IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 2751

Voor kinderen

hvk.bmpRechtbank Amsterdam, 12 oktober 2006, KG 06-1529 P. Stichting Een Hart Voor Kinderen tegen Stichting Hart Voor Kinderen – Care For Kids.(Met dank aan Wendela Veenhoven, Versteeg Wigman Sprey)

Voornamelijk handelsnaamrechtelijk geschil. Amsterdams KG vonnis met richtlijnconforme proceskostenveroordeling (in tegenstelling tot dit Amsterdamse KG vonnis, waarin zo’n veroordeling in KG nog werd uitgesloten)."
 
Eiseres, opgericht op 9 juni 2004, is een charitatieve stichting met als doelstelling het bevorderen van de ontwikkeling en het welzijn van hoog sensitieve kinderen en voert de (handels)naam ‘Een Hart voor Kinderen’. Eiseres heeft Beneluxregistraties van twee beeldmerken. Gedaagde heeft tot doel het bieden van hulp aan (kans)arme kinderen in derdewereldlanden en voert de (handels)naam ‘Stichting Hart voor kinderen’, waaraan zij sinds medio 2006 ‘Care for Kids’ heeft toegevoegd.
 
De stichtingen zijn aan te merken als een ondernemingen in de zin van artikel 1 van de Handelsnaamwet, maar volgens de voorzieningenrechter is verwarringsgevaar onvoldoende aannemelijk.

“(…)Een hart voor kinderen” moet dan ook als beschrijvend worden aangemerkt voor een stichting die zich inzet voor kinderen. Eiseres kan dan ook niet door het gebruik van deze woorden als handelsnaam deze woorden monopoliseren. Nu eiseres eerder dan gedaagde onder de naam “Een hart voor kinderen” naar buiten optrad, mag van gedaagde wel verwacht worden dat zij ter voorkoming van verwarring bij het gebruik van deze woorden in haar eigen handelsnaam zoveel mogelijk afstand van de handelsnaam van eiseres houdt. Gedaagde heeft dit gedaan door het weglaten van het lidwoord “een” en door de toevoeging van de woorden “Care for Kids” aan haar eigen naam.

Nu partijen zich bovendien richten op een andere doelgroep (hoog sensitieve kinderen in Nederland of kansarme kinderen in derdewereldlanden) en niet in dezelfde plaats gevestigd zijn, is onvoldoende aannemelijk dat er gevaar voor verwarring tussen beide stichtingen te vrezen valt. Het beroep op de handelsnaam wordt dan ook verworpen.”

“Eiseres heeft een beeldmerk gedeponeerd. Anders dan zij meent kan niet worden aangenomen dat aan de woorden in dat beeldmerk bescherming toekomt los van het daarbijbehorende beeld. Voorshands wordt aangenomen dat de woorden dusdanig beschrijvend zijn dat wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen de inschrijving van ‘Een Hart voor Kinderen’ als woordmerk zou zijn geweigerd. Toewijzing van de vordering op grond van artikel 2.20 BVIE zou erop neerkomen dat via de omweg van een beeldmerk bescherming zou worden geboden aan een woordcombinatie, die niet als woordmerk is en hoogstwaarschijnlijk ook niet kan worden ingeschreven.”

“(…) onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat gedaagde haar naam gebruikt om in te haken op de bekendheid van eiseres bij het publiek.

Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De vergoeding voor advocaatkosten zullen, conform de richtlijn 2004/48/EG, worden vastgesteld volgens de door gedaagde overgelegde, en door eiseres niet betwiste, specificatie.
 
Lees het  vonnis hier.

IEF 2750

Met dank aan Monty Python

spam.bmpHet BHIM heeft de registratie van het woord 'spam' door Hormel Foods Corporation geweigerd. Hormel, al in 1937 de bedenker van het woord spam als afkorting voor 'spiced ham', wilde het woord spam als merk registreren voor 'ongewenste e-mails'. Hiermee wilde Hormel voorkomen dat software bedrijven het woord spam gebruiken voor hun producten. "Ultimately, we are trying to avoid the day when the consuming public asks, 'Why would Hormel Foods name its product after junk e-mail?", aldus een woordvoerder van Hormel.

De Examiner weigerde de registratie, onder meer op grond van een google-search: "A search in the Internet through Google for the term SPAM revealed 214.000.000 hits. The same search gives 199.000.000 hits excluding the name ‘Hormel’. Thus it appears that the term SPAM is widely known in relation with the meaning given in the previous communication."

