DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 9276

Niet zonder meer ondeugdelijk

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 november 2010, HA ZA 10-3064, X. tegen Y., Z. en Rooijakkers Breezand B.V. c.s.

Kwekersrecht. Vonnis in incident na eerder vonnis (Rb ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, IEF 5688), waarbij is bepaald dat door Y c.s. inbreuk is gemaakt op het aan X toekomende communautaire kwekersrecht voor het lelieras Miss Lucy. In casu vordert X betaling van een voorschot van € 300.000,-, op de middels de schadestaatprocedure vast te stellen en aan X toe te wijzen schadevergoeding. Door de inbreukmakende handelingen van Y c.s. zou X. imiddels in een benarde financiële positie zijn geraakt.

De vorderingen van X. worden, vooralsnog, afgewezen: “Deze verweren van Y c.s. kunnen niet als zonder meer ondeugdelijk terzijde geschoven worden en vergen onderzoek dat het kader van dit incident te buiten gaat.”

4.2. Gelet op de door X gestelde, niet weersproken, slechte financiële positie bestaat een spoedeisend belang bij het gevorderde voorschot. Ten aanzien van de aannemelijkheid van de vordering in de hoofdzaak, heeft het volgende te gelden.

(…) 4.3.2 Gezien de omstandigheid dat Miss Lucy reeds in 2001 zonder succes was geïntroduceerd, hebben Y c.s. dan ook betwist dat de verkoop van de inbreukmakende lelies onder de naam Double Pleasure en/of Double Price heeft geleid tot het niet kunnen introduceren van Miss Lucy. Ervan uitgaande dat dat standpunt van X niet houdbaar is, hebben Y c.s. vervolgens berekend dat hun verkopen dan niet of nauwelijks invloed hebben gehad op de omzet van X. Deze berekening hebben zij nader onderbouwd met een rapport van Price Waterhouse Coopers. In dit verband wijzen zij er nog op dat zij de gehele oogst van 2005 hebben vernietigd en dus geen bollen meer hebben verkocht na uitlevering van de oogst van 2004.

4.3. Deze verweren van Y c.s. kunnen niet als zonder meer ondeugdelijk terzijde geschoven worden en vergen onderzoek dat het kader van dit incident te buiten gaat. Indien zij terecht zijn aangevoerd, ontnemen zij de uitgangspunten aan het door X opgestelde rapport. Tot welk schadebedrag in dat geval gekomen moet worden, is vooralsnog onvoldoende duidelijk. 

4.4. Gezien het voorgaande is onvoldoende aannemelijk dat tenminste het door X gevorderde bedrag in de hoofdzaak zal worden toegewezen om toewijzing van een voorschot daarop te rechtvaardigen. Evenmin kan worden vastgesteld dat het aannemelijk is dat een lager bedrag aan schadevergoeding zal worden toegewezen en welk bedrag dat tenminste zal zijn. Y c.s. wijst er bovendien terecht op dat in geval van een voorschot een aanzienlijk restitutierisico te duchten is. Het gevorderde voorschot dient daarom te worden afgewezen. De beslissing met betrekking tot de proceskosten wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Lees het vonnis hier.

IEF 9134

Dat zij deze inbreuken pleegt in opdracht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 21 augustus 2010, LJN: BN7897, Europe Fruit Trade B.V.  tegen Plant Research International B.V.
 
Kwekersrecht. Aarbeienras Elsanta. Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni 2008, IEF 6253). Het verweer dat geen sprake is van inbreuk omdat de gedaagde/appellante handelde als lasthebber van een derde op eigen naam maar voor rekening en risico van die derde wordt verworpen. De omstandigheid dat de inbreuk is gepleegd in opdracht of voor rekening en risico van een ander ontneemt daaraan niet het onrechtmatige karakter. Beroep op gedogen verworpen.

