DOSSIERS
Alle dossiers

Wet- en regelgeving  

IEF 1291

Nog geen hamerstuk

Kamerstuk 29912, nr. A, 1e Kamer. Aanpassing van de Auteurswet 1912 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/84/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk (PbEG L 272) ; voorlopig verslag vaste commissie voor justitie.

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE

Vastgesteld: 29 november 2005

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige voorstel. Zij stelden met name vast, dat er een uitgebreide en zorgvuldige afweging is gemaakt van de argumenten, die gelden voor het aanvaarden van het volgrecht en van de bezwaren, die tegen het opnemen daarvan in onze wetgeving kunnen worden ingebracht. Het is dan ook een goede gedachte geweest om te komen tot een zo beperkt mogelijke implementatie van de richtlijn. Na de aandacht, die het wetsvoorstel al in de literatuur en de parlementaire behandeling heeft gehad, zijn er toch ook nog enige vragen gerezen, waarvan een adequate beantwoording problemen bij de uitvoering zal kunnen wegnemen of verkleinen.
 

De leden van de VVD-fractie hebben ook met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij constateren, met anderen, dat dit wetsvoorstel tot implementatie van richtlijn nr. 2001/84/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie nauw aansluit bij de tekst van de richtlijn. Kortom, er is gekozen voor een zo beperkt mogelijke implementatie. De leden van de VVD-fractie zijn het eens met die aanpak, niet in de laatste plaats omdat zij zich afvragen of het introduceren van het volgrecht wel zo’n gelukkige ontwikkeling is. De administratieve lasten nemen erdoor toe en de regeling roept nieuwe, niet altijd eenvoudig te beantwoorden vragen op.

Het object en de inhoud van het volgrecht
De CDA-fractie vraagt de minister aan te geven hoe moet worden aangekeken tegen de omschrijving van het object van het volgrecht, t.w. het origineel van een kunstwerk? Weliswaar is er in art.43 Aw. een (uiteraard) niet limitatieve opsomming gegeven van voorwerpen, die als een origineel van een kunstwerk moeten worden beschouwd, maar hoe staat het met litho’s, afgietsels en etsen, die in meerdere exemplaren worden gemaakt? Is de signering per stuk van een (beperkt) aantal dan doorslaggevend?

De CDA-fractie vraagt tevens hoe het staat met voorwerpen van siersmeedkunst en hoe zou moeten worden beslist wanneer er een vorm wordt verhandeld, die tot afgietsels van bronzen beelden kan leiden? Er bestaat Franse jurisprudentie over een zodanige vorm, die door Rodin zou zijn gemaakt, en waarmee meerdere bronzen beelden zijn vervaardigd. Is het dan niet bezwaarlijk, dat de rechter zal moeten uitmaken wat kunst is, terwijl een begrip als originaliteit, dat een noodzakelijk hulpmiddel vormt om een dergelijke beslissing te motiveren, in de wet niet nader wordt omschreven?

De leden van de CDA-fractie willen graag weten of het juist is, dat het volgrecht, dat toch  als een exploitatierecht sui generis moet worden beschouwd, nauw zal moeten aansluiten bij de klassieke auteursrechtelijke bevoegdheden. Dat impliceert, dat de onvervreemdbaarheid en uitsluiting van afstand van het recht door de maker ten onrechte in het ontwerp zijn opgenomen.
De regel moet toch zijn, dat er bij iedere verkoop van het werk “exploitatie” plaatsvindt, waarvoor een vergoedingsaanspraak ontstaat. Is het juist, dat de wettelijke regelingen in Frankrijk en Duitsland wel van dit uitgangspunt uitgaan?

Rechtssubject: de maker van een werk
De richtlijn wordt geïmplementeerd in de Auteurswet, in welke wet de maker van een werk het rechtssubject vormt. Daarbij geldt, dat ook een maker in dienstverband kan werken, waarbij de uit het auteursrecht voortvloeiende rechten toekomen aan de werkgever. De CDA-fractie wenst te vernemen hoe een dergelijke situatie dient te worden bezien met betrekking tot het volgrecht van de maker van een kunstwerk?

Een kunstwerk moet door de maker zijn vervaardigd. De VVD-fractie vraagt hoe de minister denkt  over conceptuele kunstenaars als Sol Lewitt die slechts een ontwerp maken en het kunstwerk zelf laten uitvoeren door assistenten? Kwalificeren deze kunstwerken ook als kunstwerken in de zin van de voorgestelde regeling van het volgrecht?