De Board of Appeal gaat met de Examiner mee: "Therefore, to the average individual familiar with the use of computers, inter alia for communication purposes -and a fortiori to professionals in field of activities which make extensive use of communication tools and networking- the expression SPAM unambiguously indicates that the goods or services are intended to guarantee SPAM-free communication. Thus the word SPAM seems particularly suitable to describe a characteristic of the services applied for, which is essential to the user, contrary to the applicant’s contention."

"In the absence of any additional element, the sign applied for lacks any fanciful element and is thus devoid of the minimum degree of distinctive character required, given that it will be understood by the relevant public merely as an indication of the object or purpose of the services applied for, and not as a mark fulfilling the function of indicating the commercial origin.

"The Board considers that the examiner rightly held that the word SPAM was descriptive and non distinctive for the services at issue."

Lees de uitspraak  hier.

IEF 2749

Om problemen te voorkomen

chejp.bmpO.a. het Reformatorisch Dagblad bericht dat “Diskjockey Giel Beelen van de popzender 3fm stopt met het misbruiken van geluidsfragmenten van minister-president Balkenende en prins Willem-Alexander. De Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) dreigde hem met stappen.

De dj stelt niet de indruk te hebben dat zijn luisteraars denken dat hij echt met Balkenende praat. „Ach, dat is natuurlijk flauwekul. Het is een lolletje”, licht hij toe. Om problemen te voorkomen, zal hij de fragmenten echter niet meer gebruiken.

Beelen gebruikte de afgelopen maanden te pas en te onpas fragmenten van een interview dat hij eerder met Balkenende had. Hetzelfde deed hij met een gesprek dat 3FM-collega Veenstra onlangs met de prins van Oranje voerde.”

Lees hier meer.

IEF 2748

Commentaar

Francis van Velsen (Simmons & Simmons):  Further comment on CFS Bakel vs. Stork Titan. Gepubliceerd op ipgeek.blogspot.com, in aansluiting op een eerder commentaar van Simon Dack (eerder bericht + arrest hier).

“In its decision making, the Supreme Court for the larger part has followed the opinion of the Advocate-General Huydecoper. The Advocate-General in his opinion emphasizes that given the fact that the patent survived examination before the European Patent Office – which requires quite considerable efforts from the later patentee, and particularly serves the interests of the competition – 'one can not ask much more' from a patentee to verify that its patent is valid. The Advocate-General makes an exception to the rule, however, in case the later patentee withheld relevant information from the patent office, or acquires new information after grant which sheds a new light on the validity of the patent as granted.

Unfortunately, the Supreme Court did not rule on these particular aspects. It therefore remains to be seen whether the Supreme Court decision is to be interpreted in accordance also with this part of the AG's opinion (which would definitively constitute a shift in case law).”

Lees het volledige commentaar hier.

IEF 2747

Resoluut

Bij de afsluiting van het 40e Congres van de AIPPI dat (8-12 oktober in Gothenburg) heeft het Executive Committee resoluties aangenomen over de volgende onderwerpen:

- Q 165: Optional Protocol to the EPC with regard to Litigation concerning European and Community Patents.

- Q 166: Intellectual Property and Genetic Resources, Traditional Knowledge and folklore.

-Q 180: Content and relevance of industrial applicability and/or utility as requirements for patentability .

- Q 189: Amendment of patent claims after grant (in court and administrative proceedings, including re examination proceedings requested by third parties).

- Q 190: Contracts regarding Intellectual Property Rights (assignments and licenses) and third parties.

- Q 191: Relationship between trademarks and geographical indications Q 192 Acquiescence (tolerance) to infringement of Intellectual Property Rights.

Deelnemers uit de Nederlanse delegatie hebben actief aan de totstandkoming van het meerendeel van deze resoluties meegewerkt.

Lees de  resoluties hier  (met dank aan Charles Gielen, voorzitter VIE).

IEF 2746

Ma Fo Am

nfoam.bmpGvEA, 10 oktober 2006,  zaak T-172/05. Armacell Enterprise GmbH tegen OHIM /  NMC S.A.

Voor wie het arrest nog niet eerst voor zichzelf had gelezen: Het GvEA komt tot een interessante fonetische interpretatie.

