DOSSIERS
Alle dossiers

Diversen  

IEF 11927

Aanwijzing van de voorwerpen voor de thuiskopieheffing

Besluit van 23 oktober 2012, houdende aanwijzing van de voorwerpen, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, en tot vaststelling van nadere regels over de hoogte en de verschuldigdheid van de vergoeding, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, Staatsblad 2012, nr. 505. - persbericht Ministerie - VOI©E - Stichting De Thuiskopie.

De vergoeding en de voorwerpen waarop deze rust, bedoeld in artikel 16c van de Auteurswet, zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit. De stichting die is aangewezen overeenkomstig artikel 16e van de Auteurswet kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie voorstellen doen tot wijziging van deze bijlage.

De huidige thuiskopieheffingen, zoals vervat in de bijlage bij het Besluit van 5 november 2007 (Stb. 435) vervallen op 1 januari 2013. Dit besluit regelt de aanwijzing van nieuwe voorwerpen en de vaststelling van de bijbehorende heffingen voor een periode van maximaal één jaar tot 1 januari 2014.

Herziening van het stelsel van voorwerpen en heffingen is noodzakelijk om te bewerkstelligen dat Nederland blijft voldoen aan de verplichtingen in richtlijn 2001/29/EG (auteursrecht in de informatiemaatschappij). De richtlijn heeft als uitgangspunt dat auteursrechthebbenden (en naburig rechthebbenden) moeten worden beschermd tegen ongeautoriseerd gebruik van hun werk door derden: rechthebbenden beschikken over het uitsluitende recht (verbodsrecht) om reproducties van hun werk toe te staan of te verbieden. Ten aanzien van het reproduceren van een werk voor privédoeleinden (thuiskopiëren) geeft de richtlijn lidstaten de keuze om een uitzondering in te voeren op het verbodsrecht van de auteur. Nederland heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt in artikel 16c e.v. Auteurswet. Voorwaarde voor het invoeren van een thuiskopie-uitzondering is volgens de richtlijn dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen.

Het privékopiëren vindt steeds vaker plaats op andere dragers en de incasso van Stichting de Thuiskopie vertoont een dalende trend. Om aan de voorwaarde van een billijke compensatie te blijven voldoen, is het noodzakelijk om de bevriezing van het stelsel te beëindigen en nieuwe heffingsplichtige voorwerpen aan te wijzen. Het gaat hierbij om een tijdelijke regeling tot 1 januari 2014.

Cd-R

 
€ 0,03
 
 
 

DVD

 
€ 0,03
 
 
 

Externe HDD Drive

 
€ 1,00
 
 
 

Audio-/Videospeler

≤ 2 Gb
€ 1,00
 
> 2 Gb
€ 2,00
 
 
 

HDD Recorder/Settopbox

≤ 160 Gb
€ 2,50
 
> 160 Gb
€ 5,00
 
 
 

Telefoon met Mp3-speler/Smartphone

< 16 Gb
€ 2,50
 
≥ 16 Gb
€ 5,00
 
 
 

Tablet

≤ 8 Gb
€ 2,50
 
> 8 Gb
€ 5,00
 
 
 

PC/Laptop

 
€ 5,00
IEF 11914

Thuiskopie onderzoek naar gederfde inkomsten: over substitutie en promotie-effecten

PriceWaterhouseCoopers, Thuiskopie onderzoek naar gederfde inkomsten door thuiskopieën, 23 oktober 2012.

Het onderzoek waarnaar in het persbericht van Stichting De Thuiskopie van afgelopen zaterdag naar werd verwezen: Stichting de Thuiskopie bestrijdt de uitkomsten uit het PWC onderzoek naar de schade van privé kopiëren, dat ICT Office, FIAR en STOBI (branche organisaties van betalingsplichtige importeurs en fabrikanten) hebben laten uitvoeren. ICT Office , Fiar en STOBI publiceerden hierover de afgelopen dagen bij nu.nl en in De Telegraaf. Uit het onderzoek zou blijken dat de schade voor rechthebbenden op een bedrag van 12 miljoen euro uitkomt. Stichting de Thuiskopie wijst er op dat het rapport is gebaseerd op onderzoeksdefinities die niet stroken met de Nederlandse wet, de Europese interpretatie van de schade en met recente rechtspraak. Lees het gehele persbericht.

Inhoudsopgave:
Management samenvatting 4
1. Achtergrond en leeswijzer:
2. Onderzoeksverantwoording
2.1. Uitgangspunten en doelstelling, p. 7.
2.2. Onderzoeksmethodiek p. 8
2.2.1. Stap 1: Dataverzameling p. 8
2.2.2. Stap 2: Modellering substitutie-effect p. 9
2.2.3. Stap 3: Modellering promotie-effect p. 10
3. Uitkomsten
3.1. Beschouwing enquêtedata, p. 13
3.2. Totale gederfde inkomsten, p. 14
3.2.1. Uitkomsten rekenmodel: substitutie-effect, p. 14
3.2.2. Uitkomsten econometrisch model: promotie-effect, p. 15

Uit de management samenvatting:

Een onafhankelijk onderzoek naar gederfde inkomsten als gevolg van substitutie
01
Per 1 januari 2013 wordt een nieuwe hoogte van de thuiskopievergoeding voorgesteld. STOBI, FIAR CE en ICTOffice zijn de brancheorganisaties van de betalingsplichtigen. Zij hebben ons verzocht om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de omvang van de gederfde inkomsten (economic loss of schade) van rechthebbenden als gevolg van substitutie van gelicentieerde exemplaren door thuiskopieën. Met andere woorden: hoeveel zouden consumenten hebben besteed aan muziek- en audiovisuele werken als ze geen thuiskopieën hadden gemaakt. Ons onderzoek richt zich uitsluitend op de particuliere consumptie van muziekwerken, zoals muziekalbums en individuele nummers, en audiovisuele werken, zoals films en afleveringen van tv-series.