Beperking reikwijdte tot” verkoop”
De CDA-fractie vraagt de minister nog eens een duidelijke uitleg te geven of de kwalificatie van de rechtshandeling die aanleiding geeft tot het uitoefenen van het volgrecht, welke uitsluitend is aangeduid als verkoop, voldoende dekkend is om het volgrecht te realiseren?  Hoe bijvoorbeeld te denken over officiële handelaars, die in opdracht (in consignatie gegeven) kunstwerken verkopen of ruilen dan wel een andere (on)benoemde overeenkomst hanteren? En hoe te handelen wanneer particulieren als tussenpersonen optreden?

Op ruil, schenking of verkrijgende verjaring is het volgrecht niet van toepassing. De VVD-fractie vraagt of het wel van toepassing is op huurkoop en leasing? En indien huurkoop ook onder het volgrecht zou vallen, geldt dan het moment van het sluiten van de overeenkomst van huurkoop, het moment van betaling van de eerste termijn of het moment van eigendomsovergang door betaling van de laatste termijn als het moment van verkoop?

De VVD-fractie wenst te vernemen of een kunsthandelaar die een kunstwerk zelf inkoopt en vervolgens na korte of langere tijd verkoopt, twee maal volgrecht verschuldigd is? Of is slechts éénmaal volgrecht verschuldigd, namelijk over het bedrag waarvoor het kunstwerk wordt doorverkocht door de kunsthandelaar? Bij een verkoopbedrag dat hoger is dan de inkoopprijs wordt volgrecht betaald over het totale, hogere bedrag, maar bij een verkoopbedrag dat lager uitvalt dan de inkoopprijs wordt volgrecht betaald over het lagere verkoopbedrag. Of is er sprake van een soort margeregeling: er wordt volgrecht betaald over de inkoopprijs en vervolgens over de marge tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs. Dit zou betekenen dat wanneer het kunstwerk bij doorverkoop voor een lagere prijs wordt verkocht, de kunstenaar volgrecht zou dienen terug te betalen over het verschil tussen de inkoopprijs en de – lagere – verkoopprijs.

Wanneer een kunstwerk of kunstwerken zijn ondergebracht in een BV en een kunstwerk
wordt verkocht door middel van verkoop van aandelen van de BV, ligt het niet voor de hand
dat in dat geval volgrecht is verschuldigd. De VVD-fractie vraagt of die veronderstelling juist is? Of moet een parallel getrokken worden met de overdrachtsbelasting die verschuldigd kan zijn bij verkoop van aandelen in een onroerend goed BV?

Introductie volgrecht bij bestaande kunstwerken
De regeling legt ten aanzien van kunstwerken, die reeds bestaan voordat de implementatiewet in werking treedt, een last op de kunsthandelaar, die aan de koper van het kunstwerk zal worden doorberekend. Deze last is een belemmering (want prijsverhoging) met betrekking tot de verkoopbaarheid van het kunstwerk. De CDA-fractie vraagt of een dergelijke belemmering zonder strijd met het (grond)recht van eigendom c.q. het Eerste Protocol bij het EVRM zonder meer op de eigenaar/verkoper kan worden gelegd?
Verjaringstermijn
De verjaringstermijn is gesteld op 5 jaar, onder verwijzing in de Memorie van Toelichting naar de regeling van verjaring in art. 3: 310 BW. De reden is dat de kunsthandelaar niet belast moet worden met een verplichting om gedurende 20 jaar zijn administratie bij te houden. De VVD-fractie vraagt of de minister zich ervan bewust is dat de regeling van verjaring in art. 3: 310 BW door de Hoge Raad subjectief wordt uitgelegd? Dit wil zeggen dat de 5-jaarstermijn pas begint te lopen nadat de rechthebbende daadwerkelijk bekend is geworden met – in het geval van art. 3: 310 BW – de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Juist door de verwijzing in de Memorie van Toelichting naar art. 3: 310 BW wordt de suggestie gewekt dat ook in het geval van het volgrecht het gaat om de subjectieve kennis van de kunstenaar met het bestaan van zijn recht en met de identiteit van de betalingsplichtige. Dit staat echter haaks op de bedoeling de kunsthandelaar niet te belasten met een verplichting om zijn administratie gedurende twintig jaar op orde te houden. De kunstenaar zal namelijk in vrijwel alle gevallen geen subjectieve kennis hebben van het bestaan van zijn recht en van de identiteit van de betalingsplichtige. Kan de minister in dit verband bevestigen dat de verwijzing naar art. 3: 310 BW niet de bedoeling heeft gehad aan te sluiten bij de uitleg van dit artikel dat het om subjectieve kennis van de rechthebbende moet gaan, maar dat integendeel in het voorgestelde artikel 43c uit moet worden gegaan van een objectieve uitleg van de kunstenaar? Met andere woorden dat het in artikel 43c gaat om een verloop van 5 jaar dat begint op de dag volgende op die waarop de rechthebbende zowel met de opeisbaarheid van de vergoeding als met de tot de betaling van de vergoeding verplichte persoon bekend is geworden of bekend had kunnen worden. Iedere openbare aankondiging van een verkoop in een krant, tijdschrift of veilingcatalogus dient dan te gelden als bekendmaking op grond waarvan de rechthebbende bekend had kunnen zijn met de (beoogde) verkoop.