Oppositieprocedure op basis van ouder communautair woordmerk NOMAFOAM tegen gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk ARMAFOAM, aangevraagd voor o.a. klasse 20: 'Uit elastomeren, thermoplastische of duroplastische schuimstoffen vervaardigde producten als systeemcomponenten of als eindproducten'. NOMAFOAM, is eveneens ingeschreven voor producten in klasse 20: 'Plastic producten voor zover niet begrepen in andere klassen, plastic houders voor verpakking, matrassen, kussens, plastic kussentjes om op te steunen, met name om op te zitten en/of te knielen tijdens het werken in de tuin of knutselen, sportactiviteiten, gymnastiek, ontspanning en vrije tijd.'

Overeenstemming van waren

Er volgt een uitgebreide uiteenzetting over de vraag of de waren soortgelijk dan wel identiek zijn. Het GvEA: “Bijgevolg heeft de kamer van beroep terecht vastgesteld dat er sprake is van een overlapping tussen de beschrijving van de waren van het aangevraagde merk en die van de waren van het oudere merk, en heeft zij dus op goede gronden geconcludeerd dat de waren waarop de conflicterende merken betrekking hebben, soortgelijk of zelfs dezelfde zijn.

Overeenstemming van tekens

Volgens het Gerecht is het oordeel van de kamer van beroep minstens met betrekking tot de niet-Engelstalige consumenten gegrond. Voor deze consumenten dient niet te worden overgegaan tot een begripsmatige vergelijking van de conflicterende merken. In dit verband is de stelling van Armacell, dat de niet-Engelstalige consument net als zijn Engelstalige evenknie het achtervoegsel “foam” spontaan zal herkennen als de Engelse term voor “schuimstof” en dus als een beschrijvende term voor de waren waarop de conflicterende merken betrekking hebben, kennelijk onjuist.” (r.o. 60).

Het GvEA stelt dat de enige visuele en fonetische verschillen tussen de conflicterende merken die objectief gezien kunnen worden ontdekt door het niet-Engelstalige publiek, voortvloeien uit de voorvoegsels „ar” en „no” van deze merken. (r.o. 64)

In casu is het Gerecht, net als de kamer van beroep, interveniënte en het OHIM van oordeel dat, wat het niet-Engelstalige publiek betreft, de verschillende voorvoegsels „ar” en „no” van de conflicterende merken, ondanks de plaats ervan aan het begin van het merk, de door deze merken opgeroepen indruk van grote visuele en fonetische overeenstemming, niet kunnen opheffen. Die grote overeenstemming vloeit zowel voort uit het feit dat deze merken even lang zijn (elk acht letters en vier lettergrepen), als uit het feit dat deze merken, met uitzondering van het bovengenoemde verschil, volkomen identiek zijn, zowel visueel (zes letters in dezelfde volgorde: „m”, „a”, „f”, „o”, „a”, „m”) als fonetisch („ma”, „fo”, „am”). (r.o. 66)

Bijgevolg stemmen de conflicterende merken visueel en fonetisch overeen, minstens wat het niet-Engelstalige publiek betreft. Rekening houdend met het feit dat een begripsmatige vergelijking van deze merken voor dit publiek niet ter zake dienend is, dient derhalve te worden geconcludeerd dat deze merken uit het oogpunt van dit publiek overeenstemmen. (r.o. 67)

Lees het arrest hier.

IEF 2745

Slow cotton for relaxed people

m-braze.bmpRechtbank Utrecht, 12 oktober 2006, KG ZA 06-733. BRZ B.V. tegen Stichting Interkerkelijke Aktie voor Latijns Amerika “Solidaridad”. (Met dank aan Remco M.R. van Leeuwen en Suzan van Geldorp, Van Doorne )

Geen inbreuk op het woordmerk BRAEZ door het gebruik van de tekens M’BRAZE en M’BRAZE BASICS. Vraagtekens bij de soortgelijkheid van waren, geen sprake van overeenstemmende tekens en geen reëel gevaar voor verwarring.

De eisende partij mocht te goeder trouw menen dat er sprake was van inbreuk, in welk geval een proceskostenveroordeling tot het gebruikelijke liquidatietarief meer voor de hand ligt dan een volledige proceskostenveroordeling.