3. PRI verwijt EFT inbreuk op haar kwekersrechten te hebben gemaakt door ELSANTA planten te verhandelen, terwijl EFT zelf geen licentiehoudster is. In een kort geding procedure had PRI reeds een inbreukverbod gevorderd, welk inbreukverbod door de voorzieningenrechter bij zijn vonnis van 26 oktober 2006 is toegewezen. In deze bodemprocedure heeft PRI, stellende dat sprake is van voormelde inbreuk, gevorderd EFT te bevelen op straffe van verbeurte van een dwangsom een aantal opgaven te doen, stukken te verstrekken en inbreukmakend materiaal te vernietigen, alsmede veroordeling tot winstafdracht en in de volledige proceskosten.

(…) 7. Tussen partijen staat vast dat Simart en EFT geen licentiehouders waren/zijn en dat het hier dus gaat om handelingen zonder toestemming van de PRI. Het gaat dan ook om inbreukmakende handelingen. Nu het op grond van artikel 57 juncto artikel 1, onder g van de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 - hierna: ZPW - aan anderen dan de houder van het kwekersrecht, behoudens diens toestemming, verboden is teeltmateriaal van het Ras te koop aan te bieden, te verkopen, te leveren, over te dragen en uit te voeren, pleegt EFT door de planten feitelijk te koop aan te bieden, te verkopen en uit te voeren inbreuk op de kwekersrechten van PRI. Hieraan kan haar stelling dat zij deze inbreuken pleegt in opdracht en voor rekening en risico van Simart en dat zij geen winst maakt in het kader van de verkopen omdat zij de van derden ontvangen koopprijs volledig aan Simart doorstort, niet afdoen. Zij pleegt immers zelf inbreukmakende handelingen. Evenmin als bij een (andere) onrechtmatige daad ontneemt de omstandigheid dat die gepleegd is in opdracht of voor rekening en risico van een ander daaraan het onrechtmatige karakter. Ook de - overigens door PRI betwiste - stelling dat de kwaliteit van de ELSANTA-planten is gewaarborgd omdat deze oorspronkelijk afkomstig zijn van PRI (of een licentienemer) maakt dit niet anders.

(…) 10. EFT stelt dat PRI sedert 1999 van de “verkoop op stam constructie” of de “Polenconstructie” op de hoogte was en daaraan altijd haar goedkeuring heeft verleend. (…) Nu noch uit de stellingen van EFT, noch uit de door EFT overgelegde stukken valt af te leiden dat de onderhavige verkopen door EFT namens Simart door PRI zijn gedoogd, heeft zij haar beroep op gedogen onvoldoende onderbouwd en faalt het al daarom. Voorts heeft PRI gemotiveerd betwist dat de (onder voorwaarden) gedoogde situatie, waarin de licentiehouder (juridisch) betrokken/verantwoordelijk bleef bij/voor de verkopen aan de uiteindelijke afnemers, gelijk was aan de thans te beoordelen situatie, waarin geen sprake meer is van zodanige betrokkenheid/verantwoordelijkheid van de licentiehouder. Tenslotte is in ieder geval geen sprake meer van gedogen nadat EFT door licentiehoudster Fresh Forward Marketing B.V als gemachtigde van PRI bij brief van 9 maart 2006 en door de advocaat van PRI bij brief 3 mei 2006 is gesommeerd haar inbreukmakend handelen te staken en PRI in of omstreeks oktober 2006 in kort geding een inbreukverbod heeft gevorderd.

Lees het arrest hier. Zie ook IEF 7742 en IEF 2806. (met dank aan Hidde Koenraad, Vondst).

IEF 9099

Ingestemd met de ontworteling

Gerecht EU, 13 september 2010, zaak T-135/08, Schniga GmbH tegen Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP) / Elaris SNC en Brookfield New Zealand Ltd. 

Kwekersrecht. Het gerecht vernietigt de beslissing van de kamer van beroep van het CBP tot om geen communautair kwekersrecht te verlenen voor het appelras Gala Schnitzer. De kamer van beroep heeft geen rekening gehouden met de omvang van de beoordelingsbevoegdheid van CBP.