Rechthebbenden uit derde landen en volgrecht buiten de EU
De fractie van de VVD en van de CDA stellen de vraag of er in art.7 van de richtlijn, resp.art.43g van het wetsvoorstel een i.p.r.-bepaling moet worden gelezen. Betekent dit in het bevestigende geval, dat het volgrecht zou moeten worden geheven over de doorverkoop van werken van Nederlandse kunstenaars waar ook ter wereld? En wanneer deze vraag niet bevestigend moet worden beantwoord, volgens welk criterium moet dan worden bepaald of de Nederlandse volgrechtregeling al dan niet toepasselijk is? Geldt daarbij dan de lex protectionis- regel of moet een andere verwijzingsregel worden gehanteerd?

In art. 43g wordt ook het volgrecht verleend aan makers van kunstwerken die geen onderdaan zijn van een lidstaat, maar die wel in een lidstaat hun gewone verblijfplaats hebben. De VVD-fractie vraagt of het klopt dat de richtlijn hiertoe niet verplicht? Hoe verhoudt deze bepaling zich dan tot het uitgangspunt van de regering de richtlijn minimaal te implementeren ten einde de handel zo min mogelijk last te laten hebben van het volgrecht?

Ook stelt de CDA-fractie dat als een van de bezwaren tegen de implementatie is wel aangevoerd, dat het gevaar dreigt, dat de kunsthandel uitwijkt naar landen, die geen volgrecht kennen, zoals Zwitserland en de Verenigde Staten. Vooral op de veilingen in New York wordt een zeer belangrijk deel van de transacties afgehandeld. Is de Nederlandse regering bereid het initiatief te nemen om de Europese Commissie te verzoeken de (lange) implementatie termijn nuttig te gebruiken om te trachten met deze landen tot overeenstemming te komen over de mogelijkheid ook aldaar een vergelijkbaar volgrecht toe te kennen?

Delegatiebepaling
In art.43b is een delegatiemogelijkheid opgenomen met betrekking tot de hoogte van de vergoeding en nadere regels omtrent de verschuldigdheid daarvan. In de Memorie van Toelichting geeft de minister aan op welke wijze hij invulling denkt te geven aan deze AMvB. De CDA-fractie vraagt of de minister bereid is de beide kamers der Staten-Generaal niet alleen vóór de daadwerkelijke totstandkoming van deze AMvB, maar ook voordat de onderhavige wet tot stand komt, daaromtrent te informeren? Tevens vragen de leden van de CDA zich af of de regering bereid is de drempelbedragen en tarieven te harmoniseren, zodat deze in overeenstemming zijn met de bedragen, die door andere lidstaten worden vastgesteld?

Inning
De VVD-fractie vraagt of het juist is dat het initiatief voor de inning bij de kunstenaar, respectievelijk bij een door de kunstenaars collectief op te richten stichting, ligt?