02 De hoogte van de thuiskopievergoeding wordt in diverse ingebrachte stukken, de jurisprudentie en in andere rapporten in verband gebracht met de schade geleden die door de auteurs van beschermde werken als gevolg van de invoering van de uitzondering van het kopiëren voor privégebruik.1 Als uitgangspunt is daarom gekozen dat de hoogte van de heffing rechtstreeks verband moet houden met de daadwerkelijke schade ten gevolge van het invoeren van de thuiskopie-exceptie, en dat de daadwerkelijke schade die voor de rechthebbenden voortvloeit uit de introductie van de thuiskopie-exceptie slechts kan ontstaan als een legale thuiskopie als substituut dient voor de aankoop van een gelicentieerd exemplaar. In ons onderzoek hebben we daarom in overleg met onze opdrachtgevers gekozen voor een fundering vanuit de gederfde inkomsten als gevolg van substitutie van de vraag.2

Ons onderzoek duidt op een totale geschatte omvang van EUR 12,1 miljoen op jaarbasis
03 Zoals is weergegeven in figuur 1 [red. klik afbeelding bijgevoegd], brengt thuiskopiëren verschillende effecten teweeg op de verkoop van de muziek- en audiovisuele werken en daarmee op de inkomsten van rechthebbenden. Op basis van ons onderzoek schatten we de totale omvang van de impact voor rechthebbenden op EUR 12,1 miljoen per jaar. De impact is gebaseerd op data met betrekking tot download-, kopieer- en koopgedrag van muziek- en audiovisuele werken door consumenten.3 Dit betreft thuiskopieën uit zowel legale als illegale bron.

We maken onderscheid tussen een negatief substitutie-effect en een positief promotie-effect
04 De doelstelling van ons onderzoek is om een uitspraak te doen over de waarde van de netto substitutie door thuiskopiëren. Deze waarde bestaat uit de som van het substitutie- en promotie-effect. 4 Onze aanpak is gericht op het berekenen van het netto effect als gevolg van de substitutie van aankopen van muziek- en audiovisuele werken door thuiskopiëren.

05 Het negatieve effect wordt veroorzaakt door de substitutie van aankopen door thuiskopieën en bedraagt naar schatting EUR 12,8 miljoen op jaarbasis. De mogelijkheid om muzikale en audiovisuele werken gratis te verkrijgen, leidt tot lagere verkopen. Met andere woorden: de aankopen worden deels gesubstitueerd door thuiskopieën. Dit heeft tot gevolg dat rechthebbenden inkomsten mislopen. Dit wordt het substitutie-effect genoemd. Het substitutie-effect hebben we berekend door middel van een directe gewogen doorrekening van de enquêtedata van de representatieve groep respondenten.

06 Thuiskopiëren kan ook een positieve invloed hebben op de verkoop van muzikale en audiovisuele werken. Het beluisteren van muzikale en bekijken van audiovisuele werken die gratis zijn verkregen, kan immers leiden tot toekomstige aankopen die anders niet hadden plaatsgevonden. Dit wordt het promotie-effect genoemd. Het promotie-effect hebben we berekend aan de hand van econometrische analyses en bedraagt circa EUR 0,7 miljoen per jaar.

Het artikel is een ingekorte samenvatting, lees het gehele rapport hier.

IEF 11906

Filesharing 2&copy;12 Downloaden in Nederland

J.P. Poort & J. Leenheer, Filesharing 2©12: Downloaden in Nederland, IViR.nl, 16 oktober 2012.

Introductie IViR-site: Onderzoek op initiatief en onder verantwoordelijkheid van het IViR en CentERdata uitgevoerd, met financiële steun van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Ziggo, KPN, XS4ALL, DELTA, CAIW en de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB).

Dit rapport doet verslag van een consumentenonderzoek naar het downloaden en streamen van muziek, films, tv-series en tv-programma’s, games en boeken. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen vier kanalen: het kopen van materiaal op fysieke dragers in een winkel of webwinkel, betaald downloaden of streamen uit legale bron, onbetaald downloaden of streamen uit legale bron en het downloaden of streamen uit illegale bron (filesharing).

Downloaden uit illegale bron blijkt op de derde plaats te komen, na fysieke dragers en gratis legaal aanbod. Verder blijkt dat het downloaden uit illegale bron op zijn retour is: 27,2% van de bevolking downloadde het afgelopen jaar uit illegale bron, in 2008 was dat nog 35%. Dit komt door een sterke afname bij muziek, terwijl er nog een toename was bij films en series. Het downloaden van games is gelijk gebleven, het downloaden van boeken uit illegale bron is in opkomst en wordt inmiddels door evenveel mensen gedaan als het downloaden van games. Downloaden en kopen gaan nog altijd hand in hand: mensen die wel eens downloaden uit illegale bron kopen vaker ook content via de legale kanalen, gaan vaker naar concerten en de bioscoop en kopen vaker merchandise. Ook blijkt uit het onderzoek dat het blokkeren van de toegang tot The Pirate Bay nauwelijks effect heeft gehad: driekwart van de respondenten downloadde al niet (meer) uit illegale bron en van degenen voor wie de blokkade bedoeld is, rapporteert driekwart geen verandering.

 

Zie ook: Downloaden neemt niet af ondanks bestrijding, www.nu.nl, 17 oktober 2012.

IEF 11902

Reactie Platform Makers op voorstel Richtlijn Collectief Beheer

Platform Makers, Reactie Platform Makers Richtlijn Collectief Beheer, nr. 20120118.

Een bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.

Collectief beheer. Richtlijnvoorstel CBO. Concurrentiemodel of overheidstoezicht. Gefragmenteerde concurrentie.

Verbreding, versterking en harmonisatie van regelgeving terzake kan naar onze mening van groot belang zijn voor de maatschappelijke legitimatie van het, ook voor Nederlandse auteurs en artiesten zo belangrijke, collectief beheer.

Wij onderschrijven dan ook van harte de doelstellingen van het Richtlijnvoorstel. De uitwerking van deze doelstellingen roept echter vragen op; met name de keuze om niet, zoals in Nederland, voor overheidstoezicht te kiezen, maar te vertrouwen op marktwerking beschouwen wij als een ongelukkige. Daarnaast menen wij dat aan de belangrijke doelstelling het multiterritoriaal licentiëren te vergemakkelijken (H III van de Richtlijn) onvoldoende wordt tegemoet gekomen, nu de Commissie zich hierbij blijft beperken tot het muziekauteursrecht en ook daar blijft vasthouden aan een concurrentiemodel.

