acts here, whereas it   has not become clear that and why the results concerning the other 369 patients – if used – were not sufficient to obtain a CE-marking. Nor can it be understood which purpose an injunction to use the data of the SIMPLE 2 trial in advertising or in sale might serve, seeing that in the Netherlands the stents are no longer allowed to be sold or offered as a result of the general infringement injunction to be allowed in 1 and the injunction concerning such data would only regard the Netherlands as a result of the jurisdiction judgment.   

Read the entire judgment here.

 

IEFenglish

IEF 2009

Prebiotisch (3)

Nutricia zal hoger beroep instellen tegen het vonnis in de zaak over de verkoop van babymelkpoeder door Kruidvat, aldus RTL-Z. 

De rechter volgde eerder niet Nutricia's stelling dat Kruidvat in de poeder elementen gebruikt waarop Nutricia octrooi heeft. Nutricia zegt aan te kunnen tonen dat het om dezelfde elementen gaat met eigen onderzoek. Mocht blijken dat het toch om een ander element gaat, dan vraagt Nutricia zich af waar Kruidvat het gezondheidsclaim vandaan haalt, dat op de producten is aangegeven. Het melkpoeder van Kruidvat is enkele euro's goedkoper dan die van A-merk Nutricia. Lees hier iets meer. Eerdere berichten hier en hier.

IEF 2008

Verharding alsmede verharding

Octrooicentrum Nederland, beschikking op bezwaar d.d. 27 april 2006. Hollandse Betongroep N.V. en Gebroeders Van Kessel B.V. ( Met dank aan Marc van Wijngaarden, Arnold + Siedsma)

HBG en Van Kessel zijn rechthebbenden op een octrooi voor een “werkwijze voor het aanbrengen van een verharding alsmede verharding”. Op 4 oktober 2006 is door Jansen de Jong Infra B.V. (JDJ) eend dagvaarding tot nietigverklaring ingeschreven in het register. Vervolgens hebben HBG en Van Kessel verzocht geprobeerd gedeeltelijke afstand te doen. JDJ is daarmee niet akkoord gegaan (zoals artikel 63 lid 2 ROW vereist) en het Octrooicentrum heeft de akte van gedeeltelijke afstand daarom niet willen inschrijven. Tegen dit besluit is het bezwaar gericht.

HBG en Van Kessel voeren aan dat onder de in artikel 63 lid 2 bedoelde personen niet die personen behoren die een nietigheidsactie hebben ingesteld maar alleen de personen wiens belang gericht is op het behalen van voordeel uit het octrooi (bijvoorbeeld de pandhouder, vruchtgebruiker of de partij die het octrooi opeist). De partij die een nietigheidsvordering instelt, heeft geen belang bij de instandhouding van het octrooi, aldus HBG en Van Kessel.

Dit standpunt lijkt wellicht logisch. Wie immers een licentie, pandrecht of vruchtgebruik heeft, zal niet willen dat de octrooihouder zonder zijn toestemming het octrooirecht beperkt. Dat zou immers de waarde van het afgeleide recht kunnen verminderen. Een soortgelijke redenering gaat op voor de partij die het octrooi als het zijne wil opeisen. Wat is dan het belang van de partij die het hele octrooi uit de registers wil zien verdwijnen?

Deze vraag beantwoord het Octrooicentrum niet. Het gaat uit van de tekst van artikel 63 lis 2 en oordeelt, mede aan de hand van de wetsgeschiedenis, dat onder het breed geformuleerde “rechtsvorderingen, het octrooi betreffende” ook nietigheidsvorderingen moeten worden verstaan.

Lees de beschikking hier.

IEF 2007

Dit is Hoevelaken

Kort berichtje in het AD, speciaal voor Kamiel Koelman: Een auteursrechtruzie tussen lokale media in Hoevelaken is door de rechtbank in Groningen beëindigd. Uitgeverij Webers, dat het huis-aan-huis blad Klaverblad Hoevelaken uitbrengt, moet tweehonderd euro betalen aan Marge media producties, het bedrijf achter de internetpagina www.ditishoevelaken.nl. Webers plaatste  in juli 2005 zonder toestemming van Marge een een foto van de webiste van in  het eigen huis-aan-huis blad. Op de foto stond de Hoevelakense brandweercommandant Beitler.

Lees hier iets meer.