Indien het CPB dit noodzakelijk acht, mag het de voorwaarden preciseren die het voor het onderzoek van een aanvraag voor een communautair kwekersrecht stelt, mits de termijn waarbinnen de aanvrager van dat recht gevolg moet geven aan het hem toegezonden individuele verzoek niet is verstreken. In casu had het CBP de vrijheid om een eigen  “onnauwkeurigheid te verhelpen”, nu het meende dat eerdere  instructies uitdrukkelijk hadden moeten vermelden dat het over te leggen materiaal virusvrij diende te zijn en meende dat de aanvragers van communautaire kwekersrechten zijn instructies niet hoefden uit te leggen.

78. De kamer van beroep moest dan ook beoordelen of KSB gevolg had gegeven aan het individuele verzoek in de e-mail van het CBP van 13 juni 2001, die tot doel had de onnauwkeurigheid te verhelpen van de individuele verzoeken in de brieven van het CBP van 26 januari en 25 maart 1999.

79. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht door te oordelen dat aangezien KSB het door het CBP in zijn brieven van 26 januari en 25 maart 1999 gevraagde fytosanitaire certificaat niet had verstrekt, het geen gevolg had gegeven aan de individuele verzoeken in die brieven. Door te concluderen dat het CBP artikel 61, lid 1, sub b, van verordening nr. 2100/94 had geschonden door KSB toe te staan nieuw materiaal over te leggen, terwijl het volgens die bepaling de door KSB ingediende aanvraag onmiddellijk diende af te wijzen omdat KSB geen gevolg had gegeven aan een individueel verzoek, heeft de kamer van beroep derhalve geen rekening gehouden met de omvang van de beoordelingsbevoegdheid die artikel 55, lid 4, van verordening nr. 2100/94 het CBP verleent.

Lees het arrest hier.

IEF 8963

101 lid 2 onder a en lid 4 GKVo jo 78 lid 2 sub a ZPW

Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 juli 2010,  HA ZA 10-729, Better3fruit N.V. tegen V.O.F. Fruit/boomkwekerij De Appelaar

Kwekersrecht. Appelras. Bevoegdheidsincident. Eiser stelt in de hoofdzaak dat gedaagde (die een fruitteeltovereenkomst heeft gesloten met een sublicentienemer van eiser) zonder toestemming door oculatie van de gekochte bomen het aantal bomen heeft uitgebreid en daarmee inbreuk maakt op het kwekersrecht van eiser. Gedaagde stelt dat de rechtbank Den Haag i.c. onbevoegd is. Vordering afgewezen:

4.1. De vorderingen van Better3fruit zijn gebaseerd op een communautair kwekersrecht. De rechtbank ’s-Gravenhage is exclusief bevoegd van die vorderingen kennis te nemen op grond van artikel 101 lid 2 onder a en lid 4 GKVo jo 78 lid 2 sub a ZPW. Het feit dat Better3fruit daarnaast stelt dat De Appelaar haar contractuele verplichtingen jegens Greenstar niet nakomt en dat in de overeenkomsten tussen die partijen een bevoegde rechter wordt aangewezen maakt dat niet anders. Zoals De Appelaar zelf constateert is Better3fruit geen partij bij die overeenkomsten. De onder (1) gevorderde verwijzing is derhalve niet aan de orde. Voor het incidenteel gevorderde onder (2) en (3) bestaat gezien het voorgaande eveneens geen rechtsgrond, daargelaten de vraag of deze vorderingen zich lenen voor beslissing in een incident.

Lees het vonnis hier.

IEF 8962

Niet voorziet in de gewenste rechtsingang

Rechtbank ’s-Gravenhage (Kamer voor het Kwekersrecht) , 7 juli 2010,  HA ZA 08-2008, Danziger Dan Flower Farm tegen Biological Industries Plant Propagation Ltd c.s. (met dank aan Thijs van Aerde, Houthoff Buruma)

Kwekersrecht. Procesrechtelijk incident in de bodemprocedure in het langdurige kwekersrechtelijke geschil tussen  Danziger en Biological Industries (kwekersrecht op gipskruid, zie eerdere berichten hier). BI vordert bij wijze van provisionele vordering dat, voor de duur van de bodemprocedure, het inbreukverbod wordt opgeheven dan wel dat de executie wordt geschorst.

