IEF 22260
27 september 2024
Artikel

Uitnodiging Conferentie 20 jaar master Informatierecht: ‘Het opleiden van evenwichtskunstenaars’

 
IEF 22257
27 september 2024
Uitspraak

Screenshots en hyperlinks zijn op zichzelf onvoldoende voor een modelrechtelijk relevante openbaarmaking

 
IEF 22259
27 september 2024
Artikel

Briene Zijlmans volgt directeur Hester Wijminga van Stichting De Thuiskopie op

 
IEF 15045

Online aanvragen merkregistratie vernieuwd

Merkaanvragen via de website (BOIP Online Filing) is gewijzigd, voor BMB Connect is er niets gewijzigd. Om online een merkaanvraag in te dienen moet u verplicht inloggen met uw MijnBBIE-account. Indien u nog geen account heeft, kunt u dit op onze website gratis en eenvoudig aanmaken. Het inloggen na invoer van de aanvraag zoals u gewend bent in de huidige omgeving, is dus niet meer mogelijk. U dient direct online te betalen met iDEAL, Bancontact, creditcard of lopende rekening.

De vernieuwde omgeving biedt als voordeel dat u direct na het indienen van uw aanvraag een bevestiging als pdf in uw mailbox ontvangt met uw depotnummer en financieel overzicht. U ontvangt dus geen papieren bevestiging meer van ons.

Voor deze elektronische procedure moet u inloggen op Mijn BBIE. Indien u voor andere toepassingen al een account bezit voor Mijn BBIE maken wij u erop attent dat de accountbeheerder ervoor moet zorgen dat uw accountgebruikers (medewerkers) de rechten krijgen om gebruik te kunnen maken van deze nieuwe toepassing.

À compter de cette semaine, vous pouvez introduire vos demandes d'enregistrement de marque en ligne via notre nouvel environnement web. En collaboration avec le Réseau européen des marques, dessins et modèles (ETMDN), nous travaillons continuellement à l'amélioration de nos services à l'adresse d'un vaste éventail d'utilisateurs.

Dans le cadre de l'utilisation du nouvel environnement web, veuillez tenir compte des points suivants :
- Afin d'introduire une demande d'enregistrement de marque en ligne, vous devez premièrement vous identifier à votre compte Mon OBPI. Si vous n'avez pas encore de compte, vous pouvez en créer un gratuitement et en toute facilité sur notre site.
- Le paiement doit être directement effectué en ligne via iDEAL, Bancontact, carte de crédit ou compte courant.

Le nouvel environnement n'entraîne aucun changement sur les demandes introduites via BMB Connect.

IEF 15044

Trade mark package in a nutshell

BMM bericht: Hieronder een overzicht in 10 punten van de twee belangrijke Europese teksten die op ons afkomen (Verordening inzake EU merk en de nieuwe merkenrichtlijn). De drie Europese instellingen (Commissie, Parlement en Raad) hebben een politiek compromis bereikt, waardoor de teksten vermoedelijk niet meer zullen veranderen. Na de zomervakantie, zullen de teksten ter definitieve goedkeuring aan de Raad en het Parlement worden voorgelegd. In geval van goedkeuring, wordt de definitieve tekst gepubliceerd en treedt het merendeel van de wijzigingen van de nieuwe verordening 90 dagen later (dus waarschijnlijk in de eerste helft van 2016) in werking. De Lidstaten zullen in principe 3 jaar de tijd hebben om de nieuwe richtlijn in hun wetgeving om te zetten.

1. Nieuwe benamingen
Zeg niet meer “Gemeenschapsmerk”, maar “EU merk” (“European Union trade mark”).
Zeg niet meer “Bureau voor Harmonisatie binnen de Interne markt (tekeningen en modellen)”, maar “EU Bureau voor de Intellectuele Eigendom” (“European Union Intellectual Property Office”).

2. Geen eis meer van grafische voorstelling
De nieuwe teksten schrappen het vereiste van grafische voorstelling van het merk. Het merk moet steeds precies en duidelijk worden weergegeven.

3. Nieuwe taksen voor EU merken
Er komen nieuwe taksen voor EU merken. De tarieven zijn voortaan identiek voor een nieuwe aanvraag als voor de hernieuwing van een inschrijving :
850 EUR voor 1 klasse
900 EUR voor 2 klassen
150 EUR per klasse boven de 2 eerste klassen
​4. Uitzonderlijk IP Translator regime van 6 maanden
Houders van EU merken die vóór 22 juni 2012 werden aangevraagd voor Nice class headings zullen 6 maanden de tijd hebben om bij het EU Bureau een verklaring neer te leggen ter verduidelijking van hun EU merken.

5. Niet enkel de vorm kan aanleiding geven tot weigering
Voortaan zullen worden geweigerd tekens die uitsluitend bestaan uit :
de vorm of een ander kenmerk die door de aard van de waar bepaald wordt ;
de vorm of een ander kenmerk die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen ;
de vorm of een ander kenmerk die een wezenlijke waarde aan de waar geeft.

