IEF 22169
31 juli 2024
Uitspraak

Vragen aan Grote Kamer EOB over interpretatie van artikel 69 EOV

 
IEF 22168
31 juli 2024
Uitspraak

Niet elk streeppatroon maakt inbreuk op de merken van Adidas, aldus de Duitse rechter

 
IEF 22167
31 juli 2024
Uitspraak

Verzoek tot versnelling beroepsprocedure wordt afgewezen

 
IEF 15232

In de tijdschriften juli-augustus 2015

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand, mede mogelijk gemaakt door Praktijkgebied IE.nl (ook via Legal Intelligence of Rechtsorde), voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen:

AMI 2015 juli/augustus

BIE juli/augustus 2015


Informatie / aanvragen

AMI
Op weg naar een wettelijk stelsel van extended collective licensing voor massadigitalisering?
S.J. van Gompel & P.B. Hugenholtz
60 jaar Voorontwerp Meijers titel 1 boek 9
R.J.F. Wigman

Jurisprudentie
Nr. 6 • HvJ EU 11 september 2014, Eugen Ulmer KG/TU Darmstadt m.nt. A.C. Beunen
Rechtspraak in het kort, actualiteiten, agenda

Berichten Industriële Eigendom
ARTIKEL Databankenrecht en zoekmachines: de stand van zaken – Sophie van Loon en Joran Spauwen
RECHTSPRAAK
OCTROOIRECHT
Nr. 33 HvJ EU 12 februari 2015, C 539/13, Merck/Sigma, IEF 14645, ECLI:EU:C:2015:87 (toetreding EU Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Slovenië, Bulgarije, Roemenië, Kroatië; specifiek mechanisme; vrij verkeer van goederen; artikel 30 VWEU; uitputting) – met noot van D.F. de Lange

RECHTSPRAAK IN HET KORT
OCTROOIRECHT
Nr. 34 Rechtbank Overijssel 31 maart 2015, SpeedProSystems/curator FSPS, IEF 14839 (overdrachtsakte niet rechtsgeldig)
Nr. 35 Rechtbank ’s-Gravenhage 22 april 2015, Synthon/Teva, IEF 14885 (overdrachtsakte niet rechtsgeldig)
MERKENRECHT
Nr. 36 Vzr. Rechtbank Rotterdam 16 maart 2015, eisers/gedaagde, IEF 14801 (merkenrecht; geldig merk nu naar voorlopig oordeel geen sprake is van gebruikelijke benaming of verwatering van het woordmerk; slaafse nabootsing)
Nr. 37 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2015, Weduwe Kopland/Stichting Het Kopland, IEF 14892 (geen toepassing negatieve reflexwerking artikel 2.19 BVIE nu gebruik pseudoniem geen merkgebruik is; geen schending zorgvuldigheidsnorm nu de belangenafweging bij gebreke van een concreet belang van de appellante dient uit te vallen in het voordeel van de Stichting)
Nr. 38 Rechtbank Den Haag 13 mei 2015, Brite Strike Technologies Inc./Brite Strike Technologies SA, IEF 14983 (prejudiciële vragen; bevoegdheidsregeling, samenloop, EEX-Vo oud)

PROCESRECHT
Nr. 39 Vzr. Rechtbank Amsterdam 26 januari 2015, Herman Jansen Beverages/Di Fiorito, IEF 14905 (een overeenkomstig art. 700 Rv. gegeven verlof tot beslaglegging kan naar zijn aard niet buiten Nederland ten uitvoer worden gelegd.)
Nr. 40 Vzr. Rechtbank Den Haag 10 juli 2015, Wieland/GIA, IEF 15098, ECLI:NL:RBDHA:2015:8082 (Haagse voorzieningenrechter legt prejudiciële vragen aan Hoge Raad voor over de vergoedbaarheid van gedaagdes proceskosten, al dan niet ex art. 1019h Rv, na intrekking door eiser van een kort geding)
Nr. 41 HvJ EU 16 juli 2015, C-681/13. Diageo Brands BV/Simiramida-04 EOOD, IEF 15118, ECLI:EU:C:2015:471

IEF 15240

Facebookaccount Het Woongilde moet weer actief worden gemaakt

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 september, IEF15240; ECLI:NL:RBDHA:2015:10638 (Smit tegen Van Asten)
Uitspraak ingezonden door Marjolein Driessen, Legaltree. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. De vorderingen in conventie zijn afgewezen. Smit voert ten onrechte aan de oudste rechten op de handelsnaam "woongilde" te hebben. De bewijzen dat dit zo is, zijn onvoldoende. Bij de domeinnaamregistratie ontbreekt ook opheldering waarom deze op naam van X staat en niet op naam van Smit. Om dezelfde reden moet het ingeschreven merkrecht als grondslag voor het gevorderde falen. In reconventie zijn de vorderingen toegewezen. Smit heeft ten onrechte Facebook aangeschreven om de pagina van Van Asten c.s. op zwart te stellen althans te verwijderen. De reconventionele vordering tot herstel van de Facebookpagina van Het Woongilde, is toewijsbaar.