BRZ ontwerpt, produceert en verkoopt kleding en maakt op grond van het door haar in januari 2006 gekochte merk BRAEZ bezwaar tegen het gebruik door Solidaridad van de als merk in de Benelux geregistreerde tekens M’BRAZE (woordmerk en woord-/beeldmerk) en M’BRAZE BASICS (woordmerk) voor T-shirts en polo shirts. Deze kledingstukken worden op duurzame wijze geproduceerd en sinds mei 2006 verkocht bij de Bijenkorf en Hout-Brox.

 

 

Solidaridad is in 1969 opgericht. De doelstelling van deze stichting is de structurele bestrijding van armoede in Latijns Amerika, Azië en Afrika. Deze doelstelling wil Solidaridad bereiken via een nieuwe aanpak van ontwikkelingssamenwerking: het bevorderen van duurzame economie en het investeren in eerlijke handel enerzijds en aandacht voor mensenrechten en maatschappijopbouw anderzijds.

Deze nieuwe aanpak heeft Solidaridad uitgewerkt in het Fair Trade marktmodel. Solidaridad heeft in de productieketens koffie, fruit, katoen, textiel, soja en biomassa voor energieopwekking baanbrekende initiatieven op haar naam staan, zoals de ontwikkeling van het Max Havelaar keurmerk (koffie) en de introductie van Oké fruit.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van BRZ af.

“Solidaridad heeft aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige geval geen sprake is van merkinbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 onder a BVIE. Niet aannemelijk is geworden dat Solidaridad de kleding en het merk BRAEZ heeft gekopieerd. Het gebruikte teken M’BRAZE is ook niet gelijk aan het merk BRAEZ. Solidaridad heeft bovendien genoegzaam aangetoond dat er vóór de registratie een merkonderzoek heeft plaatsgevonden op grond waarvan haar merkgemachtigde heeft geconcludeerd dat het merk BRAEZ niet als merk als bezwaar naar boven is gekomen.”

“Solidaridad heeft voorts aannemelijk gemaakt dat er ook geen sprake is van een merkinbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 onder b van het BVIE. (…) Solidaridad heeft aannemelijk gemaakt dat er op zijn minst genomen vraagtekens kunnen worden gezet bij de soortgelijkheid van waren die partijen op de markt brengen. Solidaridad verkoop onder het merk M’BRAZE weliswaar kleding doch uitsluitend t-shirts en poloshirts. BRZ heeft tot 2004 chique kleding op de markt gebracht. De door BRZ overgelegde producties bevestigen dat beeld. BRZ heeft weliswaar gesteld dat zij thans andere kleding, waaronder ook t-shirts, op de markt brengt doch Solidaridad heeft gemotiveerd betwist dat in de in het lichaam van de dagvaarding genoemde winkels kleding van het merk BRAEZ verkopen. Weliswaar moet worden aangenomen dat BRAEZ bezig is met een come-back, hetgeen ook blijkt uit de door BRZ ter zitting getoonde formats voor een te voeren campagne, doch de collectie van BRZ is thans niet bekend en ook uit de getoonde formats kan niet worden afgeleid dat de shirts van M’BRAZE enige gelijkenis met de kleding van BRZ vertonen. Van de shirts die BRZ ter zitting heeft getoond is niet voldoende duidelijk geworden dat deze verkocht werden of thans verkocht worden.”

“Bovendien heeft BRZ niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van overeenstemmende tekens. Bij de beoordeling van de gelijkenis dient acht te worden geslagen op de totaalindruk en moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval waardoor de wijze waarop het teken en het merk in de praktijk worden gebruikt. Een visuele gelijkenis van het merk BRAEZ en het teken M’BRAZE leidt tot meer verschillen dan overeenkomsten. Weliswaar bevatten de beide merken dezelfde letters doch het bestanddeel M’ van M’BRAZE geeft het merk een ander karakter, te meer daar de beginletters voor de perceptie in het algemeen van bijzondere betekenis zijn hetgeen in dit geval nog eens wordt benadrukt door de daaropvolgende apostrof. Bovendien wordt het woord M’BRAZE telkens geplaatst door een grijze hoofdletter “M” die het woord met een grijze krul “omarmt”. Daardoor is de totaalindruk significant verschillend. Ook heeft BRZ onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een auditieve gelijkenis. Uit vaste jurisprudentie kan bovendien worden afgeleid dat eventuele auditieve gelijkenis in hoge mate kan worden opgeheven door bestaande begripsmatige verschillen. M’BRAZE heeft een duidelijke en voor iedereen herkenbare betekenis, terwijl BRAEZ daarentegen geen enkele betekenis heeft. Er bestaat derhalve ook geen begripsmatige gelijkenis.”
 
