IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 4707

Scherp

Onder de kop ‘Holla Poelman van Leeuwen en Van Doorne dezelfde slogan?”bericht Advocatie.nl; “Tot grote verbazing van de redactie Advocatie.nl stond in het Advocatenblad een arbeidsmarktcampagne met een slogan ('Ben jij scherp?') van Holla Poelman Van Leeuwen, die wel heel erg veel leek op de slogan van Van Doorne (Ben jij scherp genoeg voor Van Doorne?’). Waarom een soortgelijke slogan nemen en was Van Doorne hiervan op de hoogte?

Lees hier meer.

IEF 4706

Afstand nemen

2xsb.gifRechtbank Zwolle-Lelystad, 18 september 2007, rolnr. 07/384, Schunselaar h.o.d.n. Mahoton Slaapsystemen tegen Jade B.V. (vonnis en afbeeldingen links met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven, afbeeldingen rechts met dank aan Christel Jeunink, Dirkzwager )

Slaafse nabootsing inzake gezondheidskussen niet aangenomen. Het kussen heeft geen eigen plaats in de markt en er is onvoldoende gevaar voor verwarring. Artikel 1019h Rv is niet van toepassing nu het gaat over slaafse nabootsing.

In 1988 heeft de vader van Schunselaar een gezondheidskussen met de naam Butterfly ontworpen (beide afbeeldingen onder). Dit kussen wordt al een geruime tijd verkocht. De Butterfly zou verschillen van de traditionele hoofdkussens door een afwijkende maat, de uitsparing aan de onderzijde, de ventilatiegaatjes en de cirkelvormige inkeping in het midden van het kussen.

In mei 2007 heeft Jade het gezondheidskussen Silvana Lavit (beide afbeeldingen boven) op de markt gebracht. Mahoton komt hiertegen op in kortgeding en vordert op grond van slaafse nabootsing een verbod en de gebruikelijke opgaven.

Het door Jade opgeworpen niet-ontvankelijkheidsverweer dat Mahoton en niet de eenmanszaak Mahoton Slaapsystemen de Butterfly heeft verhandeld, wordt verworpen. Het is de voorzieningenrecht genoegzaam gebleken dat sinds eind januari 2006 de onderneming wordt gedreven voor rekening van Schunselaar. De overgelegde correspondentie uit 2005 is geadresseerd aan Mahoton Slaapsystemen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van slaafse nabootsing.

Op basis van een viertal kussens die Jade op de zitting heeft getoond komt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat de Butterfly geen eigen plaats op de markt heeft:
“Jade heeft aan de hand van deze vier (andere) gezondheidskussens voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er naast de Butterfly verscheidene gelijksoortige producten in de handel zijn en dat de Butterfly zich van andere in de markt zijnde gezondheidskussens niet aanmerkelijk onderscheidt.”

Hoewel het Silvana Lavit kussen meer op de Butterfly lijkt dan op de andere vier door Jade meegebrachte gezondheidskussens, is er geen gevaar voor verwarring, aldus de voorzieningenrechter.
“Indien de Silvana Lavit naast de Butterfly gelegd wordt, zijn de door Schunselaar gestelde overeenkomsten inderdaad waar te nemen. Daartegenover staan echter onbetwiste verschillen zoals de voor de hoes gebruikte stof, de vorm van de uitsparing aan de onderzijde, het eigen label dat de beide kussens dragen en de omstandigheid dat de naam Silvana in het kussen van Jade is verwerkt. Bovendien is het gezondheidskussen van Jade van een ander materiaal en zijn de inkepingen in beide kussens op een geheel andere wijze uitgevoerd.”

“Jade heeft tenslotte in dit kader nog aangevoerd dat het voor haar onmogelijk was om meer afstand te nemen van de Butterfly, nu de overeenstemmende kenmerken tussen de Silvana Lavit en de Butterfly van functionele aard zijn.”

De voorzieningenrechter wijst de vordering af. De Voorzieningenrechter verwerpt het beroep op artikel 1019 h Rv ,nu het niet gaat om een geschil inzake het intellectueel eigendomsrecht, maar om slaafse nabootsing. 