5. De beoordeling in conventie
5.1. Smit voert aan dat zij de oudste rechten op handelsnaam "woongilde" heeft. Van Asten c.s. heeft dit gemotiveerd betwist. Smit heeft ten bewijze van dat eerdere handelsnaamgebruik een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd en gewezen op registratie van de domeinnaam woongilde.nl op 23 augustus 2004. De voorzieningenrechter overweegt dat die bewijzen voorhands voldoende zijn. Enkele inschrijving van een handelsnaam bij Kamer van Koophandel is volgens vaste rechtspraak op zichzelf onvoldoende om een handelsnaamrecht te verkrijgen. Evenzo is onvoldoende de domeinnaamregistratie, bij gebreke van enig inzicht wanneer die daadwerkelijk in gebruik is genomen. Temeer dient aan de juistheid van een en ander te worden getwijfeld indien in ogenschouw wordt genomen dat uit het overgelegde Kamer van Koophandel-uittreksel als zodanig de datum van registratie van 'Woongilde' als handelsnaam ook niet is af te leiden. Hierbij wreekt zich voorts dat bij dagvaarding de stelling was ingenomen dat de naam bij de Kamer van Koophandel was ingeschreven in 2005, terwijl ter zitting is aangegeven dat dit eerst in februari 2014 is gebeurd. Ten aanzien van de domeinnaamregistratie ontbreekt ook opheldering waarom deze op naam van X staat en (kennelijk) niet op naam van Smit. Voorhands kan derhalve niet van oudere handelsnaamrechten aan de zijde van Smit worden uitgegaan, zodat het gevorderde, voor zover dat handelsnaamrecht ten grondslag hebbend, moet worden afgewezen. 

6. De beoordeling in reconventie
6.1. Gelet op het voorgaande heeft Smit ten onrechte Facebook aangeschreven om de pagina van Van Asten c.s. op zwart te stellen althans te verwijderen. De reconventionele vordering om dit recht te zetten is zodoende toewijsbaar. (...)

7. De beslissing
In reconventie: 7.4. beveelt Smits binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis in reconventie Facebook per e-mail (...), te verzoeken de Facebookpagina van Het Woongilde, althans van eiser in reconventie V., per omgaande weer volledig online te plaatsen althans er anderszins voor te zorgen dat dit per omgaande gebeurt, en daarvan per omgaande deugdelijk bewijs over te leggen aan advocaat van Van Asten door middel van toezending van kopieën van alle met Facebook gewisselde correspondentie (...).

Lees de uitspraak (pdf/html)

  
IEF 15239

Voortbrengselconclusies HE Licenties naar voorlopig oordeel niet nieuw

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 september 2015, IEF 15239 (HE Licenties tegen VG Colours)
Uitspraak ingezonden door Tjeerd Overdijk en Peter Ras, Vondst Advocaten. Octrooirecht. Voortbrengselconclusies naar voorlopig oordeel niet nieuw. Geen inbreuk op werkwijzeconclusies. HE Licenties is licentienemer van Hanson Uitgevers B.V. voor diens octrooi met nummer NL 1040904  met betrekking tot een 'substance introduction method for plant and plant obtained therewith'. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de voortbrengselconclusies niet nieuw. Ook is er geen sprake van inbreuk op de werkwijzeconclusies van het octrooi van Hanson.

Geldigheid voortbrengselconclusies 11-15
CA 325
5.1. De ingeroepen voortbrengselconclusies 11 en verder van het octrooi zijn naar voorlopig oordeel niet nieuw. In de eerste plaats heeft VG Colours terecht gewezen op CA 325, met name figuur 5b. CA 325 heeft betrekking op planten/bomen en het daarin aanbrengen of mee verbinden van asresten van een overledene. Hiertoe wordt eerst een cilindrische boring aangebracht in de stam, getuige figuur 5a, waarlangs de capsule in de boom wordt ingebracht. Vervolgens groeit het gat dicht rond link 42 die naar buiten loopt en aangeraakt kan worden om contact te kunnen maken met de asresten (figuur 5b en paragraaf 0017).