6. Geen merkbescherming voor bepaalde benamingen
Beschermde oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen voor wijn, gegarandeerde traditionele specialiteiten en merken die uit oudere benamingen van beschermde kweekproducten bestaan, kunnen in principe geen merk zijn.

7. Kortere oppositietermijn tegen IR merken die de EU aanduiden
Oppositie tegen een IR merkaanvraag die de EU aanduidt, blijft mogelijk gedurende een termijn van drie maanden. Het startpunt van de termijn verandert evenwel : het wordt nu één maand (i.p.v. zes maanden) na de publicatie van de aanvraag. De termijn wordt m.a.w. met vijf maanden verkort.

8. Optreden tegen transitgoederen
Merkhouders zullen kunnen optreden tegen namaakgoederen afkomstig uit derde landen, zelfs indien de goederen (nog) niet in het vrije verkeer van de EU werden gebracht, tenzij het bewijs geleverd wordt dat de merkhouder in het land van eindbestemming geen recht heeft om tegen de goederen op te treden. Dit bewijs moet worden geleverd binnen de termijnen van de procedure ter bepaling van de inbreuk overeenkomstig de Douaneverordening (EU) nr. 608/2013.

9. Nietigheids- en vervalprocedures bij het Benelux Bureau
Onverminderd de bevoegdheid van de gerechtshoven en rechtbanken, zullen de nationale bureaus administratieve procedures moeten invoeren voor het inroepen van nietigheid of verval van een merk. Dit behelst zowel het verval wegens gebrek aan normaal gebruik of verwording tot soortnaam als absolute of relatieve nietigheidsgronden, waaronder de beoordeling van beweerde kwade trouw.

10. Keurmerken (certification marks)
Naast het systeem van collectieve merken, wordt er een nieuw en specifiek systeem voor keurmerken ingevoerd.

IEF 15043

Bewijsvermoeden voor EER geautoriseerde bron onvoldoende ontzenuwd

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 juni 2015, IEF 15045 (Converse-Kesbo tegen Scapino)
Merkenrecht. Parallelimport. Zie eerder IEF 14344, IEF 11650 en IEF 9669. Een deel van de in beslag genomen Converse schoenen wordt vermoed afkomstig te zijn van een door de merkhouder voor de EER geautoriseerde bron. Bewijsvermoeden strekt zich niet uit tot de overige schoenen. De door Converse ingenomen stellingen en overgelegde stukken zijn onvoldoende om het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Het hof zal Converse c.s. in de gelegenheid stellen 5% van de in beslag genomen schoenen fysiek op echtheid te onderzoeken. In de gegeven omstandigheden is er geen plaats voor ambtshalve toetsing van artikel 101 VWEU.

2.9 Met betrekking tot het ambtshalve toetsen van het handelen van Converse c.s. aan artikel 101 VWEU, overweegt het hof dat, zelfs indien moet worden aangenomen dat  artikel 101 VWEU als recht van openbare orde moet worden beschouwd, het hof niet over de noodzakelijke feitelijke gegevens beschikt om te vermoeden dat de (ondertussen beëindigde) licentieovereenkomst tussen Converse c.s. en Infinity of het gedrag van Converse c.s. strijdig is met artikel 101 VWEU (vgl. r.o. 3.9.1 van het arrest van de Hoge Raad van
13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:69). Een overeenkomst of gedraging valt onder het verbod van artikel 101 VWEU wanneer deze ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Het moet daarbij krachtens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie gaan om een “merkbare” beperking van de mededinging (zie HvJ EU 13 december 2012, nr. C-226/11, ECLI:EU:2012:795, Expedia, en HvJ EU 14 maart 2013, nr. C-32/11, ECLI:EU:2013:160, Allianz).

2.11. Het hof ziet in hetgeen door Converse c.s. in hun memorie van antwoord na tussenarrest wordt aangevoerd, evenmin aanleiding om terug te komen op zijn beslissing onder 2.3. sub f) dat in de gegeven omstandigheden een schoen met code W17 in de tonglabel vermoed wordt van Infinity afkomstig te zijn.

2.14 Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het onderzoek van de gerechtsdeurwaarder onvoldoende steun biedt voor de stelling van Scapino dat 43% van de door Scapino verkochte schoenen wordt vermoed van Infinity afkomstig te zijn. De door Converse c.s. opgeworpen vraag of een steekproef, gelet op de vaste rechtspraak van het Europese Hof met betrekking tot uitputting en toestemming (zie rov. 3.24 van het tussenarrest van 4 november 2014), een geschikt middel is om bewijs van toestemming te leveren, laat het hof in het midden, nu het hof van oordeel is dat op grond van het onderzoek van de gerechtsdeurwaarder geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de overige schoenen. Zo is onvoldoende duidelijk dat de onderzochte groep schoenen, - gelet op de omvang en samenstelling van de totale groep schoenen (zie. rov. 3.25 en 3.26 van het tussenarrest van 4 november 2014) - een representatieve selectie vormt van de totale groep op grond waarvan conclusies worden getrokken met betrekking tot de overige door Scapino verhandelde schoenen.