Lees het vonnis hier. Grotere afbeeldingen  hier en hier.

IEF 4705

Binnen

Ernst-Jan Louwers (Louwers Advocaten) wijst op het opmerkelijk dictum van het onlangs ook in het Bijblad gepubliceerde dictum van het Tijgernootjesvonnis  (Rechtbank Rotterdam, 9 november 2006, IEF 2977, 28 november 2006):

'De Voorzieningenrechter verbiedt DNG om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de ten processe bedoelde ‘poemanoten’ en de ten processe bedoelde verpakkingen van de ‘poemanoten bacon-kaas’ te (doen) vervaardigen, te im- en exporteren, ter verkoop aan te bieden, te verkopen, af te leveren of op andere wijze te gebruiken'.

Lees het dictum en het vonnis hier

IEF 4704

Paraplumerk

magn.gifHof Amsterdam, 6 september 2007, rolnr. 177/05, Mag Instrument Inc tegen Geelhoed (met dank aan Vriesendorp & Gaade)

Wel gemeld, nog niet besproken. Merkenrecht, bodemprocedure. De enkele overeenstemming van de lettergreep MAG met de merken van Mag instrument is op zichzelf niet voledoende om hier te spreken van een overeenstemmend teken in de zin van het BVIE, ook niet indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat het woord MAG het meest onderscheidende element is van die merken. De bekendheid van het merk en een eventueel serie- of paraplumerk doen hier niet aan af.

Mag Instrument is de rechthebbende op onder meer de volgende Benelux woordmerken: MAG, MAG CHARGER, MAG INSTRUMENT, MAGLITE, MAG-LITE etc. MAG Instrument gebruikt deze woordmerken voornamelijk voor staafzaklampen.

Geelhoed’s Benelux beeldmerk MAGUM voor oplaadbare, waterdichte duiklampen is van een latere datum. Mag Instrument heeft op basis van haar merken Geelhoed gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Haar vorderingen zijn echter afgewezen. Het hof bekrachtigd het vonnis van de rechtbank.

Het Hof oordeelt als volgt: “4.6. Het merk MAGNUM bestaat uit een enkel woord dat afkomstig is uit het Latijn en dat, naar algemeen bekend is, ‘groot’ betekent. De eerste lettergreep”Mag” wordt door Geelhoed in de gebruikte visuele afbeeldingen van het merk of anderszins op geen enkele wijze benadrukt als afzonderlijk bestanddeel ervan. Geen van de door Mag Instrument ingeroepen merken vertoont auditief en/of visueel een verdergaande gelijkenis dan de enkele omstandigheid dat (ook) MAGNUM begint met de letters m-a-g, uitgesproken als ‘mek’.

Deze letters gaan als lettergreep op in het merk MAGNUM dat als niet samengesteld woord een homogeen geheel is. De enkele overeenstemming van deze lettergreep met de merken van Mag Instrument is op zichzelf onvoldoende om hier te kunnen spreken van een overeenstemmend teken in de zin van het BVIE, ook niet indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat het woord MAG het meest onderscheidende element is in de merken van Mag Instrument. Om dezelfde reden kan niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat bij het publiek, dat bij ontbreken van aanwijzingen van het tegendeel het woord MAGNUM als een geheel zal ervaren, verwarring tussen de onderhavige producten kan ontstaan, ook niet in de vorm van associatie met de merken van MAG instrument door het veronderstellen van een commerciële band.”

Het oordeel van het Hof luidt niet anders indien wordt aangenomen dat de merken van Mag Instrument bekende merken zijn bij het relevante publiek en indien wordt voorbij gegaan aan de vraag of onderwaterlantaarns en duiklampen en de waren waarvoor de merken van Mag Instrument zijn gedeponeerd als soortgelijke waren zijn te beschouwen. Als lettergreep in het merk MAGNUM heeft het bestanddeel MAG immers – volgens het Hof – geen zelfstandige betekenis en gaat het begripsmatig en visueel daarin op, hetgeen meebrengt dat geen sprake is van een overeenstemmend teken in de zin van de wet. Dat het woord MAG als seriemerk of “paraplumerk”wordt gebruikt is tegen deze achtergrond niet van belang.