Werkingssfeer
Marktregulering door concurrentie in plaats van overheidstoezicht.
Onvoldoende onderscheid tussen verschillende soorten CBO’s
Onduidelijkheden in gehanteerde begrippen
Normering beloningsstructuren ontbreekt
Hoofdstuk III: Multiterritoriaal licentiëren

Werkingssfeer

Het Richtlijnvoorstel is louter gericht op “rechtenbeheerders” (hierna ‘CBO’s’) “met als enig doel of hoofddoel auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren en die eigendom is van of onder zeggenschap staat van haar leden” (art. 2 a). Hiermee vallen commerciële organisaties, agentschappen en uitgevers die collectief rechten beheren en licenties verlenen buiten de bepalingen van de Richtlijn. Het richtlijnvoorstel gaat daarmee voorbij aan het feit dat niet alleen CBO’s een rol spelen in collectief rechtenbeheer, maar dat ook steeds vaker commerciële organisaties (feitelijk nietofficiële CBO’s) en uitgevers diensten verlenen in het kader van rechtenbeheer.

Marktregulering door concurrentie in plaats van overheidstoezicht.

Platform Makers meent dat de Nederlandse aanpak om de navolgende redenen in Europa navolging verdient:
- Marktwerking zal (mogelijk met uitzondering van online muziekrechten –zie ons commentaar op Hoofdstuk III) CBO’s geen of onvoldoende prikkels geven om aan regelgeving te voldoen. CBO’s berekenen hun kostenpercentage in beginsel over de incasso en verdelen de geïncasseerde gelden direct door naar hun leden en indirect (via hun zuster-organisaties) aan leden van buitenlandse zuster-organisaties
- Het Richtlijnvoorstel beoogt makers grotere zeggenschap te verlenen over hun rechten en over het beheer daarvan door hun CBO’s.
- Een nationale onafhankelijk toezichthouder is beter in staat maatwerk te verrichten in de toepassing van regels betreffende governance en transparantie (zie onder).

Onvoldoende onderscheid tussen verschillende soorten CBO’s

Het Richtlijnvoorstel legt gelijke voorschriften op aan alle CBO’s. Hiermee gaat de Commissie voorbij aan fundamentele verschillen tussen verschillende (vormen van) collectief beheersorganisaties. Zo bestaan er essentiële verschillen tussen
- “eigen rechtenorganisaties” (zoals Stichting Leenrecht en Stichting de Thuiskopie) die de wettelijke taak hebben namens alle groepen rechthebbenden vergoedingen te incasseren;
- CBO’s die een grotendeels homogene groep rechthebbenden representeren (zoals LIRA voor schrijvers, NORMA voor uitvoerend kunstenaars en Pictoright voor beeldmakers);
- en CBO’s die zowel makers als producenten in een specifieke sector vertegenwoordigen (zoals SENA, die producenten en uitvoerend kunstenaars, of Buma, die uitgevers en muziekauteurs verenigen).

Onduidelijkheden in gehanteerde begrippen
Normering beloningsstructuren ontbreekt
Hoofdstuk III: Multiterritoriaal licentiëren

Betreffende het online muziekauteursrecht tenslotte betreuren wij (ook op dit gebied) de keuze voor een concurrentiemodel. Doordat de online concurrentie -in tegenstelling tot de eerder genoemde concurrentie offline- de mogelijkheid biedt rechten exclusief bij een CBO onder te brengen, fragmenteert deze concurrentie per definitie de muziekauteursrechten (en staat daarom haaks op het streven naar een “one stop shop” voor muziekauteursrechten).

IEF 11901

Nederlandse cbo&#039;s dreigen tussen wal en schip te vallen

VOI©E, 'Verschil in benadering Wetsvoorstel toezicht en richtlijnvoorstel collectief beheer: Nederlandse cbo's dreigen tussen wal en schip te vallen', voice-info.nl nr. 151545.

Bijdrage van VOI©E. Daar waar het Nederlandse wetsvoorstel meer beperkingen oplegt voor collectieve beheersorganisaties (cbo’s) dan het richtlijnvoorstel doet voor overige Europese cbo’s en andere marktpartijen, kan dit de concurrentiepositie van Nederlandse cbo’s negatief beïnvloeden. Dit staat te lezen in de reactie van VOI©E op het richtlijnvoorstel dat voorzitter Job Cohen aan parlement en betrokken ministeries heeft aangeboden.

Verschillende uitgangspunten
Het richtlijnvoorstel betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt (“het richtlijnvoorstel”) stuurt aan op zoveel mogelijk concurrentie tussen binnen- en buitenlandse cbo’s, met optimale vrijheid voor rechthebbenden hun rechten geheel of gedeeltelijk zelf of door andere partijen uit te (laten) oefenen. Met betrekking tot governance ligt de focus dan ook op versterkt intern toezicht door de rechthebbenden zelf. Voor het overige dient vooral de markt zijn werk te doen.

Nederland stuurt aan op het in stand houden en waar mogelijk versterken van de monopoliepositie van cbo’s ten behoeve van één loket voor de gebruiker, hetgeen de rechtvaardiging is voor verbreed en versterkt overheidstoezicht.

Het wetsvoorstel toezicht is in een aantal opzichten strenger dan het richtlijnvoorstel, en heeft daardoor een negatieve invloed op de concurrentiepositie van de Nederlandse cbo’s, zoals de beperking van de beleggingsmogelijkheden. Het Nederlandse wetsvoorstel grijpt ook in op de tariefvorming via ex ante toezicht van het College van Toezicht op tariefsverhogingen en door een geschillencommissie bij wet aan te wijzen die achteraf de billijkheid van tarieven kan toetsen. Voor vanuit het buitenland opererende cbo’s of voor andere marktpartijen die rechten exploiteren, gelden deze mogelijke beperkingen van de mededinging niet. Het richtlijnvoorstel is juist gebaseerd op vrije mededinging.