2.16 Het hof heeft Converse c.s. in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat de aangetroffen 1.407 paar Converse schoenen van Infinity afkomstig zijn. Voor het slagen van het tegenbewijs is het voldoende dat door Converse c.s. zoveel twijfel wordt gezaaid dat de op het vermoeden berustende vaststelling van het hof onhoudbaar wordt. Het tegenbewijs behoeft dus niet te bestaan uit het bewijs van het tegendeel. Voldoende is dat door Converse c.s. het vermoeden wordt ontzenuwd dat de schoenen van Infinity afkomstig zijn door aannemelijk te maken dat de schoenen niet van Infinity afkomstig en/of de schoenen namaak zijn. Daarvoor is het dus niet noodzakelijk, anders dan Scapino betoogt, dat Converse c.s. een sluitende geld- en goederenstroom aantoont die teruggaat tot een ongeautoriseerde bron. Evenmin is het nodig dat Converse c.s. per individuele schoen aannemelijk maken dat deze niet van Infinity afkomstig is. Voor tegenbewijs geldt immers niet het uitgangspunt als geformuleerd in rechtsoverweging 3.24 van het tussenarrest van 4 november 2014. Indien Converse c.s. in het tegenbewijs slagen, herleeft het bewijsrisico voor Scapino. Dit heeft tot gevolg dat de vordering van Converse c.s. met betrekking tot genoemde 1.407 paar Converse schoenen alsnog kan worden toegewezen, omdat Scapino in dat geval in het haar opgedragen bewijs niet is geslaagd.

2.19 Aan het onderzoek kleeft verder het gebrek dat het geen "assurance" beoogt te verschaffen zodat het hof daaraan zonder eigen onderzoek geen conclusies kan verbinden (zie ook de overgelegde beslissing van de Accountantskamer van 11 november 2013). Doordat de eindrapportage pas in een zeer laat stadium is overgelegd, en dan ook nog eens onvolledig, acht het hof zich niet in staat om aan de hand van die rapportage conclusies te trekken met betrekking tot de onderhavige 1.407 paar Converse schoenen. De rapporten laten zien dat er door de wederverkopers van Scapino (in het bijzonder Ressokd-Rings) is gerommeld met de documenten (vrachtbrieven en facturen) maar vormen voor het hof onvoldoende bewijs om het vermoeden te ontzenuwen dat de betreffende schoenen niet van Infinity afkomstig zijn en/of namaak zijn.

2.20 De door Converse c.s. genoemde omstandigheid dat de schoenen door de Baccarat groep zouden worden verkocht tegen de helft van de prijs die een Europese distributeur aan Converse c.s. betaalt, is evenmin voldoende om het vermoeden te ontzenuwen omdat het onduidelijk is of dit ook geldt voor de betrokken 1.407 paar beslagen Converse schoenen. Dat Scapino de schoenen voor de helft van de prijs zou hebben ingekocht, is niet gesteld. Ook de omstandigheid dat vier van de negen testaankopen als genoemd in randnummer 3.9.3 van de memorie van antwoord, een negatieve uitslag geven op de test met de “scanningpen” is voor het hof onvoldoende om het vermoeden te ontzenuwen dat de aangetroffen 1.407 paar Converse schoenen niet origineel zijn.
IEF 15042

Toestemming aan omroeporganisatie omvat mededeling aan het publiek

Hof van Beroep Brussel 9 juni 2015, IEFbe 15042 (Airfield/TV Vlaanderen tegen Agicoa)
Uitspraak ingezonden door Alexis Hallemans, CMS. Eerder gepubliceerd als IEFbe 1385: Auteursrecht. Eerder werden prejudicieel gestelde vragen beantwoord [IEFbe 108 - Airfield] werd tussenarrest gewezen. Airfield (nu opgevolgd en met commerciële aanduiding: TV Vlaanderen) zou inbreuk op rechten plegen door het repertoire van Agicoa openbaar mee te delen via haar eigen zenderpakket. Er is sprake van één enkele mededeling aan het publiek per satelliet en die is ondeelbaar. De toestemming die de rechthebbenden hebben verleend aan de omroeporganisaties omvat ook de mededeling aan het publiek door TV Vlaanderen. Ten onrechte is in eerdere instantie een stakingsbevel gegeven.

13. Het hof oordeelt dan ook dat er wordt aangetoond dat de toestemming die de rechthebbenden hebben verleend aan de omroeporganisaties ook de mededeling aan het publiek door TV Vlaanderen omvat. Het publiek waarvan zij weten dat het door deze mededeling aan het publiek kan worden bereikt, met name het abonneepubliek van TV Vlaanderen. Het uitdrukkelijk toestemming verlenen om te verdelen via TV Vlaanderen houdt in dat het publiek dat TV Vlaanderen bereikt, in ogenschouw werd genomen op het moment van het verlenen van de toestemming.