De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten

De wnd. griffier van de commissie,
Kim van Dooren

IEF 1278

Wijzigingen (2)

Nog even een paar extra documenten, inclusief de begeleidende briefjes, m.b.t de implementatiewetgeving Handhavingsrichtlijn (zie twee berichten hieronder), via de website van Justitie: 

- "Hoi Nicole,  Hierbij, zoals afgesproken, het commentaar van mevrouw Fasseur op het wetsvoorstel IE. Groeten Dorien" (hier)

- "Nicole, Dank voor je reactie. Inmiddels kreeg ik van een lid van de Adviescommissie nog nadere opmerkingen over het voorstel. De Adviescommissie als geheel heeft er niet meer naar kunnen kijken, maar er lijken ook geen bezwaren tegen te bestaan. Daarom neem ik - gezien de tijdsdruk - de vrijheid om dit je op deze wijze informeel toe te sturen. Met vriendelijke groet, Adrienne Hoevers, Nederlandse Orde van Advocaten (hier)

- Nader rapport, Ministerie van Justitie (hier)
- Advies Raad van State, Ministerie van Justitie (hier)
- Advies Raad voor de Rechtspraak, Ministerie van Justitie (hier)
- Advies van Adviescommissie Intellectuele eigendom NOvA o.l.v. Mr W.A. Hoyng (hier)

IEF 1276

Belangrijke en interessante wijzigingen

Op donderdag 24 november jl. is het wetsvoorstel tot implementatie van de Europese richtlijn m.b.t. de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten naar de Tweede Kamer gestuurd. Naar dit wetsvoorstel werd reikhalzend uitgezien omdat de betreffende richtlijn betrekkelijk veel ruimte laat aan de nationale wetgevers.

Brengt het wetsvoorstel interessant nieuws? Ja.

De belangrijkste en interessantste wijzigingen zijn:

a) Er komen uitgebreidere mogelijkheden voor het leggen van bewijsbeslag (art 1019 a-d Rv).
b) Er komt een Einstweilige Verfügung: (een verbod in) kort geding zonder dat de gedaagde wordt gehoord (art. 1019e) (maar dan moet er wel sprake zijn van dreigende onherstelbare schade).
c) Er komt een verruimde mogelijkheid voor veroordeling in proceskosten in IE-zaken (art. 1019h)

Daarnaast wordt het noemen van de voorman en het verschaffen van andere informatie over het distributie-kanaal gecodificeerd (art. 1019f). verder worden er in de Auteurswet, de WNR en Databankenwet enkele wijzigingen ingevoerd ter zake van (kort gezegd) ‘vermoeden van makerschap’ en ten aanzien van beslagmogelijkheden. In Landbouwkwaliteitswet (!?) worden enkele procedures inzake geografische benamingen vastgelegd.

“Uitkristalliseren en naar bevind van zaken handelen”

Het meest fascinerend is op het eerste gezicht het voorgestelde art. 1019h Rv dat ruimere proceskostenveroordelingen in IE-zaken mogelijk maakt. Dit kan heel interessant worden, maar is volledig afhankelijk van hoe de rechterlijke macht dit gaat invullen. In de MvT staat te lezen dat één en ander zich opnieuw moet uitkristalliseren en dat de rechter “naar bevind van zaken [moet] handelen”. Let op: ook eisers/rechthebbenden kunnen in ruimere proceskosten worden veroordeeld.

Artikel 1019h Rv luidt als volgt:

“Voor zover nodig in afwijking van de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste Boek en in afwijking van artikel 843a, eerste lid, wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet”.

Memorie van Toelichting:

Artikel 14 van de richtlijn verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling van de verliezende partij. In het Nederlandse civiele procesrecht wordt thans uitgegaan van forfaitaire kostenveroordeling, gebaseerd op vaste tarieven (artikel 239 Rv en de Wet tarieven in burgerlijke zaken). Daarnaast voorziet artikel 6:96 BW in schadevergoeding voor de redelijke kosten tot verkrijging van voldoening buiten rechte.

De proceskostenveroordeling zal zich onder het nieuwe regime in intellectuele-eigendomsinbreukzaken opnieuw moeten uitkristalliseren. De rechter zal moeten komen tot een veroordeling in evenredige kosten, te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. Deze billijkheid zal bijvoorbeeld meespelen bij de proceskostenveroordeling van een inbreukmaker te goeder trouw. Beperking van de proceskostenveroordeling tot hetgeen onder het huidige recht gebruikelijk is, ligt dan meer voor de hand dan een volledige kostenveroordeling.

Deze laatste ligt vooral in de rede wanneer het gaat om grootschalige namaak of piraterij. Voor de inbreuken die daartussen liggen, zal de rechter naar verwachting naar bevind van zaken handelen en beoordelen wat redelijke en evenredige kosten zijn die door de verliezende partij dienen te worden gedragen. Door de formulering van de aanhef van het artikel - voor zover nodig in afwijking van de artikelen 237 e.v. - wordt aangegeven dat in situaties waarin de forfaitaire kostenveroordeling meer op zou leveren dan de werkelijk gemaakte kosten, de forfaitaire kostenveroordeling voorgaat.