5.2. HE Licenties stelt dat er wel sprake is van nieuwheid omdat in CA 325 eerst een cilindrisch gat wordt geboord en derhalve het gat op dat moment in de langsrichting niet groter is dan de opening. Dat verweer moet worden verworpen. Reeds in CA 325 is het dichtgroeien van de opening gesignaleerd zodat duidelijk is dat misschien dan niet bij het inbrengen van de capsule sprake is van een kleinere opening, doch wel in de loop van de tijd daarna. Ook de examiner van het EOB was kennelijk deze mening toegedaan. (…)

US 215 en US 773
5.5. Ten aanzien van deze publicaties heeft HE Licenties op zichzelf niet bestreden dat de maatregelen van conclusie 11 daarin zijn terug te vinden maar zich erop beroepen dat de daarin opgenomen figuren niet nawerkbare uitvoeringen zijn. De voorzieningenrechter overweegt dat het in een dergelijk geval aan de octrooihouder is om deze stelling in kort geding aannemelijk te maken. Daarin is HE Licenties niet geslaagd. Enig deskundig bewijs van niet-nawerkbaarheid ontbreekt. Dat het mogelijk lastig zou zijn om de injectienaald tot een specifieke laag in de stam van de boom te steken, betekent nog niet dat een gemiddelde vakman dat niet zal kunnen na lezing van de beschrijving. Daarbij komt dat niet ondenkbaar is dat de ene laag (bijvoorbeeld de bast of de schors) van de boom aanmerkelijk zachter is dan de daaronder liggende laag, waardoor het proces gemakkelijker zal zijn uit te voeren. Simpel gezegd: je steekt de naald erin tot je op iets hards stuit. Voor nader technisch onderzoek is op dit punt in kort geding geen plaats.

Subconclusie
5.6. Gelet op niet alleen CA 325 maar ook US 215 en US 773 bestaat een gerede kans dat conclusie 11 een daartoe strekkende nietigheidsprocedure niet zal overleven. Tegenover de onderbouwde stelling van VG Colours dat ook de (ingeroepen) volgconclusies ongeldig zijn gelet op de stand van de techniek, heeft HE Licenties slechts gewezen op de geldigheid van conclusie 11, zodat die conclusies het lot daarvan moeten delen. De vorderingen op basis van de ingeroepen voortbrengselconclusies moeten derhalve worden afgewezen. (…)

Inbreuk werkwijzeconclusies 1 en verder
5.7. Naar voorlopig oordeel is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van inbreuk op werkwijzeconclusie 1 van NL 904 noch de daarvan afhankelijke ingeroepen conclusies. Terecht heeft VG Colours erop gewezen dat bij een werkwijze conclusie als deze, gelezen in samenhang met de beschrijving en tekeningen, het definitieve gat in de stam van de plant logischerwijs door menselijk ingrijpen gevormd wordt met een grotere dimensie in de langsrichting van de stam dan de opening (vgl. dagvaarding p. 11, 3e alinea). De 'grap' van het octrooi is dat door de opening relatief klein te houden deze gemakkelijk te dichten is en er minder verzwakking van de stam van de plant plaatsvindt, terwijl tegelijkertijd het gat achter de opening in de langsrichting van de stam groot is om opname van de (kleur)vloeistof te vergemakkelijken en versnellen doordat meer weefsel van de plant daaraan wordt blootgesteld (p. 3, r. 30-p. 4, r. 10 octrooi). (…)