Daarenboven wordt niet aangetoond dat TV Vlaanderen de werken toegankelijk maakt aan een nieuw publiek, zijnde een publiek waarmee de rechthebbenden geen rekening hebben gehouden op het moment dat zij de hierboven bedoelde toestemming aan de omroeporganisaties verleenden om hun werken ook mee te delen via TV Vlaanderen. 14. Uit al deze overwegingen volgt dat het hoger beroep van TV Vlaanderen gegrond is. In het bestreden vonnis wordt haar ten onrechte een stakingsbevel opgelegd.

IEF 15041

15 maanden gewacht tot dagvaarden van Starterslening.nl

Vzr. Rechtbank Rotterdam 20 mei 2015, IEF 15041 (Starterslening)
Uitspraak ingezonden door Esther Mommers en Joost Becker, Dirkzwager. Merkenrecht. SVn gebruikt sinds 2002 het woord Starterslening voor een door SVn in samenwerking met Nederlandse Gemeenten ontwikkelde flexibele leenvorm voor de starter op de koopwoningmarkt. De handelsnaam, het merk en de domeinnaam starterslening.nl wordt in 2008 gebruikt. In 2009 is er een bespreking geweest, na een periode van radiostilte heeft SVn een sommatiebrief gestuurd over staken van starterslening, na 15 maanden is er een kort geding aanhangig gemaakt. Er is geen spoedeisend belang. De beeldmerken van SVn geven geen merkenrechtbescherming tegen het woord starterslening (dat als woordmerk is geweigerd, omdat het te beschrijvend is). Er is een risico dat onjuiste informatie door tussenpersonen aan kopers wordt verstrekt, omdat SVn zelf kies om geen advies te verstrekken. Beroep op artikel 5a Hnw faalt, er is geen woordmerkinschrijving. De vorderingen worden afgewezen. Gedeeltelijk 1019h Rv veroordeling.

4.2. (...) dit kort geding op 23 maart 2015 daadwerkelijk aanhangig te maken, zulks terwijl zij blijkens het proceskostenoverzicht al in juni 2013 (uitgebreid) werkzaamheden heeft verricht aan de dagvaarding. Zij heeft voor dit stilzitten geen enkele (plausibele) verklaring gegeven, integendeel, zij klaagt zelfs over vertragingstactieken aan de zij van X sinds de zomer 2013. Tegen die achtergrond is niet aannemelijk dat het belang van SVn nog spoedeisend is. SVn zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.
4.3. Ten overvloede wordt overwogen dat SVn onvoldoende aannemlijk heeft gemaakt dat gedaagden inbreuk maken op de intellectuele eigendomsrechten van SVn dan wel onrechtmatig handelen jegens SVn, zodat de voorzieningenrechter vooruitlopende op het oordeel in de bodemprocedure toewijzing van de gevorderde voorziening ook niet gerechtvaardigd acht.

4.6. Voor zover op de website onjuiste informatie wordt verstrekt, legt gewicht in de schaal dat SVn ervoor heeft gekozen om zelf geen advies te verstrekken, maar kopers op haar website te verwijzen naar een makelaar/tussenpersoon voor advies over (en het indienen van een aanvraag) bij SVn.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 15040

Meesterproef

Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap & Kreijger. Kan een ‘smeerdip met roomkaas en verse kruiden’, auteursrechtelijk worden beschermd? En maakt een andere, sterk gelijkende smeerdip, daar dan inbreuk op? De Gelderse rechtbank kwam aan deze vragen niet toe [IEF 15013], omdat onvoldoende zou zijn gesteld “welke elementen of combinatie van elementen van de smaak van het Heksenkaas product leiden tot het vereiste eigen, oorspronkelijke karakter en persoonlijk stempel”. Maar vooral omdat de rechtbank niet wilde proeven. Dat is vreemd. Een Haagse rechter proefde eerder dit jaar wel en stond een bewijsbeslag toe tegen de maker van een andere Heksenkaas taste-alike [IEF 14767].
Lees verder

IEF 15039

Reflecties - Een eerlijke verdeling?

Erwin Angad-Gaur, Reflecties: Een eerlijke verdeling? Sena Performers Magazine 2015-2, p. 22-23.
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur secretraris/directeur Ntb en voorzitter sectie Uitvoerend Kunstenaars Sena. Beperkt legaal aanbod, blokkerend licentiegedrag en een steeds schevere verdeling. Wanneer durven de beleidsmakers nou eens in te grijpen in het belang van auteurs, artiesten en de consument?