Nu van overeenstemming volgens het Hof geen sprake is, kan niet worden aangenomen dat Geelhoed het teken MAGNUM te kwader trouw heeft gedeponeerd als bedoeld in art. 2.4 onder f BVIE. Ook overigens is niet gebleken dat Geelhoed ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de bekendheid van de merken van Mag Instrument dan wel afbreuk doet aan de reputatie ervan. “

Ook het Hof wijst de vorderingen van Mag Instrument af en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Lees het arrest hier.

IEF 4703

Thuiskopie tegen NORMA/IRDA (+ filmpje)

Gerechtshof Amsterdam, 13 september 2007, rolnr. 05/1143. Stichting de Thuiskopie tegen Norma.

“Nu de Verenigde Staten geen partij zijn bij het Verdrag van Rome moet het ervoor worden gehouden dat de wetgever aan Amerikaanse uitvoerende kunstenaars in beginsel geen aanspraak heeft gegeven op een thuiskopievergoeding audio op dezelfde basis als toegekend aan onderdanen van Rome-landen. In de parlementaire geschiedenis van de Wnr is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de opvatting dat de wetgever dat uitgangspunt heeft willen verlaten bij het formuleren van art. 32, lid 1 sub c Wnr. De in de memorie van antwoord gegeven nadere uitleg over de reikwijdte van de bescherming van (toen nog) art. 31 Wnr vormt juiat een aanwijzing voor het tegendeel. De grieven 2 tot en met 5 falen.”

Lees het arrest hier. Filmpje President Bush & naburige rechten (“no earthly idea”) hier.

IEF 4702

Basic goods for the fine arts

bscs.gifGvEA, 12 september 2007, zaak T 164/06, ColArt/Americas, Inc tegen OHIM. 

Weigering woordmerk BASICS voor, kort gezegd, verf en aanverwante artikelen. Gebrek aan onderscheidend vermogen wegens beschrijvendheid van teken BASICS ex artikel 7 lid 1 sub c GMV. Geen beroep op inburgering.

Het Board of Appeal heeft het beroep tegen beslissing van de examiner dat BASICS dient te worden geweigerd afgewezen. Met het Board of Appeal oordeelt het Gerecht van Eerste Aanleg nu ook dat ‘the word ‘basics’ denotes essential, fundamental or elementary elements, which constitute a basis. In reading that everyday word in the English language, the target public may thus immediately, and without further thought, perceive it as a description of one of the characteristics of the relevant goods, namely the fact that they are basic goods for the Fine Arts and for decoration.’ (r.o. 23) Met verwijzing naar onder meer het Companyline-arrest oordeelt het Gerecht van Eerste Aanleg dat aangezien de aanvrage strandt op één van de weigeringsgronden van artikel 7 lid 1 GMV (t.w. sub c), onderzoek naar de weigering via artikel 7 lid 1 sub b GMV niet hoeft plaats te vinden.

Het beroep op inburgering slaagt niet; het bewijs wordt te mager geacht: ‘None of the documents featuring tubes of acrylic paint bearing the mark BASCIS and none of the print-outs containing promotional material contains any form of reference to the dates and places where those goods were marketed or where such material was used.’ (r.o. 50) Ook een verklaring van de algemeen directeur van de distributeur van de BASICS-goederen, waarin verkoopaantallen worden genoemd (r.o. 51), en het marktaandeel van de aanvrager (r.o. 52) worden voor het bewijs van inburgering onvoldoende geacht.

Lees het arrest hier (nog geen Nederlandse versie beschikbaar). 

IEF 4701

Relief op glas

glvbg.gifGvEA, 12 september 2007, zaak T 141/06, Glaverbel SA tegen OHIM.