Tussen wal en schip
De doelstellingen van het richtlijnvoorstel vertonen veel overeenkomsten met het Nederlandse wetsvoorstel en worden ook door VOI©E onderschreven: het makkelijk maken voor gebruikers om repertoire te mogen gebruiken, eenduidige eisen ten aanzien van een aantal beheersaspecten en bevordering transparantie.

De Europese Commissie wil dat echter bereiken via het optimaliseren van de mededinging door de rechthebbenden zoveel mogelijk ruimte te bieden hun rechten op verschillende wijze, bijvoorbeeld door verschillende cbo’s en ook zelf, te (laten) beheren. Door minimumeisen te stellen aan de kwaliteit van dienstverlening van cbo’s zal de concurrentie tot de gewenste verbetering leiden. De Nederlandse wetgever stuurt juist op het handhaven van monopolies en samenwerking en waar nodig samenvoeging van cbo’s, waarbij verscherpt overheidstoezicht en inmenging in het beleid via het College van Toezicht eventuele nadelen van een dergelijk monopolie moeten voorkomen.

Wanneer Nederlandse cbo’s in Europa in het kader van de Europese richtlijn volop de concurrentie moeten aangaan – en daarbij vanwege het beperkte taal- en marktgebied al op achterstand zitten in vergelijking met bijvoorbeeld Engeland, Duitsland en Frankrijk – kunnen zij door de Nederlandse wetgeving, die nog steeds van een monopolie uitgaat, extra belemmerd worden in hun concurrentiepositie. De Nederlandse cbo’s dreigen dan tussen de spreekwoordelijke wal en schip te vallen.

Onvoldoende waarborg voor uniformering in Europa
Het belangrijkste aandachtspunt voor de concurrentiepositie van de Nederlandse cbo’s is dat een ‘level playing field’ ontstaat. Het richtlijnvoorstel gaat uit van minimumharmonisatie. Daardoor is er geen garantie dat de omzettingen in de lidstaten tot de beoogde uniformiteit leiden. Een minimumharmonisatie is wat VOI©E betreft onvoldoende.

Zorgpunten en vragen
Bij het Nederlandse voorgestelde systeem, met overheidsbemoeienis met de collectieve exploitatie van rechten, is de zorg van VOI©E gericht op de punten waar de overheid naar de mening van de rechthebbenden te veel op de stoel van de rechthebbenden gaat zitten.

Bij de benadering van het richtlijnvoorstel is de zorg of de keuzevrijheid in beheer voor rechthebbenden inderdaad wel makkelijker en efficiënter is. Die keuzevrijheid kan versplintering van repertoire tot gevolg hebben. Een versplintering van repertoire bevordert voor gebruikers de duidelijkheid niet en is contraproductief aan de doelstelling.

Het gevaar bestaat dat voor bepaald repertoire, bijvoorbeeld met een beperktere doelgroep, of bepaalde cbo’s met name in de kleinere landen de kosten relatief toenemen, waardoor zij op termijn uit de markt gedrukt worden. Dit is niet in het belang van de leden en aangeslotenen en kan uiteindelijk ten koste gaan van een veelzijdig cultuuraanbod.

Er zijn nog veel vragen te stellen en kanttekeningen te plaatsen bij het richtlijnvoorstel, waarop VOI©E uitvoerig uitgaat in zijn brief aan de Eerste Kamer, die dit voorstel op de agenda heeft geplaatst. Deze brief is tevens de reactie van VOI©E op de internetconsultatie. De reactie zal ook worden aangeboden aan de Tweede Kamer, die dit voorstel heeft geagendeerd voor een algemeen overleg over auteursrecht op 22 november.

IEF 11896

Eerste kamerbehandeling multi-territoriale online muzieklicenties

EU-voorstel in Eerste Kamer, Verslag van een schriftelijk overleg inzake wetsvoorstel 31766 en het BNC-fiche inzake het voorstel voor een richtlijn voor collectief rechtenbeheer en multi-territoriale muzieklicentieverlening voor online toepassingen in de interne markt, Kamerstukken I 2012-2012, 31 766, nr. D.  -  COM (2012) 372  -  Brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

Uit de brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken: Nederlandse positie Het kabinet verwelkomt het richtlijnvoorstel maar heeft nog veel vragen bij de uitwerking. Nederland staat positief tegenover een Europees kader voor governance en transparantie omdat dit het functioneren van cbo’s in grensoverschrijdende situaties kan verbeteren. Voorwaarde is wel dat de richtlijn voorziet in minimumharmonisatie en voldoende flexibiliteit biedt om op nationaal niveau regelingen te treffen, bijvoorbeeld om gebruikers te beschermen. De richtlijn moet aansluiten bij voortzetting van het beleid dat zich richt op één factuur voor ondernemingen (werkgroep Pastors) en aan de instelling van één loket voor de incasso van vergoedingen door cbo’s in de offline omgeving. Er zal duidelijkheid moeten komen over de wijze waarop de regels voor transparantie en i worden gehandhaafd in lidstaten waar geen overheidstoezicht bestaat. Zonodig moet het voorstel op dit punt verder worden aangescherpt. De regeling voor multiterritoriaal licentiëren van muziekauteursrecht op internet kan bijdragen aan het versterken van het legale aanbod van muziekwerken op internet. Dat is een wenselijk streven, maar er moet meer duidelijkheid komen omtrent het uiteindelijke effect van deze richtlijn op het aanbod van legale muziekdiensten en op het aantal cbo’s dat overgaat tot multiterritoriale licentiëring. Naast het belang van de gebruiker zijn de gevolgen voor de culturele diversiteit, de positie van Nederlands repertoire, de gevolgen voor de positie van de individuele auteur en de bescherming van persoonsgegevens voor Nederland aandachtspunten in de onderhandelingen.

Leeswijzer brief:

Impact assessment Commissie, p. 5.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel, p. 6.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten, p. 7.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving, p.8.