Van een vriend kreeg ik een paar weken geleden een exemplaar van Specimen Days van Michael Cunningham, een paperback versie van de roman. Of liever: drie novelles met een mogelijk verbindend thema, met name middels doorlopende citaten uit het werk van Walt Whitman – goed, of misschien zelfs briljant geschreven, maar niet voor 100 procent geslaagd; de literaire merites van het werk laat ik verder echter terzijde, voor reviews kan de lezer het internet raadplegen. De pocket opent, naar Amerikaans gebruik, met drie pagina’s citaten uit recensies, die weinig over het boek onthullen, een pagina met andere werken van de auteur en een herhaalde titelpagina, om op de daaropvolgende pagina de copyrightinformatie te vermelden. In een kader bovenaan deze pagina trof ik de volgende tekst die mij in lachen deed uitbarsten: “NOTE: If you purchased this book without a cover you should be aware that this book is stolen property. It was reported as ‘unsold and destroyed’ to the publisher, and neither the author nor the publisher has received any payment for this ‘stripped book’.” Een tekst uit het verleden zo leek het. Een zorg uit luxe. Waar is de tijd dat uitgevers zich zorgen maakten om illegaal doorverkochte fysieke exemplaren. De pocket dateert uit 2007 leert dezelfde pagina.

DUIMSCHROEVEN
Het is tekenend voor de snelheid waarmee de wereld is veranderd. Ook boekenuitgevers kennen inmiddels de problemen van illegale verspreiding op het internet. En ook boekenuitgevers, zoals filmproducenten voor hen, herhalen de vele fouten die platenmaatschappijen, inmiddels jaren geleden als eersten maakten: zij blokkeren verspreiding, werken niet mee aan goede, centrale legale beschikbaarheid en hopen zich op die wijze boven hun concurrenten te kunnen positioneren op de toekomstige markt, ondertussen moord en brand schreeuwend over de illegaliteit en de dalende inkomsten. Schrijvers zijn inmiddels het kind van de rekening, zoals artiesten, scenaristen en liedjesschrijvers voor hen. Voor de verspreiding in de nieuwe media ontvangen zij een grijpstuiver en de duimschroeven bij contractbesprekingen worden langzaam aangedraaid. Uitgeverij Lebowski was de eerste prominente uitgever in Nederland die dit jaar het ‘360 graden contract’ uit de muziekindustrie overnam: schrijvers bij Lebowski dienen ook van hun overige inkomsten (lezingen, publieke optredens, etc.) af te dragen aan de uitgeverij. Absoluut noodzakelijk aldus de uitgeverij: het is immers ook in het belang van de auteur dat de uitgever overleven kan.

RADIOMODEL
In de nieuwe auteursrechtelijke regels, geïntroduceerd in het auteurscontractenrecht (zie ook pagina 10 van dit magazine) worden dergelijke contracten bemoeilijkt. Bovendien heeft de wetgever voor de audiovisuele markt een belangrijke stap genomen. In het veelbesproken artikel 45d (het filmartikel in de auteurswet) wordt een proportionele vergoeding geïntroduceerd voor hoofdrolspelers, scenaristen en regisseurs. Het leidde, weliswaar onder grote druk van de overheid, tot afspraken tussen eindexploitanten en rechtenorganisaties. Een vergoeding te incasseren door de rechtenorganisaties LIRA, NORMA en VEVAM voor onder meer video on demand en kabeldoorgifte van films en tv-series. Exploitatievormen waarvoor acteurs in het verleden geen cent ontvingen en waarover scenaristen en regisseurs al jaren niet betaald kregen.

D66 Kamerlid Kees Verhoeven herkende bij de kamerbehandeling terecht de redenering: een collectief beheersoplossing voor een verdelings- en licentieprobleem. Een citaat uit het stenografisch verslag: “Het doet mij goed om te zien dat de staatssecretaris (…) bij de nota van wijziging voor het filmartikel goed gekeken heeft naar eerdere voorstellen van D66 over het radiomodel. Hoewel hij geen daadwerkelijk radiomodel voorstelt — dat weet ik — komt hij wel zo dicht bij dat model als binnen de bestaande richtlijnen mogelijk is. Hij stelt namelijk een systeem van verplicht collectief beheer voor, dat de transactiekosten voor het betalen van rechtenvergoedingen verlaagt. Daarnaast stelt dit systeem kleine rechthebbenden in staat om collectief een eerlijke vergoeding uit te onderhandelen.

Helaas (…) kunnen we het radiomodel niet volledig invoeren, omdat de licentieproblematiek op Europees niveau niet geregeld is. (…) Dat moet in Europa opgelost worden. Daar zal ik nu niet over doorzeuren. Toch zou je op het gebied van het filmartikel, van het audiovisuele gedeelte, wel kunnen spreken van een radiomodel light. Als positief mens zie ik dat maar even zo. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich mogelijk laten inspireren door de Spaanse wet, waarin een vergelijkbaar systeem is opgenomen. Alleen zijn daar de billijke vergoeding en de aanspraak daarop niet alleen voor audiovisuele makers geregeld (…) maar ook voor audiowerken, oftewel voor muziek. Voor de exploitatie van audiovisuele werken, maar ook voor audio-exploitatie — bijvoorbeeld Spotify — wordt in Spanje collectief geïncasseerd.