De Kamer voor het Kwekersrecht van de Rechtbank Den Haag wijst de provisionele vordering (én het pleidooiverzoek) af wegens strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, strijd met de goede procesorde en (vordering als executiegeschil) omdat een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging op de voet van art. 351 Rv. bij de hogere rechter moet worden ingediend en BI niets heeft gesteld in het kader van art. 438 Rv (bijv: dat de executie vexatoir is of dat Danziger haar executierecht misbruikt). “Samenvattend concludeert de rechtbank dat de wet niet voorziet in de door BI gewenste rechtsingang, met ander woorden de provisionele vordering is niet ontvankelijk.”

Lees het vonnis hier.

IEF 8857

De exceptie van berusting

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 18 mei 2010, KG ZA 09-1645, Architectenweb B.V. tegen SDU Uitgevers (met dank aan Lars Bakers, Bingh).

Reclamerecht. Tussenarrest. Berusting. Architectenweb stelt dat SDU zich van misleidende reclame heeft bediend bij aanprijzen vakblad De Architect. Vordering afgewezen in eerste instantie (vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 januari 2010, IEF 8510). Dit tussenarrest ziet op de gestelde berusting door Architectenweb middels een bericht op haar website. Naar oordeel kan dit bericht echter niet worden gezien als een berusting in een rechtelijke uitspraak.

2. (…) “Architectenweb betreurt de uitspraak, maar zal zich er bij neerleggen. “We hadden eerlijk gezegd de rechter aan onze zijde verwacht als het gaat om het transparant maken van een markt. (…) We hebben overwogen in hoger beroep te gaan. We hebben echter ons punt al gemaakt en zijn ervan overtuigd dat we onze klanten hiermee de benodigde transparantie hebben verschaft. Het is tijd de strijdbijl te begraven en ons weer volledig te richten op positieve zaken.”

6. Het hof is van oordeel dat het in r.o. 2 aangehaalde bericht, dat is geplaatst op de eigen website van Architectenweb, niet (zonder meer) kan worden aangemerkt als een (voldoende specifiek) tot SDU gerichte verklaring dan wel een jegens deze aangenomen houding, in die zin dat daarmee aan SDU te kennen wordt gegeven dat Architectenweb afstand doet van verdere rechtsmiddelen. SDU mocht er evenmin (zonder meer) op vertrouwen dat met bedoeld bericht jegens haar de wil werd geuit afstand te doen van het rechtsmiddel hoger beroep. De omstandigheid dat het bericht, doordat het op een vrij toegankelijke website is geplaatst, ook SDU heeft bereikt, doet daaraan niet af. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat berusting verstrekkende gevolgen heeft, alsook dat (in dit geval) daarmee de wederpartij een voordeel in de schoot wordt geworpen waar niets tegenover staat. Om die reden kan niet snel worden aangenomen – en mag de andere partij er ook niet te snel op vertrouwen – dat sprake is van berusting. Zo mocht SDU er na lezing van voormeld, niet specifiek tot haar gericht, bericht niet (zonder nadere omstandigheden, waaromtrent niets is gesteld) op vertrouwen dat Architectenweb met dat bericht tevens beoogde jegens SDU kenbaar te maken dat zij afstand deed van haar recht op hoger beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 8778

De kruisingsouders

Rechtbank ’s-Gravenhage, 21 april 2010, HA ZA 09-3260, HZPC Holland B.V. tegen gedaagden (met dank aan Paul Mazel, Trip).

Kwekersrecht. Bedrijfsgeheimen. Pootaardappelen. Bevoegdheidsincident. Eiser HZPC stelt dat de kruisingsouders van een door gedaagde, een voormalig directeur, gekweekte aardappel door gedaagde zijn meegenomen bij zijn vertrek bij HZPC. Het kwekersrecht op de aardappel zou daarom toekomen aan HZPC. Bevoegdheid Rechtbank Den Haag.