5.8. Tegenover de gemotiveerde betwisting door VG Colours dat er weliswaar kennelijk sprake is van een vergroot definitief gat in de langsrichting maar zij daartoe geen enkele maatregel treft, heeft HE Licenties onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit anders zou zijn. HE Licenties leidt de toepassing van een dergelijke maatregel af uit de omstandigheid dat uit een rapport van Naktuinbouw blijkt dat het definitieve gat in de orchideeën van VG Colours een grotere dimensie in de langsrichting heeft dan de opening (prod. 7 HE). Wat HE Licenties hier in wezen doet is het bewijsvermoeden van artikel 70 lid 8 ROW toepassen: uit het voortbrengsel leidt zij af dat de werkwijze van het octrooi wordt toegepast. Daarvoor geldt naar voorlopig oordeel echter dat eerst moet vast staan dat sprake is van een nieuw voortbrengsel. Voorshands is van een nieuw voortbrengsel evenwel geen sprake. VG Colours heeft gemotiveerd en gedocumenteerd aangevoerd dat zij sinds 2011 (derhalve ruim voor de prioriteitsdatum van het octrooi) niets anders doet, namelijk met eerst een cilindrische en nadien conische boor een gat boren in de steel van de phalaenopsis, dit gat vullen met kleurvloeistof en vervolgens afdichten met wax. Ook in NL 581 stond deze werkwijze al beschreven. De verklaring van VG Colours dat het gat nadien kennelijk bij de huidige planten - maar ook al in 2011 - groter wordt valt voorshands niet als onwaarschijnlijk ter zijde te stellen. VG Colours heeft namelijk aangevoerd dat het mogelijk te wijten is aan een verschil in osmotische waarde van de vrij welke plantencellen in het merg van de stengel tegenover een hoge osmotische waarde in de kleurstof waardoor de cellen om de kleurstof heen "uitdrogen" en het gat vergroot door in wezen een natuurlijk (en overigens onbedoeld) proces. De stelling ter zitting van HE Licenties dat VG Colours wellicht in de loop der jaren haar receptuur van de kleurstof heeft aangepast, waardoor er thans sprake zou zijn van chemisch etsen in de zin van het octrooi, mist iedere feitelijke basis. Daarbij komt dat dhr. De Koning (prod. 24 VG Colours), medewerker van VG Colours, heeft verklaard (hetgeen hij ter zitting heeft bevestigd) dat er geen etsend middel of anderszins in de loop der jaren is toegevoegd of dat het recept van de kleurvloeistof zou zijn aangepast. HE Licenties heeft terecht niet gesteld dat er dan al vanaf 2011 een etsend middel in de zin van het octrooi in de door VG Colours toegepaste kleurstof zal hebben gezeten, omdat dit de geldigheid van haar octrooi zou aantasten. (…)

5.10. De gevraagde voorzieningen in conventie moeten worden geweigerd en HE Licenties dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld. De door VG Colours opgevoerde proceskosten in conventie volgens 1019h Rv groot (€ 98.565,90 -€ 612 =) € 97.953,90 zijn niet bestreden. (…)”
IEF 15238

Nietigheidsverzoek tegen de YSL-handtasmodellen afgewezen

Gerecht EU 10 september 2015, IEF 15238; ECLI:EU:T:2015:617; zaak T-525/13 en ECLI:EU:T:2015:614 ; zaak T-526/13 (YSL-handtassen)
Gemeenschapsmodel. Modellenrecht. Afwijzing nietigheidsverzoek voor ingeschreven gemeenschapsmodel dat een handtas weergeeft. Ter onderbouwing van de vordering tot nietigverklaring heeft H&M (verzoekster), ter staving van haar stelling dat het litigieuze model geen eigen karakter heeft, verwezen naar een ouder model. De kamer van beroep heeft geen blijk van een onjuiste opvatting gegeven door te verklaren dat de factor betreffende de vrijheid van de ontwerper op zich alleen niet bepalend kan zijn voor de beoordeling van het eigen karakter van een model, maar met deze factor rekening moet worden gehouden bij deze beoordeling. Het beroep tegen de afwijzing wordt verworpen en het model blijft in stand.

30      In casu heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat de mate van vrijheid van de ontwerper voor modeartikelen zoals handtassen groot was. Overigens wordt dit oordeel niet door verzoekster betwist. Zij voert evenwel in wezen aan dat de kamer van beroep blijk van een onjuiste opvatting heeft gegeven doordat het criterium „vrijheid van de ontwerper” integrerend deel had moeten uitmaken van het onderzoek van het eigen karakter van het litigieuze model en doordat zij de fasen van deze redenering heeft omgekeerd. In een eerste fase heeft zij aldus de twee conflicterende modellen vergeleken om tot de slotsom te komen dat zij bij de geïnformeerde gebruikster niet dezelfde algemene indruk wekten en in een tweede fase heeft zij de grief inzake de vrijheid van de ontwerper onderzocht, hetgeen een onjuiste benadering is. Bovendien zijn de verschillen tussen de betrokken modellen niet voldoende groot om bij de geïnformeerde gebruikster een andere algemene indruk te wekken.

31      Ten eerste dient te worden vastgesteld dat een „redenering in twee fasen”, waarvoor verzoekster pleit, noch door de toepasselijke regelgeving noch door de rechtspraak wordt opgelegd.