Uit't verslag en uit de BNC: 2. Overeenkomsten / verschillen
Het wetsvoorstel en het richtlijnvoorstel kennen een belangrijk gezamenlijk uitgangspunt: een verbetering van het functioneren van cbo’s door het stellen van nadere eisen aan governance en transparantie. Daarom worden voor een deel ook dezelfde onderwerpen geadresseerd, zoals meer toezicht, een betere afhandeling van klachten, de relatie met
gebruikers, de verdeeltermijnen, de belegging van geïnde gelden, representativiteit, inhoudingen voor sociaal-culturele doeleinden, meer openbaarmaking, verslaglegging en een betere informatieverstrekking.

Ook in de inhoudelijke uitwerking bestaan er de nodige overeenkomsten tussen het wets- en het richtlijnvoorstel. Volgens beide moeten cbo’s bijvoorbeeld in het belang van de bij hun aangesloten rechthebbenden handelen, moeten de inning, het beheer en de verdeling van de gelden zorgvuldig geschieden, worden er concrete termijnen gesteld waarbinnen de geïnde gelden moeten zijn verdeeld, en wordt onder meer openbaarmaking geëist van de statuten, repartitiereglementen, procedures voor geschillenbeslechting alsmede van de beloning van degene of degenen die met de dagelijkse leiding is of zijn belast.

Bij de nadere uitwerking hiervan worden soms echter andere accenten gezet. Een treffend voorbeeld bieden de regels over beleggingen. Beide voorstellen kennen als uitgangspunt dat gelden moeten worden belegd in het belang van de aangeslotenen. Het richtlijnvoorstel vertaalt dit in de algemene vereisten dat beleggingen deugdelijk gediversifieerd moeten worden en de zekerheid, kwaliteit, liquiditeit en winstgevendheid van de portefeuille als geheel moeten waarborgen (artikel 10 lid 4). Het wetsvoorstel gaat hierin verder door de mogelijkheid tot beleggen te beperken tot, samengevat, producten met een hoofdsomgarantie aan het einde van de looptijd, vastrentende waarden en van staatswege uitgegeven waardepapieren (artikel 2 lid 4). Hiermee is gevolg gegeven aan de mijns inziens terechte constatering van de parlementaire werkgroep auteursrecht dat het onwenselijk is dat cbo’s met geld van anderen beleggen in risicodragend kapitaal (Kamerstukken II, 2009/10, 31 766, nr. 9). Het minimumkarakter van het richtlijnvoorstel staat dit striktere beleggingsregime toe.

3. Verschillen
Een kwalitatief verschil ligt in het feit dat het wetsvoorstel zich beperkt tot de formulering van enkele meer algemene uitgangspunten inzake governance, met het voornemen om daarover bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Het richtlijnvoorstel is daarin concreter, bijvoorbeeld ten aanzien van de lidmaatschapsregels van cbo’s, specifieke bevoegdheden van de algemene ledenvergadering, de interne toezichtstructuur en de plichten van degenen die met de dagelijkse leiding zijn belast. Verder kent het richtlijnvoorstel, anders dan het wetsvoorstel, uitdrukkelijk regels voor het beheer van rechten krachtens vertegenwoordigingsovereenkomsten en wordt met de beoogde invoering van het zogenaamde transparantiejaarverslag een nieuw verantwoordingsmechanisme geïntroduceerd (artikel 20). Het wetsvoorstel staat hieraan niet in de weg.

Daarentegen bestrijkt het wetsvoorstel een aantal belangrijke terreinen die in het richtlijnvoorstel nauwelijks of helemaal niet aan de orde komen. Zo geeft het wetsvoorstel het College van Toezicht Auteursrechten in de vorm van de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete een beter handhavinginstrumentarium dan nu het geval is. Verder kent het wetsvoorstel de introductie van een toetsing vooraf door het College van door een cbo eenzijdig besloten tariefstijgingen die verder gaan dan indexering, een uitgebreide inlichtingenplicht jegens het College, een concrete normering van topinkomens bij cbo’s, een bij algemene maatregel van bestuur nader in te vullen comply-and-explain-normering van de beheerskosten, de invoering van de 1-factuur voor betalingsplichtigen, en de instelling van een geschillencommissie voor de laagdrempelige, snelle en gekwalificeerde afdoening van tariefgeschillen. Het gaat hierbij, zowel qua inrichting als qua reikwijdte van het toezicht, om structurele en naar mijn mening noodzakelijke verbeteringen in ons stelsel van toezicht op het functioneren van cbo’s.

Uit COM(2012)372:

Maatregelen worden op twee gebieden noodzakelijk geacht.
Ten eerste moeten de doelmatigheid, nauwkeurigheid, transparantie en verantwoording van de dienstverlening bij het collectieve rechtenbeheer in alle sectoren worden verbeterd. Een buitensporig traag moderniseringstempo heeft negatieve gevolgen voor de beschikbaarheid van nieuwe diensten voor consumenten en dienstverleners doordat innovatieve diensten vooral in de onlineomgeving worden gehinderd. Om een toereikende dienstverlening met door auteursrechten of naburige rechten beschermde werken of andere materie op de interne markt te waarborgen, moeten rechtenbeheerders ertoe worden gebracht hun bedrijfsvoering aan te passen ten gunste van makers, dienstenaanbieders, consumenten en de Europese economie als geheel. Doordat de maatschappijen licentierechten verlenen namens binnenlandse en buitenlandse rechthebbenden, heeft hun functioneren een fundamentele uitwerking op de exploitatie van die rechten op de gehele interne markt. Dit functioneren heeft in bepaalde gevallen aanleiding gegeven tot bezorgdheid over de transparantie, het bestuur en de behandeling van rechteninkomsten die worden geïnd namens rechthebbenden.

Met name zijn zorgen uitgesproken ten aanzien van de verantwoording door bepaalde maatschappijen aan hun leden in het algemeen en in het bijzonder over het beheer van hun financiën. Een aantal rechtenbeheerders is nog niet opgewassen tegen de uitdaging om zich aan te passen aan de werkelijkheid en de behoeften van de eengemaakte markt.