IEF 2006

Een fabrieksnaam- of handelsmerk

Rechtbank Haarlem,  27 maart 2006, LJN: AW6168. X B.V. tegen de inspecteur van de Belastingdienst.

Belastingzaak met eigen definitie van trademarks (onder trademarks moet in dit verband worden verstaan het recht van het handelsmerk gebruik te maken). Voor de liefhebber.

In geschil is of de douanewaarde van de ingevoerde koffiecups dient te worden verhoogd met de betaalde royalty's. De rechtbank oordeelt dat het de koper vrijstond de goederen bij andere, niet met de verkoper verbonden leveranciers aan te kopen..

Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW, juncto artikel 157, tweede lid, van de UCDW wordt, voor zover hier van belang, voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 van het CDW de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met royalty’s en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, die de koper, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen, hetzij direct, hetzij indirect moet betalen, voorzover deze royalty’s en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen.

Artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW, luidt als volgt:

“De royalty of het licentierecht betreffende het recht van een fabrieksnaam- of handelsmerk gebruik te maken wordt slechts aan de voor het ingevoerde goed werkelijk betaalde of te betalen prijs toegevoegd, indien: -  het de koper niet vrijstaat dergelijke goederen bij andere, niet met de verkoper verbonden leveranciers aan te kopen.”

Artikel 160, van de UCDW, luidt als volgt: “Wanneer de koper een royalty of een licentierecht aan een derde betaalt, worden de (...) voorwaarden geacht slechts vervuld te zijn indien de verkoper of een met deze verbonden persoon die betaling van de koper verlangt”.

Partijen zijn het er over eens dat de royalty voor zover het de ingevoerde goederen betreft slechts betrekking heeft op trademarks. Onder trademarks moet in dit verband worden verstaan het recht van het handelsmerk gebruik te maken. Gelet op artikel 25 van de General License Agreement dient E weliswaar toestemming te verkrijgen (“prior approval”) van de licensor alvorens zij de goederen bij andere, niet met de licensor verbonden leveranciers aankoopt, echter naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat het E om die reden niet vrij zou staan de goederen bij andere, niet met de licensor verbonden leveranciers aan te kopen.

Uit de door artikel 25 van de General License Agreement gegeven waarborg kan immers niet worden afgeleid dat E feitelijk geen goederen zou kunnen aankopen bij andere leveranciers dan de licensor en die onder de merknaam kunnen doorverkopen. De opneming van een dergelijke clausule biedt de licentiegever - zonodig - de mogelijkheid de kwaliteit van haar producten te waarborgen. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de gemachtigde van eiseres in zijn pleitnota onweersproken heeft gesteld dat zusterondernemingen van E, die gelijkluidende overeenkomsten met de licensor zijn overeengekomen, ook daadwerkelijk gebruik maken van de mogelijkheid om producten die eveneens onder de General License Agreement vallen te kopen bij een niet-verbonden verkoper. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het E vrij staat in de zin van artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW, om goederen als door de licensor vervaardigd en geleverd, aan te kopen bij andere leveranciers. Voor een verhoging van de transactieprijs op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW is dan geen plaats.

De rechtbank verwerpt verweerders ter zitting ingenomen standpunt dat artikel 159, derde gedachtestreepje, van de UCDW, alleen kan worden toegepast in de situatie waarin sprake is van twee partijen en dat wanneer zoals in het onderhavige geval sprake is van meerdere betrokken partijen, alleen artikel 160 van de UCDW toepassing kan vinden; dit betoog vindt geen steun in het recht.

Uit het onder 4.1 tot en met 4.5 overwogene volgt dat in het onderhavige geval geen plaats is voor een verhoging van de transactiewaarde van de ingevoerde goederen met de royaltybetalingen. Het beroep dient mistdien gegrond te worden verklaard.

Lees de uitspraak hier.

IEF 2005

Forever Young

Rechtbank Rotterdam, 25 april 2006,  LJN: AW5519.  British American Tobacco Export B.V tegen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Bestuurrechtzaak tabaksreclame. Aan B.A.T. zijn boetes van € 45.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 5, eerste lid, Tabakswet, omdat door de wijze van presenteren van de tabaksproducten in de stands op de publieksbeurs Eten en Genieten in de RAI te Amsterdam en op het evenement Forever Young te Grootebroek sprake was van reclame waarop de uitzondering van artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet niet van toepassing is.