Prof. mr Dirk J.G. Visser

Voorstel van wet

Memorie van Toelichting

IEF 1268

Zo laagdrempelig mogelijk

Kamerstuk 30300 VIII, nr. 73, 2e Kamer.  Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2006; Motie om aan de NOS kenbaar te maken derden tegen een administratieve vergoeding toe te laten tot haar archiefbeelden (o.a. voetbalbeelden)
 
“Motie van het lid Örgü c.s. Voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg van 21 november 2005 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende, dat de NOS haar voetbalbeeldenarchief niet voor een administratieve vergoeding aan derden wil openstellen; overwegende, dat met publiek geld gefinancierde en geproduceerde beelden zo laagdrempelig mogelijk en op zo veel mogelijk manieren in de huiskamer terecht dienen te komen; van mening, dat de NOS onredelijke barrières opwerpt voor de beschikbaarheid van de beelden in haar sportarchief door zich op het standpunt te stellen de beelden alleen te willen ruilen voor andere beelden; verzoekt de regering de NOS kenbaar te maken derden tegen een administratieve vergoeding toe te laten tot haar archiefbeelden, en gaat over tot de orde van de dag.“

IEF 1264

Ongecorrigeerd stenogram

Ongecorrigeerd stenogram. (Aan dit verslag kunnen geen rechten worden ontleend). Tweede Kamer, 25ste vergadering, Woensdag 23 november 2005

De heer Rouvoet (ChristenUnie): “Dan kom ik bij een heel ander punt, het leenrecht van kleine bibliotheken. Het is even schakelen, ik herken dat. Het kan toch niet zo zijn dat kleine bibliotheken, vaak op het platteland en vaak drijvend op vrijwilligers, een geweldige naheffing krijgen. De minister zegt nu dat er wel een betalingsregeling getroffen kan worden voor deze bibliotheken, die vaak op specifieke doelgroepen gericht zijn. Dat is sympathiek, maar onbevredigend. Op dit punt zal collega Van der Staaij zo dadelijk mede namens mij een motie indienen. Ik verwijs graag naar zijn toelichting, dan scheelt het hem een paar seconden en niet mij.”

De heer Van der Staaij (SGP): “In het wetgevingsoverleg heb ik de aandacht gevraagd voor de positie van vrijwilligersbibliotheken. In zijn beantwoording gaat de minister onvoldoende op de eigenlijke problematiek in. Met het treffen van een betalingsregeling alleen blijft er een disproportionele last op die bibliotheken drukken. Vandaar dat ik hierover de volgende motie indien.”


“De Kamer, gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een groot aantal kleinere niet-openbare bibliotheken die zich richten op een specifieke doelgroep in hun bestaan worden bedreigd door de vordering van leenrechtvergoedingen, die bovendien met terugwerkende kracht plaatsvindt;

overwegende dat deze bibliotheken hierdoor onevenredig zwaar worden getroffen, mede omdat zij werken met vrijwilligers en zij veelal niet gesubsidieerd worden;

verzoekt de regering te bevorderen dat hiervoor een oplossing wordt gevonden door verruiming van het vrijstellingenbeleid, dan wel het schrappen van terugwerkende kracht onder waarborging van gelijkwaardige toegang tot subsidiemogelijkheden als openbare bibliotheken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 50 (30300-VI).”

IEF 1230

Diep

Kamerstuk 30300 X, Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2006.

De heer Blom (PvdA): “Er waren ook nog wat materieelverkopen aan de orde, bijvoorbeeld aan Chili, en verder een aantal claims die er bij een bekende Rotterdamse zakenman nog ergens in het luchtledige hangen. Ik ben benieuwd hoe het daarmee staat, want ik heb er de laatste tijd niet veel meer van gehoord. Is verder bijvoorbeeld het intellectuele eigendom van die onderzeeërs geregeld of niet?”

Staatssecretaris Van der Knaap: “Wat het intellectuele eigendom van de onderzeeboten betreft, er berust een gemeenschappelijk auteursrecht op de tekeningen. Het intellectuele eigendom van het algemene plan en van de torpedobuizen van de Zwaardvis en de Sea Dragon berust bij de Staat.”