35      De kamer van beroep heeft geen blijk van een onjuiste opvatting gegeven door te verklaren dat de factor betreffende de vrijheid van de ontwerper op zich alleen niet bepalend kan zijn voor de beoordeling van het eigen karakter van een model, maar met deze factor rekening moet worden gehouden bij deze beoordeling. Zij heeft dus terecht geoordeeld dat aan de hand van deze factor de beoordeling van het eigen karakter van het litigieuze model kan worden genuanceerd, zonder dat het gaat om een autonome factor die bepaalt welke afstand tussen twee modellen moet bestaan opdat een van hen een eigen karakter heeft.

36      Ten tweede heeft de kamer van beroep aangaande de vergelijking van de algemene indrukken die het litigieuze model en het oudere model wekken, in punt 30 van de bestreden beslissing erop gewezen dat deze indrukken verschillen als gevolg van drie kenmerken die van doorslaggevend belang zijn voor de algemene visuele verschijningsvorm ervan, namelijk de algemene vorm, de structuur en de afwerking van het oppervlak van de tas.

Op andere blogs:
AMS advocaten

IEF 15237

Dwangsommen FNV vanwege niet letterlijk overnemen rectificatie

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 september 2015, IEF 15237 (FNV tegen Plus Lunenborg)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Onrechtmatige publicatie. FNV moest berichtgeving over Lunenborg zoveel mogelijk herstellen als opgenomen in het vonnis [IEF 14893]. De FNV heeft noch op haar website noch in de Nieuwsbrief FNV Noord de rectificatie letterlijk overgenomen. Daarmee hebben zij afstand genomen van de inhoud van de rectificatie. Het betoog dat de afwijkingen het gevolg zouden zijn van de lay-out van de website en de wijze waarop deze is opgebouwd, kan niet worden gevolgd. Beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt. FNV heeft de dwangsommen verbeurd.

4. De beoordeling
4.2. Bij die beoordeling is enerzijds van belang dat de in dat vonnis opgenomen veroordelingen ten doel hadden om de door de diffamerende berichtgeving van FNV beschadigde reputatie van Lunenborg zoveel mogelijk te herstellen. (...)

4.3. Desondanks heeft de FNV noch op haar website, noch in de Nieuwsbrief FNV Noord, de rectificatie letterlijk overgenomen. Op haar website heeft zij bovendien in de rectificatie een tussenkopje opgenomen dat luidt: 'Oordeel rechter: onvoldoende steun in beschikbare feitenmateriaal'. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft FNV door de woordkeuze van het tussenkopje, mede in combinatie met het niet opnemen van de voorgeschreven ondertekening 'Het bestuur van FNV Handel', afstand genomen van de inhoud van de rectificatie. Daarmee heeft zij de rectificatie ontkracht en afbreuk gedaan aan het doel van de veroordeling. FNV heeft weliswaar betoogd dat deze afwijkingen het gevolg zijn van de lay-out van de website en de wijze waarop deze is opgebouwd, en dat van enig opzet of welbewust handelen geen sprake is, maar dit betoog kan niet worden gevolgd. Aan zowel het toevoegen van dit specifieke tussenkopje als het weglaten van de ondertekening, ligt immers noodzakelijkerwijs een redactionele afweging ten grondslag.

4.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt, zodat FNV de dwangsommen heeft verbeurd. Of de overige door Lunenborg geconstateerde overtredingen er eveneens toe leiden dat FNV dwangsommen heeft verbeurd, kan daarmee onbesproken blijven.



IEF 15236

Geen verband met handhaving IE-recht ex 1019 Rv

Rechtbank Den Haag 2 september 2015, IEF 15236 (Kamstra tegen Jack Daniel's)
Contractenrecht. Procesrecht. Toepassing liquidatietarief. Beroep op art. 2 lid 1 Handhavingsrichtlijn en artikel 1019 Rv zijn slechts van toepassing in procedures betreffende een dreigende inbreuk op IE-rechten en de daaraan inherente rechtsgang. Er is geen overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Jack Daniel's mocht onderhandelingen afbreken en er is geen verplichting tot dooronderhandelen omdat er geen gerechtvaardigd vertrouwen was aan de kant van Kamstra. Het verband met de handhaving van IE-rechten is in deze zaak te ver verwijderd.  Jack Daniel's wordt in de proceskosten veroordeeld.

4. De beoordeling
Overeenkomst tot stand gekomen?
4.5. Alle hiervoor overwogen omstandigheden in aanmerking nemende, komt de rechtbank tot de slotsom dat er tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen op 4 april 2007. De primaire vordering van Kamstra tot nakoming van die overeenkomst door Jack Daniel's is dan ook niet toewijsbaar.