“Bij de beoordeling van het verwarringsgevaar is van belang dat de betreffende consumenten die bewust kleding van BRAEZ of M’BRAZE willen kopen, precies de herkomst daarvan weten. BRAEZ heeft in haar uitingen zowel in het verleden als die in het kader van de door haar beoogde come-back veelvuldig haar ontwerper René van Huffel naar voren geschoven. Solidaridad benadrukt de herkomst en de ideële doeleinden achter de kleding. Bovendien worden de waren van de beide merken op een volstrekt verschillende wijze gepresenteerd. Het relevante publiek moet derhalve prima in staat worden geacht die verschillen te onderkenen en aangenomen wordt dat de consument een zeer bewuste keuze zal maken, welke keuze bovendien nog wordt versterkt door de verschillende uitstralingen van beide merken, de “shabby chic” enerzijds en het basic t-shirt en poloshirt anderzijds. De Consument die bekend is met het merk BRAEZ zal derhalve ook niet in de veronderstelling komen te verkeren dat BRAEZ opeens verder is gegaan als M’BRAZE of met M’BRAZE is geassocieerd en haar collectie heeft verruild voor of aangevuld met t-shirts en poloshirts met een MADE-BY label. BRZ heeft derhalve niet aangetoond dat er enig reëel gevaar voor verwarring bestaat of dat het teken M’BRAZE wordt geassocieerd met het merk BRAEZ.”

“(…) BRZ zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De vordering van Solidaridad strekkende tot vergoeding van de werkelijke gemaakte proceskosten ex artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG, wordt afgewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Artikel 14 van de Richtlijn en ook het nieuwe artikel 1019h Rv (wetsvoorstel 30392) gaan uit veroordeling van de verliezende partij in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Krachtens de toelichting bij artikel 1019h Rv is de billijkheid van invloed bij de proceskostenveroordeling van een inbreukmaker te goeder trouw. In een spiegelbeeldige situatie zoals in het onderhavige geval is de situatie aan de orde dat de eisende partij te goeder trouw mocht menen dat er sprake is van inbreuk. Dan ligt, zoals Solidaridad zelf heeft aangevoerd voor het geval zij de verliezende partij zou zijn, een proceskostenveroordeling tot het gebruikelijke liquidatietarief meer voor de hand dan een volledige kostenveroordeling. (…).”

Lees het vonnis hier.

IEF 2845

Robelco/Robeco

(gebruik als handelsnaam)

HvJ EG 21 november 2002, zaak C-23/01, Robelco/Robeco
Artikel 5 lid 5 Merkenrichtlijn

De Lid-Staten bepalen of en onder welke voorwaarden een merk beschermd is tegen het gebruik van een teken anders dan ter onderscheiding van waren of diensten.

Merkhouder Robeco maakte in België bezwaar tegen het gebruik van de handelsnaam Robelco

IER 2003/6, m.nt. ChG

‘Artikel 5, lid 5 [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat, indien hij dit wil, onder de door hem vastgestelde voorwaarden een merk mag beschermen tegen het gebruik van een teken, anders dan ter onderscheiding van waren of diensten, wanneer door het gebruik van dit teken zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.’ (Dictum).

‘Wanneer het teken, zoals in het hoofdgeding, niet wordt gebruikt ter onderscheiding van waren of diensten, dient derhalve te worden gekeken naar de rechtsordes van de lidstaten teneinde te bepalen welke de omvang en, in voorkomend geval, de inhoud is van de bescherming die wordt verleend aan merkhouders die menen schade te lijden door gebruik van dit teken als handelsnaam of als maatschappelijke benaming.

Op dit gebied kunnen lidstaten regelgeving achterwege laten of onder door hen vastgestelde voorwaarden eisen dat het teken gelijk is aan het merk, ermee overeenstemt of dat er een ander verband bestaat.’ (Ov. 34 en 35).