Ten tweede heeft de ontwikkeling van een interne markt voor culturele onlinecontent geleid tot de roep om wijzigingen in de licentieverlening van auteursrechten, met name de licentieverlening van de rechten van auteurs van muziekwerken omdat aanbieders van onlinemuziekdiensten problemen ondervinden bij het verwerven van licenties met samengevoegd repertoire voor het grondgebied van meer dan één lidstaat. Een aantal factoren draagt bij aan de territoriale versplintering van onlinemuziekdiensten, waaronder de commerciële keuzes van de aanbieders, en de problemen bij het verkrijgen van multiterritoriale licenties mogen dan ook niet worden onderschat. Deze situatie leidt tot versplintering van de EU-markt voor deze diensten, waardoor het aanbod van onlinemuziekdiensten wordt beperkt en daardoor muziekwerken van auteurs niet op een zodanig brede schaal in licentie zijn gegeven of financieel beloond als het geval had kunnen zijn. Deze versplintering verhindert tevens dat consumenten de ruimst mogelijke toegang hebben tot de grote diversiteit aan muziekrepertoires. Hoewel het collectieve rechtenbeheer op andere terreinen niet heeft geleid tot problemen die in dit verband moeten worden aangepakt, is dat wel het geval met het collectieve beheer van de rechten van auteurs van muziekwerken. Een oplossing voor deze situatie is van cruciaal belang voor de bevordering van het wettige onlineaanbod van muziek in de EU.

(...)

Bijlage II, toelichtende stukken: Complexiteit van de richtlijn en de betrokken sector
Collectief beheer van auteursrecht en naburige rechten is een complexe zaak. Het betreft het beheer van rechten voor onlinegebruik maar ook voor meer traditionele vormen van gebruik. Het heeft betrekking op de rechten van auteurs maar ook op die van uitvoerenden, uitgevers, producenten en omroepen. Er zijn verschillende soorten rechtenbeheerders bij betrokken, van de grote maatschappijen die de rechten van auteurs beheren tot de kleinere maatschappijen die beloningen in verband met het reprografie- of het volgrecht innen. Er zijn verschillende soorten belanghebbenden bij betrokken: niet alleen de rechthebbenden maar ook de commerciële gebruikers die de licenties van rechtenbeheerders verkrijgen.

Er bestaat weliswaar wetgeving inzake auteursrecht en naburige rechten op Europees niveau, maar het is voor het eerst dat EU-wetgeving wordt gericht op collectief beheer. Het uitgebreide wettelijke kader dat met de richtlijn wordt voorgesteld zal leiden tot substantiële veranderingen in de meeste nationale wetten ten aanzien van het toezicht op rechtenbeheerders.

Bovendien is de titel van de richtlijn die betrekking heeft op de multiterritoriale licentieverlening van rechten van auteurs inzake muziekwerken voor onlinegebruik vanuit regelgevingsoogpunt een absolute noviteit. Geen enkele lidstaat heeft wetgeving betreffende dit soort licenties.

De bepalingen van de richtlijn hebben ook gevolgen voor het nationale recht ten aanzien van geschillenbeslechting.

De totstandbrenging van dit nieuwe wettelijke kader vereist een gestructureerde benadering van het toezicht op de omzetting. Gezien het ontbreken van nationale wetgevende of toezichthoudende ervaring met bepaalde delen van de richtlijn, is het van groot belang dat de Commissie omzettingsdocumenten ontvangt waarin wordt toegelicht hoe de lidstaten uitwerking hebben gegeven aan de nieuwe bepalingen. Zonder goed gestructureerde toelichtende stukken zou het vermogen van de Commissie om toe te zien op de omzetting aanzienlijk worden ondergraven.

IEF 11894

De &lsquo;onnodigheid en onwenselijkheid&rsquo; van verwatering in het auteursrecht

R. Chalmers Hoynck van Papendrecht, ‘De ‘onnodigheid en onwenselijkheid’ van verwatering in het auteursrecht’, IE-Forum nr. IEF 11894.

Een bijdrage van Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD, naar aanleiding van de Conclusie van A-G mr. D.W.F. Verkade inzake Stokke c.s. tegen Fikszo c.s. (zaaknummer 11/00447) [IEF 11837]

Op 5 oktober 2012 heeft A-G Verkade geconcludeerd in een drietal Tripp Trapp-kinderstoel zaken. De inhoud van de respectievelijke Conclusies – in het bijzonder hoofdstuk 4 “Auteursrechtelijk kader” – vormt een handzaam overzicht van de nationale auteursrechtpraktijk. In de Conclusie bespreekt Verkade slechts bij uitzondering het Unierecht, en, bij deze zeldzame gelegenheden vrijwel uitsluitend ter bevestiging van het door Verkade geponeerde uitgangspunt dat het nationale auteursrecht in overeenstemming is met het geharmoniseerde auteursrecht. In een tijd dat de toepassing van Unierechtelijke normen zelfs in de nationale praktijk de boventoon voert, schept het vertrouwen dat de Auteurswet, zo kort na haar honderdste verjaardag, nog niet definitief bij het grof vuil wordt geparkeerd.

De verschillende Conclusies bevatten vele interessante overwegingen die op zichzelf al een individuele bespreking rechtvaardigen. In deze bijdrage beperk ik mij tot de inhoud van rechtsoverweging 5.29 van de Conclusie in de zaak tussen Stokke en Fikszo; de mogelijkheid van “verwatering van het auteursrecht”.

Lees de hele bijdrage.

IEF 11849

Beleidsevaluatie: In welke mate functioneert het IE-systeem in Nederland

Kamerbrief over Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid, DGBI / 12322919, 8 oktober 2012.

Octrooirecht. Merkenrecht. Modellenrecht. Handhaving. Om door te lezen: zie ook: Vragenlijst en uitkomsten enquête en het rapport van Ecorys over het uitgevoerde beleidsevaluatie van het intellectueel eigendomsbeleid van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) over de periode 2006-2010.