4.1. De vorderingen van HZPC houden mede in overdracht van het kwekersrecht indien het zal zijn verleend. De rechtbank is bevoegd van die vordering kennis te nemen op grond van artikel 78 lid l ZPW. Daaraan doet niet af dat het kwekersrecht nog niet is verleend. Dit kan leiden tot afwijzing van de vordering maar raakt niet aan de bevoegdheid van deze rechtbank.

4.2. Voor de overige vorderingen, waaronder de vordering tot overdracht van de aanvraag van het kwekersrecht, geldt dat deze verknocht zijn aan de vordering tot overdracht van het kwekersrecht omdat alle vorderingen voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex. De rechtbank is bevoegd ook van die vorderingen kennis te nemen,

Lees het vonnis hier.

IEF 8764

Het in Zuid-Afrika bekende ras

HvJ EU, 15 april 2010, zaak C-38/09 P, Ralf Schräder tegen Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP)

Kwekersrecht. Communautair kwekersrecht. Procesrecht.. Plantenras SUMCOL 01. Beoordelingsvrijheid CVPO. Afwijzing van aanvraag voor communautair kwekersrecht. Niet-onderscheidbaar kandidaat-ras. De plant bestaat al, kort gezegd. Eerst even voor jezelf lezen.

77. Bovendien zij eraan herinnerd dat het Gerecht, dat enkel binnen de grenzen van artikel 73, lid 2, van verordening nr. 2100/94 moet beslissen, geen volledige toetsing hoefde te verrichten om uit te maken of het ras SUMCOL 01 al dan niet onderscheidbaar was in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2100/94, doch, gelet op de wetenschappelijke en technische ingewikkeldheid van die voorwaarde – waarvan blijkens artikel 55 van verordening nr. 2100/94 overigens op basis van een technisch onderzoek dat aan een van de bevoegde nationale bureaus moet worden toevertrouwd dient te worden geverifieerd of daaraan voldaan is – het zich ertoe kon beperken, te toetsen of sprake was van een kennelijke beoordelingsfout.

(…) 104. Met de drie ter onderbouwing van dit onderdeel van het eerste middel aangevoerde argumenten wordt opgekomen tegen de in punt 92 van het bestreden arrest geformuleerde conclusie van het Gerecht dat het referentieras algemeen bekend was.

105. Dienaangaande dient er in de eerste plaats op te worden gewezen dat, anders dan Schräder betoogt, het Gerecht in punt 91 van dat arrest heeft geconstateerd dat de kamer van beroep het referentieras van Van Jaarsveld niet met een door Codd beschreven ras heeft gelijkgesteld, maar dat deze kamer dit ras enkel heeft gelijkgesteld met het in Zuid-Afrika bekende ras dat tot de soort Plectranthus ornatus behoort. Het beoogde aldus de stelling van Schräder te weerleggen dat de door Van Jaarsveld toegestuurde plant een alleenstaande plant uit diens tuin was.

106. Wat in de tweede plaats de tegenstrijdigheid tussen de punten 80, 81 en 91 van het bestreden arrest betreft, wegens de beweerde verwarring tussen de begrippen „ras” en „soort”, moet worden vastgesteld dat uit deze punten niet blijkt dat het Gerecht niet naar behoren rekening heeft gehouden met het verschil tussen deze begrippen. In punt 80 van dat arrest heeft het Gerecht immers verklaard dat „vele rassen tot de soort Plectranthus ornatus behoren” en in punt 91 van dat arrest heeft het Gerecht naar „het Zuid-Afrikaanse ras van de soort Plectranthus ornatus” verwezen.

107. Bovendien levert het enkele feit dat het Gerecht ten onrechte zou hebben gesuggereerd dat, zoals Schräder stelt, Codd in zijn werken een ras van Plectranthus ornatus in plaats van de overeenkomstige soort heeft beschreven, geen tegenstrijdigheid op. Zoals de advocaat-generaal in punt 67 van zijn conclusie heeft aangegeven, bestaat een „soort” per definitie enkel via zijn verschillende rassen en kan een plantensoort dus niet gedetailleerd worden beschreven, los van de rassen die tot deze soort behoren.