IEF 2844

Levi Strauss/Casucci

(verlies van onderscheidend vermogen)

HvJ EG 27 april 2006, zaak C-145/05, Levi Strauss/ Casucci; sierstiksel
Artikel 5 lid 1 en 12 lid 2 Merkenrichtlijn

Gevaar voor verwarring moet worden vastgesteld op het moment waarop het gebruik van het beweerdelijk inbreukmakende teken begon. Als daarvan sprake is, moet een verbod worden gegeven, behalve wanneer is vastgesteld dat het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder zijn onderscheidend vermogen heeft verloren, zodat het een gebruikelijke benaming in de zin van artikel 12 lid 2 Merkenrichtlijn is geworden, en de rechten van de merkhouder dus vervallen zijn.

Levi Strauss heeft een beeldmerk met de naam ‘meeuw’, dat bestaat uit een in het midden naar beneden gebogen dubbel sierstiksel in het midden van een vijfhoekige opgenaaide broekzak (zie bovenste afbeelding). Casucci bracht in de Benelux spijkerbroeken op de markt die waren voorzien van een in het midden naar boven gebogen dubbel sierstiksel op de achterste broekzakken (zie onderste afbeelding).

BIE 2006, p. 239 (act.) DJGV

De feitenrechter was van oordeel ‘dat de wijdverbreidheid van de bestanddelen van het betrokken merk tot gevolg heeft gehad dat het onderscheidend vermogen ervan aanzienlijk was afgenomen’ en dat er mede om die reden geen sprake (meer) was van merkinbreuk.

1‘Artikel 5, lid 1 [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling van de beschermingsomvang van een merk dat volgens de regels is verkregen op grond van het onderscheidend vermogen ervan, de rechter moet uitgaan van de opvatting van het in aanmerking komende publiek op het tijdstip waarop het op dat merk inbreuk makende gebruik van dat teken is begonnen.
2Wanneer de bevoegde rechterlijke instantie vaststelt dat het betrokken teken, op het tijdstip dat het gebruik ervan is begonnen, inbreuk maakte op het merk, dient zij de maatregelen te nemen die – gelet op de omstandigheden van de zaak – het meest geschikt lijken om het door de merkhouder aan artikel 5, lid 1 Merkenrichtlijn ontleende recht te waarborgen, en deze maatregelen kunnen inzonderheid het bevel tot stopzetting van het gebruik van dit teken omvatten.
3De stopzetting van het gebruik van het betrokken teken dient niet te worden gelast wanneer is vastgesteld dat het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder zijn onderscheidend vermogen heeft verloren, zodat het een gebruikelijke benaming in de zin van artikel 12, lid 2 Merkenrichtlijn is geworden, en de rechten van de merkhouder dus vervallen zijn.’ (Dictum).
IEF 2843

Bostongurka

(verwording tot soortnaam)

HvJ EG 29 april 2004, zaak C-371/02, Björnekulla/Procordia; Bostongurka
Artikel 12 lid 2 Merkenrichtlijn

Bij verwording tot soortnaam gaat het primair om de perceptie van de eindgebruikers, maar tussenpersonen kunnen ook een rol spelen.

Björnekulla vorderde in Zweden vervallenverklaring van het merk Bostongurka van Procordia, omdat het in het Zweeds zou worden beschouwd als een soortnaam voor ingelegde gehakte augurken.

‘Over het algemeen speelt de perceptie van de kring bestaande uit de consumenten of de eindverbruikers een beslissende rol. Het volledige afzetproces is immers gericht op de aankoop van de waar door deze kring en de rol van de tussenpersonen bestaat evenzeer in het opsporen van en anticiperen op de vraag naar deze waar als in het versterken of het sturen van deze vraag.

De betrokken kringen bestaan dus in de eerste plaats uit de consumenten en de eindverbruikers. Naar gelang van de kenmerken van de markt van de betrokken waar moet evenwel ook rekening worden gehouden met de invloed van de tussenpersonen op de aankoopbeslissingen, en dus met hun perceptie van het merk.’ (Ov. 24 en 25).

‘Artikel 12 lid 2 sub a [Merkenrichtlijn], moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer tussenpersonen optreden bij de distributie aan de consument of de eindverbruiker van een waar waarop een ingeschreven merk betrekking heeft, de betrokken kringen waarvan de zienswijze in aanmerking moet worden genomen om te beoordelen of dit merk in de handel de gebruikelijke benaming van de betrokken waar is geworden, bestaan uit alle consumenten of eindverbruikers en, naar gelang van de kenmerken van de markt van de betrokken waar, uit alle beroepsbeoefenaars die optreden bij de afzet van deze waar.’ (Dictum).