De uitzondering op het reclameverbod in geval van reguliere presentatie ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet geldt evenwel voor alle tabaksverkooppunten. Terecht heeft eiseres betoogd dat voor de stands een andere wijze van presenteren regulier is, dan de wijze van regulier presenteren zoals die door de Minister is uitgewerkt, welke uitwerking ziet op de situatie in (afgescheiden gedeelten van) winkels en supermarkten. Eiseres heeft uit de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis niet duidelijk kunnen zijn, dat de wijze van inrichting van de stands een niet reguliere presentatie van tabaksproducten was, die als verboden reclame moet worden aangemerkt. De oplegging van de boetes voor de inrichting van de stands is in strijd met artikel 7, eerste lid, EVRM. 
 
Lees de uitspraak hier.

IEF 2004

Slechts één

De flinterdunne link met IE is dat er ook wel eens uitspraken over voornaammerken zijn, maar eigenlijk is het gewoon vermaak. Rechtbank Utrecht, 22 februari 2006, gepubl. 1 mei 2006, LJN: AW4865.

Als grond voor zijn verzoek tot naamswijziging van X. in X.Y.Z. heeft verzoeker aangevoerd dat zijn ouders bij zijn geboorte van plan waren om aan zijn voornaam Y.Z. toe te voegen. Voor verzoekers moeder in het bijzonder, en ook voor verzoeker zelf, is Y.Z. een belangrijk historisch persoon. Daarnaast heeft verzoeker aangegeven dat hij op zijn studentenvereniging vaak negatieve reacties krijgt over het feit dat hij slechts één voornaam heeft. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de door verzoeker naar vorengebrachte argumenten niet een wijziging van zijn voornaam, mede daar zijn ouders het kennelijk niet nodig hebben gevonden om een verzoek tot voornaamswijziging in te dienen gedurende de vroege jeugd van verzoeker. De rechtbank zal het verzoek derhalve afwijzen. Lees het vonnis hier.

IEF 2003

Boer zoekt recht

Rechtbank Zutphen, 2 mei 2006, rolnr. 77023/KG ZA 06-73. Reed Business Information (RBI) - Agrio Uitgeverij.

Ongeoorloofde vergelijkende reclame in de landbouwsector.

Agrio, een kleine uitgeverij ten behoeve van de landbouwsector, heeft het rapport 'Lezersonderzoek Agrio' uitgegeven. RBI vordert onder meer dat Agrio verdere verspreiding van het rapport staakt omdat de brochure een directe vergelijking is tussen tijdschriften van Agrio en Boerderij van RBI en dat dit onderzoek op veel punten ondeugdelijk is, onvoldoende inzicht biedt in de wijze waarop het tot stand gekomen is, niet objectief is en niet aselect is uitgevoerd, terwijl het bovendien op enkele punten in de directe vergelijking tussen de Agrio uitgaven en Boerderij nodeloos afbrekend is voor de Boerderij. Het openbaar maken van deze brochure is een vorm van niet geoorloofde, vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW en daarmee onrechtmatig.

Vaststaat dat Agrio geen lid is van het Nederlands Uitgeversverbond (NUV), zodat zij niet is gebonden aan het in het vonnis vermelde Reglement abonnee-, lezerskring- en mediabereiksonderzoek. Echter, gezien het groot aantal uitgevers dat lid is van de NUV, wordt het Reglement redelijkerwijs ook voor niet-leden van het NUV richtinggevend geacht. '(Potentiële) adverteerders zullen er in beginsel vanuit gaan en dat ook mogen gaan dat lezerskringonderzoeken, die door serieuze marktpartijen als Agrio worden verspreid, aan kwaliteitswaarborgen voldoen, die op zijn minst vergelijkbaar zijn met de voorschriften van het NUV (...)'.

De rechtbank oordeelt '(...) dat de resultaten van de enquête niet gebaseerd zijn op een aselecte steekproef en zij reeds daarom niet als objectief [kunnen] worden beoordeeld. Deze resultaten verstrekken dan ook niet de eerlijke en betrouwbare informatie over de positie van de Agrio bladen onder de doelgroep en ten opzichte van de concurrenten, als door Agrio wordt gesteld in haar brochure, zodat geen sprake is geoorloofde, vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW. Weliswaar blijkt uit de brochure dat de volledige enquête alleen is uitgevoerd onder respondenten, die ook Agrio-lezers zijn, maar dat neemt niet weg dat de conclusies steeds in absolute zin zijn gesteld, zonder enig voorbehoud en enige relativering ten aanzien van de gemaakte keuzes als voormeld. In de (eind)conclusies klinkt op geen enkele wijze door dat het onderzoek van Agrio slechts de beperkte reikwijdte zou hebben van een lezers(kring)onderzoek, integendeel.
Lees hier het vonnis.