Weigering beeldmerk relief op glas. Geen onderscheidend vermogen. Niet ingeburgerd.

Het beeldmerk van de aanvrager voor reliëfglas wordt door de examiner geweigerd op grond van artikel 7 lid 1 sub b en c GMV. Onderhavige arrest gaat uiteindelijk om twee specifieke factoren waarover partijen twisten, namelijk de afbakening van het relevante publiek en de bewijswaardering van het Board of Appeal.

Het Gerecht van Eerste Aanleg komt tot de conclusie dat in deze zaak zelfs bij reliëfglas gebruikt in de bouw, naast reliëfglas gebruik voor ‘final consumers’, er nog sprake is van inspraak door final consumers, zodat voor alle goederen in kwestie geldt dat het relevante publiek niet alleen maar bestaat uit professionele afnemers, maar ook uit het ‘general public’. (r.o. 26)

Ten aanzien van de bewijswaardering met betrekking tot de gestelde inburgering oordeelt het Gerecht dat inburgering niet slechts kan worden bewezen met verwijzing naar ‘general, abstract data, such as specific percentages’. Aanvrager had verklaringen van ‘purchasers and users of the goods in question, trade journalists, wholesalers and competing manufacturers’ uit verschillende Lid-Staten overgelegd, maar die mochten niet baten: ‘The declarations from professionals in 10 of the 15 Member States of the European Community, as at the date of filing of the application for the registration of the mark, are not capable of proving that the sign has acquired distinctive character in the five remaining countries of the Community. (r.o. 39) (…) ‘In respect of the Member States of the Community for which no declaration has been produced, proof of distinctive character acquired through use cannot be furnished by the mere production of sales volumes and advertising material. Moreover, the applicant has not specified the market share of those goods nor the number of catalogues distributed in each of the Member States’ (r.o. 41).

Lees het arrest hier. (Nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

IEF 4700

Lid van de organisatie

glp.gifRechtbank Amsterdam, 5 september 2007, rolnr. 05-2200, Gallup Inc en Gallup GmbH tegen TNS NIPO BV, Gallup Foundation en Gallup International Association (met dank aan Diederik Stols, DLA Piper).

Wel gesignaleerd, nog niet besproken.  Bodemprocedure. Merkinbreuk niet aangenomen. Ook reconventionele vordering inhoudende een gebod om het merk of een daarmee overeenstemmend teken niet in Nederland te gebruiken wordt afgewezen. Zolang NIPO c.s. lid zijn van Gallup International Inc. staat het hen vrij om het merk te gebruiken in Nederland. Ook de vorderingen in conventie en reconventie na tussenkomst worden afgewezen. Het enkele feit dat Gallup International de kosten van de registratie heeft voldaan is onvoldoende om overdracht van de merken aan te nemen. Het bestaan dan wel creëren van een onrechtmatige toestand levert nog geen rechtsgrond op voor overdracht van de merken.

Dr. Gallup ontwikkelde in 1935 het format van opinieonderzoek onder de Amerikaanse bevolking, wat bekend werd als de “Gallup poll”. Dr. Gallup is de oprichter van het bedrijf thans wordt gedreven onder de naam Gallup Inc. Gallup GmbH is een dochter van Gallup Inc. Gallup Inc. is tot de opzegging van haar lidmaatschap d.d. 1 juli 1992 lid geweest van een overkoepelende organisatie thans bekend onder de naam Gallup International. Gallup Inc. is houder van het Benelux woordmerk GALLUP.

NIPO heeft eveneens registraties voor het woordmerk GALLUP (een internationale en een Benelux inschrijving). Gallup Foundation is door NIPO opgericht.

NIPO en Gallup Inc zijn op 14 juli 1995 een schriftelijke overeenkomst aangegaan waarin NIPO haar woordmerken overdraagt aan Gallup Inc. Onderdeel van deze overeenkomst is ook een licentie aan NIPO. NIPO mag het woordmerk GALLUP in Nederland gebruiken. Gallup Inc. garandeert dat zij zelf het merk niet zal gebruiken in Nederland. NIPO heeft in 2006 deze licentieovereenkomst opgezegd.