Verplichting om verder te onderhandelen?
4.11. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in hoe en wanneer er bij Kamstra een gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn ontstaan dat Jack Daniel's zonder meer een schikkingsovereenkomst zou sluiten. Tegen deze achtergrond is het afbreken van de onderhandelingen door Jack Daniel's niet onrechtmatig jegens Kamstra. Ook de subsidiaire vordering van Kamstra is derhalve niet toewijsbaar.

Proceskosten
4.14. De grondslag van de vordering in de onderhavige procedure is geen recht van intellectueel eigendom maar een overeenkomst tot, onder meer, finale kwijting en doorhaling van een procedure, althans een onrechtmatige daad door daarover niet verder te onderhandelen. Deze zaak kan daarbij onderscheiden worden van de jurisprudentie die Jack Daniel's heeft aangehaald, waarin een kostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv is toegewezen bij een beroep op een contractueel verbod om geen inbreuk te maken op intellectuele eigendomsrechten. In die situatie handhaaft een eiser zijn intellectuele eigendomsrechten, zij het primair door middel van een inbreukverbod in een overeenkomst. In de onderhavige zaak is geen nakoming van een inbreukverbod, maar nakoming van een verplichting tot finale kwijting gevorderd. Deze zaak kan daarnaast onderscheiden worden van de situatie die aan de orde was in het arrest van het Hof van Justitie van 16 juli 2015. Anders dan in die zaak aan de orde, vormt het sluiten van een schikkingsovereenkomst geen handhavingsmaatregel waar de Handhavingsrichtlijn in voorziet, noch een noodzakelijk tegenwicht tegen een dergelijke maatregel.
4.15. Gelet op het hiervoor overwogen beperkte toepassingsbereik van art. 1019h Rv en de overige omstandigheden van het geval, is het verband met de handhaving van intellectuele eigendomsrechten in deze zaak te ver verwijderd. De proceskostenveroordeling zal in deze zaak derhalve worden begroot conform het liquidatietarief.
IEF 15235

Henri Nefkens moet handelsnaam Stam Nefkens staken vanwege verwarringsgevaar

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 september 2015, IEF 15235 (PGA Nederland en Nefkens Leeuw tegen Automobielbedrijf Henri en Stam Nefkens)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Henri Nefkens mag geen gebruik maken van de aanduiding Nefkens en daarmee overeenstemmende aanduiding voor haar ondernemingen. De handelsnaam Stam Nefkens wijkt in slechts geringe mate af van de handelsnaam Nefkens Leeuw, die zich beiden op de autobranche richten. Er is vanwege geografische overlap gevaar voor verwarring. Het wordt Henri Nefkens verboden om de naamsaanduiding Stam Nefkens te gebruiken. Nefkens gebruikt de handelsnaam Nefkens Amersfoort langer en heeft een ouder recht ten opzichte van het merkrecht van PGA. PGA kan zich niet verzetten tegen het gebruik in Amersfoort. In de regio Utrecht, is er verwarringsgevaar en dient Henri Nefkens het gebruik van het teken te staken.

5. De beoordeling
Handelsnaamrecht
5.8. Het komt daarom hier aan op de vraag of het gebruik van de handelsnaam Nefkens Leeuw in de regio Utrecht aan PGA jegens Henri Nefkens het recht verschaft zich te verzetten tegen het gebruik van de aanduiding Stam Nefkens in de handelsnaam van de onderneming in Utrecht en Amersfoort, die Henri Nefkens binnen Stam Nefkens wil drijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de laatstgenoemde handelsnaam in slechts geringe mate af van de eerstgenoemde handelsnaam. Voorts is niet in geschil dat de ondernemingen van Nefkens Leeuw en de voorgenomen onderneming van Stam Nefkens zich op dezelfde markt richten, te weten de autobranche, dat de aard van die ondernemingen nauw verwant is en dat die ondernemingen in dezelfde regio vestigingen hebben en zich daarom beiden op die regio richten als beoogd afzetgebied. Als gevolg van die geografische overlap moet daarom worden aangenomen dat er gevaar voor verwarring bij het relevante publiek zal ontstaan tussen beide ondernemingen, als gevolg van de door Henri Nefkens c.s. te bezigen handelsnaam Stam Nefkens. Dat betekent dat het aan Henri Nefkens c.s. krachtens de Hnw en/of krachtens de in het verleden tussen Henri Nefkens c.s. en Henri Nefkens bereikte overeenstemming niet is toegestaan om voor de voorziene onderneming (ook) in de regio Utrecht een vestiging zal hebben en/of zich (mede) op die regio als beoogd afzetgebied zal richten. De conventionele vordering van PGA, gebaseerd op het handelsnaamrecht, is daarom in zoverre toewijsbaar.