IEF 1214

De Auteurswet gewijzigd

De Auteurswet gewijzigd: Artikel 29a Aw (bescherming van technische voorzieningen), K.J. Koelman, AMI 2005, p. 197-200: Bij wet van 18 augustus 2004, Stb. 2004, 410 (wetsvoorstel 28 482) is de Auteurswet op een aantal punten ingrijpend gewijzigd. Vanaf AMI 2005/2 wordt telkens één nieuw of gewijzigd wetsartikel onder de loep genomen. In deze aflevering staat artikel 29a Aw over de bescherming van technische voorzieningen centraal.

Omdat iedereen met een computer relatief goedkoop en gemakkelijk exacte kopieën kan maken, zou het auteursrecht wegspoelen door het ‘elektronisch vergiet’. Auteursrechthebbenden zouden daarom een steun in de rug verdienen en die kregen ze met de bescherming van technische voorzieningen. Dit zijn technieken waarmee wordt gecontroleerd wat een gebruiker met een werk kan doen – zo kan kopiëren technisch worden verhinderd. In de eerste Europese voorstellen werd slechts het maken of aanbieden van omzeilingsmiddelen voor dergelijke technieken verboden. Maar omdat de WIPO-verdragen voorschrijven dat de handeling van het omzeilen moet worden aangepakt, richt de aangenomen Auteursrechtrichtlijn, en dus ook onze Auteurswet, zich tevens daarop. De Auteurswet verklaart verwijtbaar omzeilen en het maken of aanbieden van omzeilingsmiddelen of diensten tot onrechtmatige daden. De artikelen 19 WNR en 5a Dw doen hetzelfde in de nabuur- en databankrechtelijke context. Lees het hele artikel hier.

IEF 1206

Redelijke vergoeding

Kamervragen met antwoord, nr. 320, 2e Kamer. Vragen van het lid Örgü (VVD) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Van der Laan, over de toegang tot de publieke voetbalbeelden. (Ingezonden 18 oktober 2005) ; antwoord.
 
Vraag: Heeft de directeur van de NOS wederom aangegeven te menen dat de NOS het voetbalbeeldenarchief niet voor een redelijke vergoeding aan derden hoeft open te stellen? Antwoord: De directeur van de NOS heeft mij laten weten dit niet te hebben aangegeven.

Vraag: Herinnert u zich uw antwoorden op mijn eerdere vragen terzake? Zo ja, bent u nog steeds van mening dat de NOS, die zich nu op het standpunt stelt de beelden pas te willen leveren als zij in ruil van de Eredivisie CV korte flitsen krijgt van wedstrijden uit de huidige voetbalcompetitie, geen onredelijke barrières opwerpt voor de beschikbaarheid van de beelden in haar sportarchief?

Antwoord: Ja. De NOS en de Eredivisie CV (ECV) hebben mij de volgende informatie verschaft. De NOS en de ECV hebben gesproken over wederzijdse toegang tot elkaars beeldmateriaal. In het kader van een dergelijke uitwisseling zullen de ECV en haar mediapartners, waaronder Talpa, beelden krijgen uit het voetbalarchief van de NOS en wenst de NOS vanaf een bepaald moment toegang tot beelden van het Eredivisievoetbal. Voordat een dergelijke afspraak geïmplementeerd kan worden moet de ECV tot afstemming komen met haar mediapartners en de clubs. De ECV is hierover gunstig gestemd maar wijst er wel op dat voornoemde constructie afhankelijk is van de medewerking van veel partijen. Indien dit niet zal leiden tot een bevredigende oplossing, dan wil de ECV met de NOS afspraken maken om op een andere wijze (dan door middel van uitwisseling van beeldmateriaal) toegang tot het archief te verkrijgen. De NOS wil eerst de uitkomst van de gewenste uitwisseling afwachten.
Mijns inziens worden er op dit moment geen onredelijke barrières voor de beschikbaarheid van archiefmateriaal door de NOS opgeworpen.

Vraag: Deelt u de mening dat de NOS niet de “welwillende houding ten aanzien van het gebruik van haar archiefmateriaal” heeft die u in juli van dit jaar bespeurde?
 
Antwoord: Ik verwijs naar het antwoord op de voorgaande vraag.

Vraag: Bent u bereid de NOS kenbaar te maken derden tegen een redelijke vergoeding toe te laten tot de archiefbeelden? Zo neen, waarom niet?

Antwoord: Op grond van het bovenstaande zie ik hier op dit moment geen aanleiding toe.