108. In de derde plaats berust het argument dat op de verruiming van het voorwerp van de procedure is gebaseerd, op een onjuiste lezing van punt 91 van het bestreden arrest, en moet het derhalve ongegrond worden verklaard.

Lees het arrest hier.

IEF 8734

Teelttechnisch

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 maart 2010, ha za 07-3952, Van der Deijl Roses B.V. c.s. tegen Piet Schreurs Holding B.V.

Kwekersrecht. Merkenrecht. Strekking van een trial. Rosa 'Schuneck' Vampire! Eerst even kort:

4.8. Een trial, zeker indien deze wat groter is opgezet en teelttechnisch succesvol verloopt, levert een productie op die qua hoeveelheid en waarde verhandeld kan worden. Verhandeling is ook zinvol in het kader van een trial omdat daardoor getest kan worden hoe het nieuwe product op de markt wordt ontvangen. Naar oordeel van de rechtbank wordt met verkoop van oogstmateriaal de strekking van een trial niet overschreden. De toestemming daartoe – feitelijk een naar hoeveelheid en tijd beperkte licentie – ligt besloten in de toestemming tot de trial. Door rozen afkomstig van de 4.500 planten uit de trial aan te bieden op de Nederlandse markt, althans in een land waar Schreurs merkrechten en kwekersrechten heeft, handelt Van der Deijl dan ook niet onrechtmatig. Daar deze 4.500 planten een beperkte levensduur hebben is de impliciet verleende licentie in tijd beperkt tot die levensduur. Van der Deijl mag de planten in het kader van de trial dan ook niet verder vermeerderen of vernieuwen.

4.15. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat Van der Deijl teelt- en/of oogstmateriaal van de Rosa 'Schuneck' Vampire! in Nederland mag invoeren voorzover dat materiaal afkomstig is van de 4500 planten van de trial. Hij mag dat materiaal ook doen uitvoeren naar elders in Europa of de wereld. Verhandeling van meer materiaal, afkomstig van vermeerdering buiten de grenzen van de trial om, is Van der Deijl bij gebreke van een deugdelijke licentie niet toegestaan. Schreurs heeft niet onderbouwd dat Van der Deijl beschikt over meer dan de bedoelde 4.500 planten. Enige actuele inbreuk is dan ook niet gebleken.

Lees het vonnis hier.

IEF 8704

Rozen van deze rassen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 maart 2010 en 24 maart 2010, HA ZA 09-2520/2503, Van Kleef Roses B.V. tegen resp. Flowerexpress/Sher en Ethiopean Meadows.

Kwekersrecht (rozen). Twee incidentele vonnissen. 10 maart: Oproeping in vrijwaring toegestaan. 24 maart: Bevoegdheidsincident, vordering afgewezen.

Vrijwaring: 4.1. (…) FlowerXpress en Sher Karuturi stellen dat zij beide voormalige aandeelhouders aansprakelijk kunnen stellen [die bij de overdracht van hun aandelen in
garanties zouden hebben gegeven mbt. verschuldigde licentievergoedingen-IEF] (…). Het valt, gelet op hetgeen FlowerXpress en Sher Karuturi hebben gesteld met betrekking tot de verrichtingen en mededelingen van de voormalige aandeelhouders, niet uit te sluiten dat FlowerXpress en Sher Karuturi, indien de beslissing in de hoofdzaak voor hen nadelig zal uitvallen, verhaal hebben op de voormalige aandeelhouders. De incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring moet derhalve worden toegewezen.

Bevoegdheid / overeenkomst: 4.2.  (…) In beginsel is dus de Duitse rechter bevoegd, tenzij Rosen Tantau KG – of haar vertegenwoordiger Van Kleef – een andere rechter kiest. Dat laatste is in onderhavige zaak door het aanbrengen van de zaak bij deze rechtbank gebeurd. De rechtsgeldigheid van deze forumkeuze is niet bestreden en op basis van het bepaalde in de overeenkomsten is deze rechtbank derhalve bevoegd kennis te nemen van de vorderingen, althans voor zover ze betrekking hebben op de in de overeenkomsten genoemde rassen.

Lees de vonnissen hier en hier.