Gallup Inc. c.s. betichten NIPO c.s. van inbreuk op het merk GALLUP. In (voorwaardelijke) reconventie eist NIPO op grond van de hierboven genoemde garantie uit de licentieovereenkomst dat Gallup c.s. ieder gebruik van hun merk in Nederland staken. Gallup International vordert na tussenkomst onder meer i) primair een verklaring voor recht dat een tweetal merken van Gallup Inc. aan haar zijn overgedragen en ii) een verklaring voor recht dat het derde merk niet jegens haar kan worden uitgeoefend door Gallup Inc.

De rechtbank oordeelt kort gezegd dat de vorderingen van Gallup Inc. moeten worden afgewezen. NIPO c.s. en Gallup Inc. c.s. waren beide lid van de overkoepelende organisatie Gallup Intenational. In dat kader zijn afspraken gemaakt over het gebruik van het merk GALLUP. Deze afspraken houden in dat zolang NIPO c.s. lid zijn van deze organisatie het hen vrij staat om het merk te gebruiken in Nederland. Aan dit recht is volgens de rechtbank geen einde gekomen door het terugtreden van Gallup Inc. als lid van Gallup International. De vorderingen van Gallup Inc. tegen zowel NIPO c.s. als Gallup International worden om die reden afgewezen.

Ook de (voorwaardelijke) reconventionele vorderingen van NIPO c.s. worden afgewezen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat aan de garantie die door Gallup Inc. is gegeven aan NIPO c.s. een einde is gekomen doordat NIPO zelf de licentieovereenkomst met Gallup c.s. heeft opgezegd. Deze garantie is volgens de rechtbank immers accessoir aan de licentie.

De reconventionele vorderingen van Gallup International na tussenkomst worden ten slotte ook afgewezen. Gallup International heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk sprake was van een overdracht van het tweetal merken door Gallup Inc. Uit de overgelegde fax van 28 augustus 1987 blijkt in elk geval geen wilsovereenstemming daartoe. Voorts oordeelt de rechtbank ten aanzien van de subsidiaire vordering van Gallup International dat indien er al sprake is van een onrechtmatige toestand dit nog geen rechtsgrond voor overdracht van de merkrechten kan opleveren. Ook de meer subsidiaire vordering van Gallup International en haar vordering onder ii) worden afgewezen wegens het ontbreken van belang bij deze vorderingen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 4699

Niet negatief appelerend net of nat schaap

netnet.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 13 september 2007, zaaknr. 03/961, Rede Consultancy B.V. tegen Netscape Communications Corporation c.s. (met dank aan Job Hengeveld, Hengeveld Advocaten)

Merkenrecht. Na vier jaar (wie weet nog wat netscape was?) heeft het Gerechtshof Den Haag arrest gewezen in de zaak Netscape / Netschaap.  Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank van 7 mei 2007.

Nadat de rechtbank eerder van oordeel was dat het gebruik van de namen “netschaap” en “natschaap”  voor een komische website over schapen een ongeoorloofde inbreuk was op het merkrecht van Netscape vanwege auditieve overeenstemming, heeft het gerechtshof uitgemaakt dat dit niet het geval is. Het hof meent dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de domeinnamen worden gebruikt als merk. 

“6. Het gebruik van een aanduiding als domeinnaam is op zichzelf niet gelijk aan gebruik als merk. Een domeinnaam is een unieke aanduiding voor een adres op internet. Of het gebruik van een domeinnaam als merkgebruik moet worden aangemerkt is afhankelijk van de opvatting van het publiek daaromtrent, welke opvatting door de wijze van gebruik van de domeinnaamhouder kan worden beïnvloed (vgl. ook dit hof 22 november 2001, BIE 2003,33). in het onderhavige geval is onvoldoende aannemelijk geworden dat het publiek, wanneer het netschaap.nl of natschaap.nl en vervolgens de website van Takes, respectievelijk van "Spreek je Moerstaal" ziet, zal menen dat die domeinnamen netschaap.nl en natschaap.nl gebruikt worden als merk. Dat in de chattaal netschaap en/of natschaap wel wordt gebezigd om Netscape aan te duiden, is daartoe onvoldoende.”