IEF 1199

Vreemde bedgenoten (4)

Kamerstuk 2005-2006,  30188, nr. 6 2e Kamer. Voorstel Wet implementatie richtlijn inzake hergebruik van overheidsinformatie. (Eerdere berichten hier). Nota van Minister Pechtold naar aanleiding van het verslag.

"Op grond van het voorgestelde artikel 15b van de Auteurswet, het voorgestelde artikel 9a van de Wet op de naburige rechten en het geldende artikel 8, tweede lid, van de Databankenwet mag alle andere auteurs-, nabuur-, respectievelijk databankrechtelijk beschermde informatie die door of vanwege de overheid wordt openbaar gemaakt eveneens zonder voorafgaande toestemming van de overheid worden hergebruikt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan voorlichtingcampagnes van de overheid, nota’s en rapporten. De genoemde artikelen stellen slechts twee beperkende voorwaarden.

In de eerste plaats moet het gaan om informatie waarvan het auteursrecht, de naburige rechten respectievelijk het databankenrecht bij de overheid berusten. In de tweede plaats geldt de vrijheid tot hergebruik niet, wanneer het auteursrecht, de naburige rechten en het databankenrecht nadrukkelijk zijn voorbehouden door de overheid zelf.

Een dergelijk voorbehoud betekent niet dat hergebruik nooit is toegestaan, maar wel dat daarvoor voorafgaande toestemming van de overheid nodig is. Als het auteursrecht, het naburig recht of het databankenrecht op overheidsinformatie is voorbehouden, beschikt de overheid over een betrekkelijk grote discretionaire bevoegheid om een afweging te maken tussen de verschillende betrokkenen en hun belangen, zo stelden de leden van de CDA-fractie.

De leden vroegen de regering nader in te gaan op de reikwijdte van deze bevoegdheid en vroegen daarbij of de uitoefening daarvan niet leidt tot onduidelijkheid en dus tot onnodige geschillen. Het auteursrecht, de naburige rechten en het databankenrecht geven aan rechthebbenden de bevoegdheid om anderen al dan niet in de gelegenheid te stellen hun beschermde prestaties te exploiteren.

De wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt niet door de voornoemde intellectuele eigendomsrechten genormeerd. Dat betekent niet dat het al dan niet verlenen van toestemming door de overheid in een juridisch vacuüm plaatsvindt. De beslissing moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van bijvoorbeeld de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het mededingingsrecht (misbruik van machtspositie is natuurlijk niet toegestaan)."

In de circulaire bij inwerkingtreding van deze wet zal ik criteria opnemen die overheidsorganen kunnen helpen bij hun afweging om hergebruik wel of niet toe te staan. De leden van de PvdA-fractie merkten terecht op dat artikel 15b van de Auteurswet alleen van toepassing is op stukken waarvan het auteursrecht bij de overheid berust. Zij merkten verder op dat externen soms rapporten, nota’s en beleidsstukken schrijven al dan niet in opdracht van de overheid. Zij vroegen hoe het zit met de rechten op deze documenten. Ook vroegen zij of deze documenten verder mogen worden verspreid.

Met de leden van de PvdA-fractie hecht het kabinet sterk aan een zo breed mogelijke en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, ook gratis informatievoorziening aan het publiek. De rapporten, nota’s en beleidsstukken waaraan de aan het woord zijnde leden refereren, zijn doorgaans openbaar, zodat het publiek daarvan bij een actieve openbaarmaking in de betekenis van de Wet openbaarheid van bestuur gratis kennis kan nemen. Bij een eventuele passieve openbaarmaking in de betekenis van de Wet openbaarheid van bestuur, worden aan degene die om de informatie heeft verzocht, hooguit de verstrekkingskosten in rekening gebracht (artikel 12 Wob). Artikel 15b van de Auteurswet bepaalt dat door of vanwege de overheid openbaar gemaakte overheidsinformatie daarenboven mag worden verveelvoudigd en verder openbaar gemaakt, indien de overheid het auteursrecht bezit en geen nadrukkelijk voorbehoud is gemaakt.

Bij door externen opgestelde nota’s, rapporten en beleidsstukken bezit de overheid het auteursrecht, wanneer de stukken onder leiding en toezicht van de overheid tot stand zijn gebracht ingevolge artikel 6 van de Auteurswet. Die stukken mogen op grond van artikel 15b van de Auteurswet verder worden verspreid, tenzij de overheid het auteursrecht nadrukkelijk heeft voorbehouden. Bij stukken die niet onder leiding en toezicht van de overheid tot stand zijn gebracht, zoals door externen vervaardigde onderzoeksrapporten, rust het auteursrecht niet bij de overheid.