Ik wijs op de verdeeldiscussie die vaak wordt gevoerd met betrekking tot Spotify en de wijze waarop zij uitkeren. Thomas Acda en Henk Westbroek maar ook Taylor Swift en Radiohead hebben daar in het verleden al over geklaagd. Daar komt nog bij dat de staatssecretaris eerder al heeft aangegeven dat de categorie muziek het meest geschikt is voor het radiomodel. Waarom komt hij voor het audiovisuele gedeelte dan met een soort radiomodel light, terwijl hij voor het audiogedeelte, waar het eigenlijk geschikter voor is, helemaal niets regelt in deze wet?”
Zoals vaker tijdens Kamerbehandelingen kwam op de vraag geen daadwerkelijk antwoord. De (inmiddels voormalig) staatssecretaris antwoorde slechts uitvoerig dat een radiomodel niet aan de orde is. De vraag echter, waarom hij niet het probleem van Spotify, naast het probleem Netflix geadresseerd heeft, blijft voorlopig hangen.

Niet dat de discussie daarmee van de agenda is. Zeker in Europa. AEPO ARTIS, FIM en FIA, de koepelorganisaties van de internationale rechtenorganisaties en vakbonden voor musici en acteurs, startten 6 mei jl. de campagne Fair internet for performers (www.fair-internet.eu): een pleidooi voor exact het model dat Verhoeven tijdens de kamerbehandeling bepleitte.

DURF
In de boekenwereld ondertussen procederen bibliotheken (in de rechtszaal ondersteund door de vertegenwoordigers van auteurs en illustratoren) inmiddels voor een digitaal leenrecht: een systeem van collectieve licenties via Stichting Leenrecht, een radiomodel voor geschriften. Niet uit te sluiten valt dat de Europese Richtlijn ook hiertoe geen mogelijkheid biedt. Daarbij is er wel een klein lichtpuntje: de Nederlandse regering lijkt in Europa voorzichtig te pleiten voor de mogelijkheid. Inconsequent, maar positief nieuws dat wij maar niet moeten bekritiseren.
De problematiek is overal hetzelfde: beperkt legaal aanbod, blokkerend licentiegedrag van producenten en een steeds schevere verdeling naar de werkelijke makers. Het wachten is en blijft op een regering en vooral een Europese Commissie die consequente stappen durft te zetten in het belang van auteurs, artiesten en de consument.

Overheden die durven in te zien dat boeken, films en muziek op internet hetzelfde zijn: kwetsbare cultuurproducten in eentjes en nulletjes, die verspreiding behoeven, maar wel tegen een eerlijke vergoeding en met een eerlijke verdeling. Via Sena, NORMA, LIRA, Pictoright en VEVAM bijvoorbeeld. Laten we het geen radiomodel meer noemen, dan, maar gewoon ‘de toekomst’.

IEF 15038

Tweepijlen- en stervormigfiguur stemmen niet overeen

Hof Den Haag 28 april 2015, IEF 15038; ECLI:NL:GHDHA:2015:1017 (E*Trade tegen Binckbank)
Merkenrecht. Oppositie. Binckbank heeft een beeldmerk met een 5-armige ster gedeponeerd, E-Trade heeft er oppositie tegen ingesteld op basis van haar twee symmetrische pijlpunten die elkaar overlappen en een stervormig geheel vormen. Het BBIE oordeelt dat er geen overeenstemming is, het beroep daartegen wijst het hof af. In het onvolmaakte herinneringsbeeld van de gemiddelde consument zal een tweepijlenfiguur enerzijds en een stervorming figuur anderzijds achterblijven. De merken hebben zwak tot (zeer) gering onderscheidend vermogen en de bekendheid is niet aangetoond, waardoor het een sterker onderscheidend vermogen heeft verworven. Beroep wordt verworpen.