In deze evaluatie stond de volgende vraagstelling centraal: In welke mate functioneert het integrale stelsel van intellectueel eigendom in Nederland, waarvoor EL&I primair verantwoordelijk is1, in lijn met de doelstelling – bijdragen aan de versterking van het innovatievermogen in het bedrijfsleven door een toegankelijk systeem van intellectueel eigendom, dat aansluit op internationale ontwikkelingen – en wat zijn de effecten van het beleid, respectievelijk de beleidswijzigingen, van de afgelopen jaren daarop geweest.

De conclusies op hoofdlijnen van Ecorys uit het eindrapport zijn:

a. De beleidswijzigingen die in de periode 2006-2010 zijn doorgevoerd hebben de werking van het Nederlandse octrooisysteem verbeterd. De onderzoekers beoordelen het gevoerde beleid als doeltreffend. De meeste beleidswijzigingen vloeien voort uit de Beleidsvisie Octrooibeleid en MKB (TK 2005-2006, 30 635, nr. 1.):
- Belangrijkste wijziging is het verhogen van de kwaliteit van octrooien. Ter uitvoering hiervan is het zogeheten zesjarige (ongetoetste) octrooi afgeschaft, wordt aan het onderzoek naar de stand der techniek een written opinion toegevoegd en is de adviseringsrol van NL Octrooicentrum in procedures voor de rechtbank versterkt.

- Daarnaast is de toegankelijkheid van het octrooisysteem verbeterd, voornamelijk door het aanpassen van de taksenstructuur, de invoering van de mogelijkheid tot indiening van de octrooiaanvraag in het Engels (waarmee ook vervolgaanvragen bij het Europees Octrooibureau of wereldwijd via het Patent Cooperation Treaty worden vergemakkelijkt) en de digitalisering van het octrooiregister. Ook is de mogelijkheid tot het online indienen van octrooiaanvragen vergroot.
- Bevordering van transparantie en marktwerking tussen octrooigemachtigden (afsluiten van een transparantieconvenant tussen het ministerie en de Orde van Octrooigemachtigden);
- Uitbreiden van de voorlichting gericht op het vergroten van het octrooibewustzijn bij met name het MKB en de voorlichting over waarde van octrooien bij innovatieprocessen.
b. Nederland levert een effectieve bijdrage aan de internationale fora en op verschillende dossiers is concreet resultaat geboekt (unitair octrooi, unitaire octrooirechtspraak en kwaliteitsverbetering binnen het Europees Octrooibureau).
c. Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) heeft in de evaluatieperiode zijn voorlichtingsactiviteiten uitgebreid. Het is aannemelijk dat de bekendheid bij de doelgroep met merken- en modellenrecht hierdoor is toegenomen. De inbreng in de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (BOIE) vanuit Nederland op bestuurlijk niveau functioneert doeltreffend en doelmatig.
d. Het beeld over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering van de wettelijke en niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum is over het algemeen positief. Ook concluderen de onderzoekers dat de sturingsrelatie tussen NL Octrooicentrum en het kerndepartement adequaat functioneert.
e. Over het nut en de noodzaak van het in Nederland vigerende registratieoctrooi wordt verschillend gedacht. Het huidige systeem heeft een aantal praktische voordelen ten opzichte van een getoetst octrooi (lagere kosten van octrooiverlening en in mindere mate de snelheid van octrooiverlening). De belangrijkste nadelen zijn de beperktere rechtszekerheid en hieraan gekoppeld het gevaar van extra juridisering en de hierdoor hogere kosten voor derden. De voor- en nadelen wegende is voor de onderzoekers niet duidelijk of het effect op innovatie van het huidige systeem groter of kleiner is dan bij een getoetst octrooi, vooral ook omdat er geen empirische gegevens beschikbaar zijn over de (intermediaire) effecten van het huidige beleid.

De aanbevelingen, die grotendeels worden overgenomen (zie kamerbrief) zijn verder opgedeeld als volgt:
1. Effectmonitoring
2. Meer integraal benaderen van voorlichting over intellectuele eigendomsrechten
3. Sterkere beleidscoördinatie rondom de diverse IE-rechten
4. Verbeteren effectiviteit van de interactie met stakeholders
5. Versterken van de vraagzijde (bij advisering)
6. Concentratie van rechtszaken bij een gespecialiseerde rechtbank
7. Blijven streven naar totstandkoming unitair octrooi en gemeenschappelijke
rechtspraak
8. IE prominenter in de curricula van universiteiten en hogescholen
9. Verminderen knelpunten bescherming bedrijfsgeheimen
10. Aanbevelingen ten behoeve van NL Octrooicentrum (in aanvulling op
bovenstaande)

IEF 11848

Een beetje loslaten: over auteursrecht, KB, Google en het digitaliseren van boeken

If You Want to Achieve Greatness Stop Asking for Permission, Plate 3

Een bijdrage van Raymond Snijders, LinkedIn.

Bibliotheken hebben veel met het auteursrecht te maken. Ze stellen immers per definitie auteursrechtelijk beschermd materiaal beschikbaar aan het grote publiek en dat betekent dat er in de wetgeving het een en ander netjes geregeld is om dit ook mogelijk te maken.

Dit strekt zich echter niet uit tot het regelen, of zelfs maar het makkelijker maken, van digitaliseringsprojecten waarbij gedrukt materiaal online toegankelijk gemaakt wordt. Ook al heb je dat gedrukte materiaal in je collecties zitten als bibliotheek, je kunt het niet zonder toestemming van alle auteursrechthebbenden digitaliseren en online beschikbaar gaan maken. Voor boeken en tijdschriften van de afgelopen decennia is dat al een heel arbeidsintensief en complex proces maar hoe ouder het materiaal is, hoe onwerkbaarder het eigenlijk wordt en hoe kleiner de kans wordt dat je in staat bent om dat materiaal te digitaliseren en te bewaren voor de komende decennia.