Van een ongeoorloofde parodie is volgens het hof evenmin sprake, nu Netscape onvoldoende heeft aangetoond dat er ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het merk Netscape.

“12 Het hof oordeelt als volgt. Het is aan Netscape, die zich op de rechtsgevolgen van het bepaalde in voornoemd artikel beroept, te stellen en bij betwisting te bewijzen dat Rede door het gebruik van netschaap of natschaap ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het merk Netscape of daardoor afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van Netscape. Het hof is van oordeel dat Netscape het voorgaande in het licht van de betwisting door Rede, onvoldoende geconcretiseerd heeft. Dat de reputatie van Netscape wordt aangetast door netschaap of natschaap acht het hof niet aangetoond, nu het hof onvoldoende is gebleken dat netschaap of natschaap negatief appelleren aan het merk Netscape. Voorts is het hof onvoldoende gebleken dat Rede ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het merk Netscape door daarvan misbruik te maken of te parasiteren op de reputatie van het merk. Niet valt in te zien welk (commercieel) voordeel Rede bij het gebuik van netschaap of natschaap, mede gelet op de websites daarvan en de op die websites aangeboden diensten, ten koste van het merk Netscape tracht te behalen. Het beroep op artikel 2: 20 lid 1 sub d BVIE. faalt dus ook.”

Het oordeel van de rechtbank, dat er tevens sprake zou zijn van auteursrechtelijke inbreuk op het logo van Netscape, wordt eveneens vernietigd. Het logo van Netschaap (een schild met een schaapje erop) en het logo van Netscape (een schild met de letter N erop) vertonen daarvoor te weinig overeenstemmende trekken, aldus het Hof.

Moerstaal, de domeinnaamhouder van “netschaap.nl” en “natschaap.nl”   heeft aangekondigd de website van Netschaap binnenkort weer online te zetten.

Lees het arrest hier. Eerder vonnis Rechtbank Den Haag hier.

IEF 4698

Advocaten in toga

tg.bmpRechtbank Arnhem, 30 augustus 2007, LJN: BB3645. De Orde Van Advocaten In Het Arrondissement Arnhem tegen Gedaagde

Misleidende reclame. Het gebruik van het woord ‘advocaten’ en het gebruik van foto’s van advocaten in foldermateriaal wordt i.c. als onrechtmatig aangemerkt.

Profinance Juristen is een door gedaagde opgericht juridisch adviesbureau. Gedaagde heeft met enige tussenhuis-aan-huis een brief respectievelijk een folder verspreid. In de brief gebruikte gedaagde de handelsnaam ‘Profinance Juristen en Advocaten’. Naar aanleiding van deze brief heeft de Deken van Arnhem gedaagde verzocht hem mee te delen welke advocaten bij Profinance actief zijn, waarop gedaagde heeft ontkent de titel ‘Advocaten’ te hebben gebruikt. Enige tijd later heeft gedaagde huis-aan-huis een folder verspreid. In deze folder gebruikt gedaagde de titel ‘Advocaten’ niet meer. Wel worden in die folder vier foto’s getoond. Op drie van de vier foto’s worden advocaten in toga afgebeeld. Op de vierde foto is een gebouw te zien dat ofwel sterk lijkt op een gerechtsgebouw ofwel een gerechtsgebouw is.

Over de inhoud van die folder heeft de Deken gedaagde bericht dat de combinatie van foto’s en tekst daarin naar zijn mening de indruk wekt dat Profinance ook advocatendiensten verleent, hetgeen – nu er geen advocaten aan Profinance Juristen verbonden zijn - onrechtmatig is tegenover de Orde Arnhem. De voorzieningenrechter is het inhoudelijk eens met de Deken en verbiedt gedaagde om de handelsnaam Profinance Juristen en Advocaten te voeren alsmede enige andere handelsnaam waarin het woord ‘advocaat’, ‘advocaten’, of ‘advocatuur’ voorkomt.