Dat is slechts anders wanneer de externen het auteursrecht aan de overheid hebben overgedragen, waarna artikel 15b van de Auteurswet weer onverminderd opgeld doet. Wanneer het auteursrecht niet aan de overheid is overgedragen, kan de informatie (i.c. de onderzoeksrapporten) uit hoofde van de Wet openbaarheid van bestuur weliswaar openbaar zijn, maar is voor de verveelvoudiging en verdere openbaarmaking ervan voorafgaande toestemming van de rechthebbenden vereist. Artikel 15b van de Auteurswet voorkomt in de voorgestelde vorm dat de overheid de rechthebbende zijn auteursrecht als het ware ontneemt, wanneer wordt nagelaten het auteursrecht ten behoeve van hem of haar voor te behouden.

Door geen auteursrecht voor te behouden, kan de overheid voortaan enkel het eigen auteursrecht «weggeven». Het auteursrecht van derden blijft onaangetast. Het auteursrecht beschermt de subjectieve vorm en niet de objectieve inhoud van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Feiten, gegevens, ideeën en dergelijke komen niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. Dat betekent dat het auteursrecht er dus niet aan in de weg dat staat dat de inhoud en strekking van stukken waarvan anderen het auteursrecht bezitten, of waarvan de overheid het auteursrecht heeft voorbehouden, zakelijk worden samengevat en openbaar gemaakt. Verder kent de auteurswet de nodige beperkingen op grond waarvan bijvoorbeeld citeren, ondanks het op een werk rustende auteursrecht, is toegestaan.

IEF 1192

Acht vragen

Kamervraagnr. 2050602780, 2e Kamer.  Vragen van de leden Gerkens en Irrgang (beiden SP) aan de ministers van Justitie en van Economische Zaken over de mogelijke invoering van een kopieerheffing op MP3-spelers en andere digitale informatiedragers. (Ingezonden 9 november 2005).

1. Bent u op de hoogte van het feit dat op dit moment onderhandelingen plaatsvinden binnen de Stichting Onderhandelingen Thuiskopie Vergoeding over de hoogte van een mogelijke heffing op MP3-spelers en andere digitale informatiedragers?

2. Deelt u de mening dat naast de grote financiële belangen, tevens consumentenbelangen in het geding zijn bij deze onderhandelingen? Zo neen, waarom niet?

3. Waarom heeft u ervoor gekozen één persoon te machtigen, te weten de door de minister aangewezen bestuursvoorzitter, om een bindend besluit te nemen over de hoogte van de heffing?

4. Heeft u overwogen de beslissing over de hoogte van deze heffing onderdeel te maken van de democratische parlementaire controle? Zo ja welke argumenten hebben u anders doen besluiten? Zo neen, waarom heeft u dit niet overwogen?

5. Waarom is er, gezien het grote consumentenbelang, niet voor gekozen een consumentenvertegenwoordigend orgaan, zoals de consumentenbond, te betrekken bij de onderhandelingen?

6. Heeft u zicht op wat de gevolgen van deze heffing zullen zijn voor de Nederlandse detailhandel, daar in het buitenland of via internet digitale informatiedragers kunnen worden aangeschaft zonder dat de heffing wordt betaald? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?

7. Deelt u de mening dat, vanwege de economische concurrentiepositie van de Nederlandse detailhandel en elektronica concerns, een dergelijke heffing Europees zou moeten worden vastgesteld? Zo neen, waarom niet? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met uw Europese collega’s?

8. Op welke wijze wordt de hoogte van de heffing bepaald en op welke wijze worden de op grond hiervan binnenkomende gelden verdeeld? Toelichting: De leden verzoeken om spoedige beantwoording in verband met de reeds lopende onderhandelingen en een mogelijk spoedig besluit door de Stichting Onderhandeling Thuiskopie Vergoeding over de hoogte van de heffing op digitale informatiedragers.

+ PvdA: 'Debat over thuiskopieheffing.'  Martijn van Dam van de Partij van de Arbeid (PvdA) wil een debat omtrent de voorgenomen thuiskopieheffing op mp3-spelers en dvd-recorders met harde schijf. Lees hier meer.