Merkrecht
5.11. Ingevolge het bepaalde in art. 2.23 lid 2 BVIE omvat het uitsluitend recht op een merk niet het recht zich te verzetten tegen het gebruik in het economisch verkeer van een overeenstemmend teken dat zijn bescherming ontleent aan een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, indien en voor zover dat recht is erkend ingevolge de wettelijke bepalingen van één van de Benelux-landen, zoals het gebruik van een op beperkte schaal gevoerde handelsnaam. Vast staat (binnen het kader van dit geding) dat aan Nefkens Amersfoort het recht toekomt de handelsnaam Nefkens Amersfoort te voeren in Amersfoort en dat dat recht ouder is dan het merkrecht van PGA c.s. Dit brengt met zich dat PGA c.s. zich niet kan verzetten tegen het gebruik van het met het merk overeenstemmende teken Stam Nefkens in Amersfoort door Henri Nefkens, voor zover dat teken uitsluitend wordt gebruikt binnen de regio Amersfoort.

IEF 15234

Gebruikelijk tarief en niet aansluiten bij hoger tarief van Foto Anoniem

Ktr. Rechtbank Amsterdam 17 augustus 2015, IEF 15234; ECLI:NL:RBAMS:2015:5868 (eiseres tegen E.E.N Media en Yourscene)
Auteursrecht. Gedaagden hebben als professionele partijen een foto van eiseres op hun website geplaatst zonder hiervoor vooraf toestemming te vragen, een vergoeding te betalen of de naam van eiseres te vermelden. Gedaagden weten of behoren te weten, dit temeer nu zij veelvuldig vergoedingen voor foto’s aan fotoagentuur (contracts-)partijen betalen, dat voor online gebruik van een foto een vergoeding dient te worden betaald. Eiseres heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij het hogere tarief van € 499,00 vordert bij de tarievenlijst van Foto Anoniem. De kantonrechter kent een vergoeding toe voor ter hoogte van het tarief voor rechtmatig gebruik zoals eiser deze hanteert van € 360,00.

3. De beoordeling
3.1. Gedaagden hebben erkend dat zonder toestemming van [eiseres] een foto, waarvan [eiseres] auteursrechthebbende is, gebruikt is op hun website voor de duur van zeven maanden. Voor het plaatsen van deze foto is betaald noch een link- of bronvermelding vermeld. Daarmee staat inbreuk op het auteursrecht toebehorend aan [eiseres] vast.

3.3. In geval van een professionele partij wordt niet snel aangenomen dat de inbreuk niet toegerekend dient te worden. Gedaagden zijn professionele partijen. Zij hebben de foto gebruikt in de uitoefening van hun bedrijf. Het gaat niet om een particulier die voor eigen gebruik een foto - al dan niet per abuis - op internet heeft geplaatst. Derhalve is het gedaagden toe te rekenen dat de foto van [eiseres] gedurende zeven maanden onrechtmatig op hun website heeft gestaan. Gedaagden weten of behoren te weten, dit temeer nu zij veelvuldig vergoedingen voor foto’s aan fotoagentuur (contracts-)partijen betalen, dat voor online gebruik van een foto een vergoeding dient te worden betaald.
3.4. Gelet op productie 4 bij inleidende dagvaarding heeft [eiseres] gedaagden laten aanschrijven. Uit dit schrijven blijkt dat [eiseres] voor rechtmatig gebruik van de foto een tarief van € 360,00 euro zou hanteren. [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij bij dagvaarding het hogere bedrag van € 499,00 vordert. Het voorgaande leidt ertoe dat de schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 360,00.
IEF 15233

VDV moet bewijzen dat Swaans de groeven heeft aangebracht in betonplaat

Rechtbank Den Haag 9 september 2015, IEF 15233 (VDV tegen Swaans)
Uitspraak ingezonden door Eliëtte Vaal en Peter Claassen, AKD. Octrooirecht. Tussenvonnis. Rechtbank oordeelt dat hetgeen Swaans heeft aangevoerd niet leidt tot vernietiging van het octrooi EP1563728 voor een 'method for the realisation of concrete grids for stable floors for cattle and the like'. Van uitbreiding van materie is namelijk geen sprake. Evenmin is na verlening de beschermingsomvang uitgebreid nu de authentieke conclusies na verlening van het octrooi niet zijn gewijzigd. Inbreuk door Swaans is aangenomen, maar de omvang van de inbreuk moet nog worden bewezen door VDV.