“4.2.  Krachtens artikel 9a van de Advocatenwet is tot het voeren van de titel advocaat uitsluitend gerechtigd hij die als advocaat binnen Nederland is ingeschreven en hij die buiten Nederland tot het voeren van een overeenkomstige titel bevoegd is. Het optreden op grond van artikel 9a Advocatenwet en artikel 435 WvSr tegen personen die ten onrechte de titel advocaat voeren valt onder de belangenbehartiging van de Orde Arnhem, zodat de Orde Arnhem kan worden ontvangen in haar vorderingen die hierop zijn gebaseerd. 

De vraag is of de Orde Arnhem ook kan worden ontvangen in haar vorderingen voor zover deze zijn gebaseerd op artikel 6:194 sub i BW. Artikel 6:194 BW beoogt concurrenten en consumenten te beschermen tegen misleidende reclame. Omdat de advocaten van het arrondissement Arnhem concurrenten zijn van personen die in dat arrondissement anders dan als advocaat juridische diensten aanbieden, valt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook het belang van advocaten bij het staken van misleidende mededelingen van concurrenten omtrent de hoedanigheid van advocaat onder de belangenbehartiging van de Orde Arnhem.“

“4.4.  Vast staat dat gedaagde in persoon in 2006 misleidende mededelingen heeft gedaan in de zin van artikel 6:194 sub i BW en onrechtmatig heeft gehandeld door het gebruik van het woord ‘advocaten’ en door het gebruik van foto’s van advocaten, terwijl hij noch zijn medewerker gerechtigd is de titel advocaat te voeren. Dit biedt voldoende grondslag voor toewijzing van het onder 3.1 sub a) gevorderde verbod. Het onder 3.1 sub b) gevorderde verbod is iets ruimer en behelst alle mededelingen in de zin van artikel 6:194 BW waarmee ten onrechte bij het publiek de indruk wordt gewekt dat Profinance Juristen een advocatenkantoor is, althans een kantoor dat ook advocatendiensten verleent. Partijen verschillen van mening of in die zin het gebruik van het woord ‘advocatendiensten’ geoorloofd is.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook door het gebruik van dit woord ten onrechte de indruk wordt gewekt dat het om diensten van personen gaat die gerechtigd zijn de titel advocaat te voeren. Dat gedaagde zelf gebruik maakt van advocatendiensten, geeft hem geen recht dit woord in verband met zijn juridische dienstverlening te gebruiken. Er bestaat ook voldoende aanleiding voor toewijzing van het onder 3.1 sub b) gevorderde, ruimere verbod.

4.5.  In het licht van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voldoende grond gedaagde in persoon te veroordelen tot het opnemen van een rectificatie ingevolge artikel 6:196 BW, zoals hierna in het dictum is weergegeven. De wijze van rectificeren, zoals gevorderd onder 3.1 sub c), acht de voorzieningenrechter echter niet zinvol en te verstrekkend, nu de huis-aan-huis verspreiding in een oplage van 1500 tot 2000 stuks inmiddels al bijna een jaar geleden heeft plaatsgevonden. In verband met dit laatste ontvalt ook het belang aan de onder 3.1. sub e) gevorderde lijst, welke ook moeilijk is op te stellen in geval van huis-aan-huis verspreiding. Een rectificatie op de internetsite www.profinancejuristen.nl, zoals onder 3.1 sub d) gevorderd, wordt voldoende geacht. Tijdens de zitting heeft de Deken van de Orde Arnhem verklaard zich te kunnen vinden in een rectificatie enkel op de internetsite van gedaagde in persoon.”

De voorzieningenrechter verbiedt gedaagde om de handelsnaam Profinance Juristen en Advocaten te voeren alsmede enige andere handelsnaam waarin het woord ‘advocaat’, ‘advocaten’, of ‘advocatuur’ voorkomt.

Lees het vonnis hier.