IEF 2002

Kievitclaim

Rechtbank Leeuwarden, 2 mei 2006, KG ZA 06-100. Van der Rest tegen Harpol c.s.

Vonnis over inbreuk op Kievit-beeldmerk.

Kajuitzeiljachtbouwer Van der Rest heeft eind jaren ’60, begin ’70 het model Kievit ontworpen en gebouwd. In 1977 heeft Van der Rest de naam in Piewiet veranderd en is zij rechthebbende op de merkinschrijving voor zeilboten en andere vaartuigen (klasse 12), welk depot een beeldmerk betreft van een gestileerde weergave van het zijaanzicht van de kop van een kievit. Het merk is afgebeeld op het grootzeil van de Kievit en de Piewiet. Ook voor andere bedrijfsactiviteiten, het exploiteren van een jachtwerf en twee jachthavens, maakt Van der Rest gebruik van het door haar gedeponeerde beeldmerk.

Harpol c.s. zijn op enig moment gerechtigd het eerder door Van der Rest gebouwde kajuitzeiljacht (model Kievit 680) te bouwen en brengen een gemoderniseerde versie (de Kievit 22) daarvan op de markt. Harpol c.s. adverteren op de HISWA 2006 met dit model, waarbij op de spinnaker en op het onderschip een gestileerde weergave van de kop van een kievit te zien is, voorzien van de woorden ‘kievit’ en het cijfer ‘22’. Er varen thans twee van deze boten. De kop van de kievit wordt ook alleen in combinatie met een cijfer weergegeven.

S.J. Bakker van Visual Reklame heeft over het voor de Kievit 22 gebruikte teken schriftelijk verklaard dat het ‘geheel bestaat uit een origineel ontwerp. Voor ontwikkeling van het betreffende ontwerp, is geen enkele vergelijking, dan wel voorbeeld genomen betreffende enigerlei ander logo of afbeelding van welk bedrijf dan ook’

Op 23 maart 2006 heeft Van der Rest aanvullende beeldmerkdepots verricht voor de klassen 12 (zeilboten en andere vaartuigen), 37 (bouw en reparatie van zeilboten en andere vaartuigen; scheepsbouw) en 39 (exploitatie van jachthavens). Dit laatste depot is gelijk aan het eerdere beeldmerk, met dien verstande dat de in 1977 gedeponeerde kievit, zwart getekend met een witte achtergrond, naar links kijkt terwijl de in 2006 gedeponeerde kievit, wit getekend tegen een grijze achtergrond, naar rechts kijkt.

Van der Rest legt aan haar vordering zowel inbreuk op merk- als auteursrechten ten grondslag. De Voorzieningenrechter oordeelt:

In dit kort geding staat vast dat Van der Rest haar merk en Harpol c.s. hun teken ter onderscheiding van hun (eigen) zeilboten en daarmee samenhangende diensten gebruiken. Hoewel merk en teken niet identiek zijn, moet geoordeeld worden dat de totaalindruk die merk en teken bij de gemiddelde consument achterlaten aldus is dat merk en teken visueel in hoge mate overeenstemmen. Net als het merk is het teken een gestileerde weergave van het zijaanzicht van de kop van een kievit. De rechter is van oordeel dat door die grote mate van overeenstemming tussen merk en teken voor gelijke en soortgelijke waren bij het publiek gevaar voor verwarring ontstaat als bedoeld in artikel 13A lid 1 sub b BMW tegen welk gebruik Van der Rest als merkgerechtigde kan optreden. Harpol c.s. hebben er nog wel op gewezen dat het hen bevreemdt dat Van der Rest pas in een heel laat stadium, eind maart 2006, het beeldmerk heeft gedeponeerd waarbij de kievit naar rechts kijkt, maar in feite maakt dit niet uit nu zowel het merk als het teken (ook) in het doorschijnend grootzeil van de kajuitzeiljachten van partijen zijn afgebeeld, zodat beide kieviten zowel links- als rechtskijkend worden waargenomen.

Na deze vaststelling komt de auteursrechtelijke claim niet meer aan bod.

Lees het vonnis hier.