4. De beoordeling
In reconventie
4.18. (...) VDV c.s. heeft er echter terecht op gewezen dat de vraag of sprake is van bedoelde nietigheidsgronden, gelet op artikel 70 lid 3 EOV en 52 lid 9 ROW, dient te worden beoordeeld aan de hand van de authentieke Engelse tekst van het octrooi. Swaans c.s. heeft overigens ook zelf het standpunt ingenomen dat de Engelstalige versie van EP728 overeenkomstig artikel 70 EOV als authentiek geldt. Gelet hierop kan Swaans c.s. al daarom niet in haar standpunt worden gevolgd. De Engelstalige tekst van het octrooischrift heeft ten aanzien van de term 'curing' in de verleningsprocedure immers geen wijzigingen ondergaan. De rechtbank verwijst voorts naar wat zij in r.o. 4.4. t/m 4.6. heeft overwogen. Van uitbreiding van materie is dus geen sprake. Evenmin is na verlening de beschermingsomvang uitgebreid nu de authentieke conclusies na verlening van het octrooi niet zijn gewijzigd.
4.19. Uit het voorgaande volgt dat hetgeen Swaans heeft aangevoerd niet leidt tot vernietiging van het octrooi. Aan het hulpverzoek van VDV c.s. is de voorwaarde gesteld dat de rechtbank oordeelt dat conclusie 1 als verleend nietig is. Aan dit hulpverzoek wordt daarom niet toegekomen. De tot nietigheid van het Nederlandse deel van EP728 strekkende vordering in reconventie ligt dus voor afwijzing gereed. Omdat vanwege de navolgende beoordeling in conventie een tussenvonnis wordt gewezen, houdt de rechtbank de beslissing over het gevorderde in reconventie (inclusief de beslissing over de proceskosten) aan.

In conventie
4.31. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank VDV c.s. overeenkomstig haar in de dagvaarding gedane bewijsaanbod toelaten te bewijzen dat de van Swaans Trilbeton afkomstige betonnen roosters aangetroffen bij Maes te Lommel, België en beschreven door deskundige D'Hallewyn, door Swaans Trilbeton in Nederland van groeven zijn voorzien, voorafgaand aan de levering van de roosters aan aannemer Van de Sande. 
IEF 15231

Edmedical maakt inbreuk op art. 2.20 lid 1 onder a) BVIE

Rechtbank van Koophandel Gent 3 september 2015, IEF 15231 (NV Koninklijke Philips tegen BVBA Edmedical)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers en Tim Robrechts, Hoyng Monegier LLP. Merkenrecht. Philips heeft zich vergewist van de mogelijkheid dat de door Edmedical verhandelde sensoren een niet authentieke oorsprong kenden, terwijl ze wel onder het label "Philips" werden verhandeld. Edmedical ontkent niet expliciet dat minstens een aantal bij haar aangetroffen en door haar in China aangekochte sensoren op enkele plaatsen zijn voorzien van de merknaam Philips. Echter, toont Philips niet afdoende aan dat deze exemplaren niet van Philips afkomstig zijn. De rechtbank oordeelt dat er wel verschilpunten zijn. Inbreuk op art. 2.20 lid 1 a) BVIE wordt aanwezig geacht. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ook al zouden de verdeelde instrumenten uit China een legale Philips oorsprong hebben, Edmedical zich alsnog schuldig maar aan onrechtmatige parallelimport van merkgoederen waarvoor zij de toestemming van de merkhouder niet heeft gekregen.

4. De beoordeling
b) De rechtbank stelt vast dat de twee voorgebrachte doosjes met inhoud vrijwel identiek zijn zowel in uiterlijke vormgeving, maatvoering en begeleidende teksten en opdrukken zodat op het eerste zicht geen afwijkende kenmerken worden waargenomen die wijzen op een andere niet authentieke oorsprong. (...) Er zijn op grond van wat vooraf gaat evenwel voldoende indiciën die de rechtbank doen besluiten dat er met betrekking tot de bij verweerster aangetroffen en verkochte sensoren met de vermelding 'Philips' sprake is van een hoedanigheid en oorsprong die niet verenigbaar is met de toestellen die onder het label van eiseres worden gefabriceerd. Inbreuk op art. 2.20.1 a) van het BVIE wordt bewezen geacht. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs in de veronderstelling van een bewezen legale Philips oorsprong va nde door Edmedical verdeelde instrumenten in China, zij zich hoe dan ook schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige parallel import van merkgoederen waarvoor zij de toestemming van de merkhouder niet verkregen heeft.