9. (...) Het merk bestaat uit twee symmetrische pijlpunten die elkaar in de punt overlappen en die – aldus over elkaar geschoven – samen een stervormig geheel vormen. Dat zij tezamen een stervormig geheel vormen, betekent niet dat zij daar in opgaan en hun zelfstandigheid verliezen. Door het kleurgebruik (de ene pijl is paars, de andere groen) zijn zij duidelijk zelfstandig zichtbaar. Sterker nog, de pijlpunten zijn gezichtsbepalend voor het merk, zij springen meteen in het oog. Het bestreden teken bestaat daarentegen uit een stervormige figuur uit één geheel, waarbij de uiteinden breder toelopen met een enigszins bolle bovenkant. Het bestreden teken doet daardoor denken aan (de schoepen van) een ventilator of een propeller.
In aantal heeft het merk zes uiteinden en inkepingen, het bestreden teken heeft er vijf. Dat maakt verschil bij de waarneming van het bovenste deel van de beide figuren. Het bestreden teken heeft een uiteinde langs de verticale as staan, terwijl de uiteinden in het horizontale vlak omhoog gebogen staan. Het merk heeft daarentegen geen uiteinde langs de verticale as, maar wel twee uiteinden die precies op de horizontale as liggen.
Dit heeft ook gevolgen voor de dynamiek die de figuren uitstralen. Het merk geeft een horizontale dynamiek aan: twee pijlen die langs de horizontale as over elkaar heengaan. Deze horizontale dynamiek wordt versterkt door de rechte lijnen en doordat de uiteinden overal even lang en breed zijn. Het bestreden teken geeft daarentegen een ronde dynamiek aan: een ventilator/propeller die ronddraait. Deze ronde dynamiek wordt versterkt doordat de uiteinden enigszins taps toelopen en een enigszins bolle bovenkant hebben.
Wat kleur betreft bevat het merk de kleuren paars en groen, waarbij paars overheerst als kleur van de overlappende pijl. Het bestreden teken bevat alleen groen (dat een nuance anders is dan het groen in het merk).
Zoals het BBIE oordeelde in overweging 37 van zijn beslissing blijft in het onvolmaakte herinneringsbeeld van de gemiddelde consument van de desbetreffende diensten wat betreft het merk de tweepijlen-figuur achter, terwijl wat betreft het bestreden teken de stervormige figuur of (schoepen van) een ventilator/propeller achterblijft.
Tezamen genomen is er naar het oordeel van het hof dus geen sprake van visuele gelijkenis tussen het bestreden teken en merk 1.

15. Wat betreft het onderscheidend vermogen van merk 1 deelt het hof het standpunt van Binckbank dat merk 1 een zwak onderscheidend vermogen heeft. Het merk heeft, als geometrische (pijl/ster)vorm, van huis uit een (zeer) gering onderscheidend vermogen, en het heeft – zoals Binckbank heeft gesteld en E-Trade niet (voldoende) gemotiveerd heeft betwist – daarnaast niet, als gevolg van bekendheid, een sterker onderscheidend vermogen verkregen in de Benelux of Europa. Wat E-Trade heeft gesteld omtrent het gebruik van het merk, brengt niet mee dat het ook een groot onderscheidend vermogen heeft verworven.
IEF 15037

Nieuwe procedureregels bij het Gerecht EU

Uit het persbericht: Op 1 juli 2015 zullen een nieuw Reglement voor de procesvoering en nieuwe uitvoeringsregelingen in werking treden met het oog op een beter verloop van de procedures voor het GerechtHet nieuwe Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, waarvoor de aanzet in 2012 is gegeven, zal het Reglement voor de procesvoering van 1991 vervangen. Dat laatste is in de loop der tijd herhaaldelijk gewijzigd om de procedureregels aan te passen en te verbeteren aan de hand van de behoeften en ontwikkelingen. Omdat deze versnipperde aanpak zijn grenzen had bereikt, was een volledige herziening nodig. Dat heeft meteen ook de weg vrijgemaakt voor een nieuwe structuur voor de aanvankelijke tekst en de invoering van nieuwe bepalingen. In dat kader zijn meerdere doelstellingen nagestreefd.

De procedureregels zijn aangepast aan de realiteit van de rechtspleging zoals die thans voor het Gerecht plaatsvindt, met daarbij een duidelijk onderscheid tussen de drie hoofdcategorieën van beroepen, die elk hun eigen kenmerken hebben:

  •  de rechtstreekse beroepen, in het kader waarvan er bijzonder veel procesincidenten, verzoeken tot interventie en verzoeken om vertrouwelijke behandeling zijn;
  • de beroepen op het gebied van de intellectuele eigendom;
  • de hogere voorzieningen tegen de beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken

De inspanningen die reeds sinds enkele jaren worden geleverd  om de rechterlijke instantie efficiënter te maken, zijn op procedureel gebied voortgezet om te zorgen voor meer capaciteit om de zaken binnen een redelijke termijn en met inachtneming van de vereisten van een eerlijk proces te behandelen, overeenkomstig de vereisten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verdienen in dat verband vermelding:

  • de uitbreiding van de werkingssfeer van de bepalingen over de alleensprekende rechter tot intellectuele-eigendomszaken;
  • de vereenvoudiging van de regels ter bepaling van de procestaal en het verloop van de schriftelijke behandeling (slechts één memoriewisseling) in intellectueleeigendomszaken;
  • de vereenvoudiging van de regeling van de interventie (er is niet langer voorzien in toelating tot interventie wanneer het verzoek wordt neergelegd na het verstrijken van de wettelijke termijn van zes weken na de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie (PBEU) van de kennisgeving over de instelling van het beroep);
  • de mogelijkheid voor het Gerecht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen op rechtstreekse beroepen wanneer geen van de hoofdpartijen om het houden van een pleitzitting heeft verzocht;
  • de mogelijkheid voor het Gerecht om, zelfs wanneer een partij een verzoek heeft gedaan, zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen op hogere voorzieningen;
  • de verduidelijking van de aan interveniënten toegekende rechten;
  • de overdracht aan de kamerpresidenten van de bevoegdheid om bepaalde besluiten te nemen die eerder aan de kamer toekwam en de vereenvoudiging van de vorm waarin bepaalde beslissingen worden genomen, door te voorzien in nieuwe gevallen waarin niet langer bij beschikking uitspraak wordt gedaan (bijvoorbeeld de schorsing van de behandeling en de voeging);
  • de vermelding dat het Gerecht zo spoedig mogelijk uitspraak  doet op een exceptie van niet-ontvankelijkheid of een exceptie van onbevoegdheid, op een verzoek om afdoening zonder beslissing of op enig ander incident alsook op een verzoek tot interventie of bezwaar tegen een verzoek om vertrouwelijke behandeling.
IEF 15036

BGH bevestigt: geen vergoeding voor achtergrondmuziek tandartswachtkamer

BGH 18 juni 2015, IEF 15036 (GEMA - Duitse tandartspraktijk; persbericht)
Auteursrecht. Naburige rechten. CBO. Duitsland Partijen hebben in augustus 2003 een auteursrechtelijk licentieovereenkomst gesloten voor het laten horen van radiozenders in de wachtruimte van de tandartspraktijk. Na het Marco Del Corso-arrest [IEF 9859], heeft de tandarts de overeenkomst beëindigd zonder opzegtermijn te hanteren. Het BGH is gebonden aan de uitleg van het Europese gemeenschapsrecht door het Hof van Justitie en volgt haar dan ook in het oordeel dat er geen vergoeding verschuldigd is, omdat de casus gelijk is.

Der Beklagte hat der Klägerin zum 17. Dezember 2012 die fristlose Kündigung des Lizenzvertrags erklärt. Diese hat er damit begründet, dass die Wiedergabe von Hintergrundmusik in Zahnarztpraxen nach dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Union vom 15. März 2012 (C-135/10) keine öffentliche Wiedergabe darstelle.

Die Klägerin hat den Beklagten mit ihrer Klage auf Zahlung der für den Zeitraum vom 1. Juni 2012 bis zum 31. Mai 2013 geschuldeten Vergütung von 113,57 € in Anspruch genommen.
(...)
Die Parteien hatten den Lizenzvertrag am 6. August 2003 in der damals zutreffenden Annahme geschlossen, dass die Rechtsprechung in der Lautsprecherübertragung von Hörfunksendungen in Wartezimmern von Arztpraxen eine - vergütungspflichtige - öffentliche Wiedergabe im Sinne von § 15 Abs. 3 UrhG* sieht, die zum einen in das ausschließliche Recht der Urheber von Musikwerken oder Sprachwerken eingreift, Funksendungen ihrer Werke durch Lautsprecher öffentlich wahrnehmbar zu machen (§ 22 Satz 1 Fall 1 UrhG**) und zum anderen einen Anspruch der ausübenden Künstler auf angemessene Vergütung begründet, soweit damit Sendungen ihrer Darbietungen öffentlich wahrnehmbar gemacht werden (§ 78 Abs. 2 Nr. 3 Fall 1 UrhG***).

Dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Union vom 15. März 2012 ist zu entnehmen, dass eine öffentliche Wiedergabe im Sinne von Art. 3 Abs. 1 der Richtlinie 2001/29/EG zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft**** und Art. 8 Abs. 2 Satz 1 der Richtlinie 2006/115/EG zum Vermietrecht und Verleihrecht sowie zu bestimmten dem Urheberrecht verwandten Schutzrechten im Bereich des geistigen Eigentums***** jedenfalls voraussetzt, dass die Wiedergabe gegenüber einer unbestimmten Zahl potentieller Adressaten und recht vielen Personen erfolgt. Der Gerichtshof der Europäischen Union hat mit diesem Urteil ferner entschieden, dass diese Voraussetzungen im Allgemeinen nicht erfüllt sind, wenn ein Zahnarzt in seiner Praxis für seine Patienten Hörfunksendungen als Hintergrundmusik wiedergibt.

Der Bundesgerichtshof ist an die Auslegung des Unionsrechts durch den Gerichtshof der Europäischen Union gebunden und hat die entsprechenden Bestimmungen des nationalen Rechts richtlinienkonform auszulegen. Der vom Bundesgerichtshof zu beurteilende Sachverhalt stimmte darüber hinaus in allen wesentlichen Punkten mit dem Sachverhalt überein, der dem Gerichtshof der Europäischen Union bei seiner Entscheidung vorgelegen hatte. Der Bundesgerichtshof hat daher entschieden, dass die Wiedergabe von Hörfunksendungen in Zahnarztpraxen im Allgemeinen - und so auch bei dem Beklagten - nicht öffentlich und damit auch nicht vergütungspflichtig ist.