Koninklijke Bibliotheek
De Koninklijke Bibliotheek (KB) is vanuit haar rol als nationale bibliotheek van Nederland al vele jaren bezig met het digitaliseren van de fysieke collecties teneinde ze te behouden als cultureel erfgoed voor de huidige en komende generaties. Vorige week bracht de KB naar buiten dat ze dit publieke belang van behoud van dit erfgoed boven het belang stelt van het volledig naleven van de auteurswet. Voor haar tijdschriftenproject 1850-1940 maakt de KB nu de keuze om niet de auteursrechthebbenden op te sporen, geen toestemming meer te vragen maar eenvoudigweg een bezwaarmogelijkheid te geven. Van opt in met toestemming naar opt out met mogelijkheid om je materiaal te laten verwijderen.

Hoewel dit vanzelfsprekend niet conform het auteursrecht is, is het digitaliseren en ontsluiten van zogeheten verweesde werken sowieso al jaren een groot probleem. Verweesde werken zijn werken die weliswaar auteursrechtelijk beschermd zijn maar waarvan de rechthebbenden niet bekend zijn. Het gaat bij elke grote collectie materiaal vaak om enorme aantallen, wat alleen maar groeit naar mate de werken ouder zijn/worden, en waarbij telkens de belangen van het digitaal beschikbaar maken afgewogen worden tegen de kosten van het traceren van -en toestemming vragen aan- de rechthebbenden. Ook al gaat dit tegen het auteursrecht in, steeds vaker prevaleert (terecht mijns inziens) het belang om de werken te behouden in de groeiende digitale collecties van bibliotheken en erfgoedinstellingen. Dit heeft al een dermate groot draagvlak in Europa dat er een nieuwe richtlijn aan zit te komen [red. er is, IEF 11847] die het mogelijk maakt dat bibliotheken en andere non profit instellingen verweesde werken toegankelijk maken voor het grote publiek. De Koninklijke Bibliotheek neemt alvast een interessant voorschot op de daarin gestelde voorwaarden (ook in zo’n richtlijn zullen er nog steeds duidelijke inspanningen gepleegd moeten worden om rechthebbenden op te sporen) door te kiezen voor die opt out regeling voor vooroorlogs materiaal. Rechthebbenden worden dan opgeroepen zich te melden als ze bezwaren hebben tegen het online plaatsen van hun materiaal, waarna de KB deze ontoegankelijk zal maken.

Google Library Project

Daar waar de Koninklijke Bibliotheek eenzijdig een opt out regeling met de (onbekende) rechthebbenden introduceerde bleek vorige week de week van de opt out regelingen te zijn want ook Google kon een einde maken aan een 7 jaar lopende rechtszaak die door de Association of American Publishers (AAP) aangespannen was over het digitaliseren van boeken en tijdschriften door Google. Google en de AAP wisten een wederzijdse regeling te treffen waarbij de uitgevers meer controle krijgen over de door Google gedigitaliseerde boeken in het kader van hun Bibliotheekproject. Dit project, ooit gestart onder de naam Google Book Search, omhelst het digitaliseren van de fysieke collecties van vele grote en nationale bibliotheken -waaronder de Koninklijke Bibliotheek- zodat deze digitale boeken opgenomen kunnen worden in Google Books en de Play Store.

Ook al streeft Google met Google Books in het Bibliotheekproject er naar om alleen algemene bibliografiegegevens beschikbaar te maken met soms een paar fragmenten, een paar zinnen met de zoekterm in context en krijg je alleen maar het boek fulltext te zien als er geen auteursrecht op dat boek rust, de uitgevers vonden zelfs dat al te ver gaan. In de nieuwe overeenkomst krijgen de uitgevers de keuze om hun werken beschikbaar te maken via Google Books maar ook om al gedigitaliseerde boeken te laten verwijderen uit Google’s boekendatabase. Eveneens een opt out mogelijkheid dus.

Verder zijn er nieuwe afspraken over het kunnen verkopen van de gedigitaliseerde boeken waarbij Google Books tot 1/5 van het boek mag tonen en volledige digitale edities mag verkopen via de Play Store. Uitgevers kunnen ook die digitale edities van hun boeken krijgen en die zelf verkopen.

Hoewel de Amerikaanse vereniging van auteurs, de Authors Guild, al meteen liet weten dat de overeenkomst tussen Google en de AAP niet betekende dat zij zouden stoppen met hun rechtszaken tegen Google wegens schending van hun auteursrechten, schept dit wel een heel stevig precedent. Net als in Nederland hebben ook in Amerika uitgevers veelal de rechten op de boeken en is het aannemelijk dat een soortgelijke regeling ook met individuele auteurs en de Authors Guild getroffen zal gaan worden. Een opt out mogelijkheid, gekoppeld met de mogelijkheid om zelf te verdienen aan de digitaliseringswerkzaamheden van Google. De bezwaren rondom het digitaliseren van verweesde werken, voor zover die er al waren, zullen daarmee ook grotendeels verdwijnen schat ik zo in.

Een beetje loslaten van principes en strakke regeltjes. Zoeken naar een oplossing waarbij je zowel de belangen van de auteurs en uitgevers meeneemt als ook de belangen van bibliotheken en die van een breed aanbod overweegt. Het biedt enige hoop dat het nog goed komt met de volledige beschikbaarheid van ebooks.

 

IEF 11845

Kern van ITenRecht, actualiteitenbijeenkomst: UsedSoft, IT-aanbestedingsrecht en cookiewet

Holiday Inn, Amsterdam, donderdag 18 oktober van 12.00 tot 15.15 uur.

Tijdens deze bijeenkomst zullen drie sprekers, Polo van der Putt, Walter van Holst en Wouter Seinen, belangrijke jurisprudentie en actualiteiten de revue laten passeren.

Aan bod komen de toepassing van het HvJ EU-arrest UsedSoft [IEF 11521, commentaren onderaan], relevante ontwikkelingen in de IT-aanbestedingsjurisprudentie, de stand van zaken in de praktijk, best practices en wet- en regelgeving in het aanbestedingsrecht en privacy, waaronder de cookiewet.

In 3 uur bent u volledig op de hoogte over de actuele ontwikkelingen in de IT-rechtspraak en IT-aanbestedingsrecht.

Kosten
Deelname € 325,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors van onze communities betalen €285 (excl. BTW)

Hier aanmelden