Tot nu toe gevrijwaard
Het was even stil in de christelijke bibliotheken, eerder berichten hier, maar uit een persbericht blijkt dat er afgelopen dinsdag een akkoord is bereikt met stichting leenrecht.
"Wij zijn blij dat de stichting leenrecht heeft ingezien dat het probleem wat er lag niet zo maar een probleem was... en dat zij, mede door de aandachtgeving in de pers en door de SGP fractie in de Tweede kamer tot nadenken is gezet..."
"De christelijke bibliotheken hebben afgelopen dinsdag een akkoord bereikt met stichting leenrecht. E.e.a. is verankerd in een overeenkomst
De terugwerkende krachtgelden zijn afgekocht middels een eenmalige afkoopsom. Daarnaast zullen de christelijke bibliotheken vanaf 2006 een bedrag per uitlening gaan betalen, conform de tarieven van 2006 die zullen worden vastgesteld door de Stichting Onderhandelingen Leenrechtvergoedingen. Het tarief voor het uitlenen van geschriften zal, afhankelijk van de definitieve prijsindexcijfers, rond de € 0,1119 per uitlening gaan liggen. De leenrechtvergoeding van 2006 is gebaseerd op het aantal uitleningen gedaan in 2005. Dit aantal dient voor 1 april a.s. te worden opgegeven. Eind juni zal de factuur voor de verschuldigde leenrechtvergoeding worden opgesteld. De betalingsdatum voor deze factuur is 1 juli a.s. Deze regeling zal ook van toepassing zijn op christelijke bibliotheken die (nog) niet bij het Samenwerkingsverband Christelijke Bibliotheken zijn aangesloten.
De Stichting Leenrecht zal deze regeling aan alle bij haar bekende christelijke bibliotheken aanbieden (behoudens de bibliotheken die nu reeds betalen). De Stichting leenrecht behoudt zich het recht voor om tegen bibliotheken die deze regeling niet accepteren nadere stappen te ondernemen. Christelijke bibliotheken die zich nog niet bij de Stichting Leenrecht hebben aangemeld, dienen dit voor 1 mei a.s. te doen om van deze regeling gebruik te kunnen maken. De Stichting Leenrecht behoudt zich ook het recht voor om tegen bibliotheken die zich niet voor die datum hebben aangemeld nadere stappen te ondernemen.
Voor het samenw.verband chr.bibliotheken is voorwaarde nr. 1 geweest dat alle door ons betaalde gelden ook bij onze christelijke uitgeverijen verdeeld gaan worden. Immers in de huidige situatie worden wij opgenomen in een steekproef, waarbij wij als christelijke bibliotheken een zeer klein onderdeel zijn t.o.v. de openbare bibliotheken, en waarbij onze gelden voor een klein deel bij onze christelijke uitgevers terecht komen en het overgrote deel gaat naar niet-christelijke uitgevers waarvan wij de boeken niet in onze kasten hebben staan. Om een voorbeeld maar te noemen van Jan Wolkers. hier konden wij uiteraard niet in mee gaan! Welnu, ook hierin gaat de stichting Leenrecht uiteindelijk toch voorzien. Alle door de christelijke bibliotheken afgedragen leenrechtengelden worden naar rato van de uitleningenspecificatie per uitgever/boek uitgekeerd. Dit betekent dat onze christelijke uitgevers in de komende tijd aanzienlijk meer leenrechten tegemoet kunnen zien van uitleningen door onze christelijke bibliotheken. Hiermee wordt ons inziens geheel recht gedaan aan onze eis dat alle gelden bij onze christelijke uitgevers terechtkomen! Het winstpunt in de onderhandelingen! verschillende uitgevers hebben al aangegeven zeer verheugd te zijn met het onderhandelingsresultaat.
Wij zijn blij dat de stichting leenrecht heeft ingezien dat het probleem wat er lag niet zo maar een probleem was... en dat zij, mede door de aandachtgeving in de pers en door de SGP fractie in de Tweede kamer tot nadenken is gezet...
Het samenwerkingsverband wil middels dit persbericht nog eens extra benadrukken dat deze regeling wat betreft de afkoopsom geldt voor alle bibliotheken die nu nog niet betalen. De regeling voor 2006 is conform de standaardregeling van st. leenrecht en geldt voor alle christelijke bibliotheken en maakt niet u voor waar men gevestigd is.. in een kerk, een verenigingsgebouw of openbaar gebouw... Iedereen die boeken uitleent is deze leenrechtenvergoeding verschuldigd. Met stichting leenrecht is tevens besproken dat er bij het samenwerkingsverband een database bijgehouden wordt van de leden, welke op de website van het samenwerkingsverband wordt gepubliceerd / bijgehouden, zodat het overal helder en doorzichtig is waar in Nederland zich christelijke bibliotheken bevinden. Alle christelijke bibliotheken, hetzij klein of groot kunnen zich vanaf heden dan ook kostenloos bij ons registreren. Een drempel is er nu niet meer en samen is immers sterker dan alleen! Een registratieformulier vindt men op www.christelijkebibliotheken.nl."
Geen haast
In een debat met de Tweede Kamer, dinsdag jl., meldde minister Hoogervorst (Volksgezondheid) niet van plan te zijn nu al een eind te maken aan de manier waarop farmaceutische bedrijven toezicht op reclame voor medicijnen houden. Oppositiepartijen PvdA, GroenLinks en de SP hadden hem daar in het debat om gevraagd. Aanleiding was de uitspraak van de minister vorige week in de media, dat hij zelf misschien niet gekozen zou hebben voor zelfregulering. De kamer spoort de minister aan tot actie.
“Dat was voor mij een openbaring en ik was daar blij mee, maar als hij dat vindt, moet hij er wel iets aan gaan doen. Hij twijfelt of hij zelf wel tot zelfregulering zou zijn overgegaan. Zo ken ik hem niet! (…) Nu zegt hij dat zijn voorgangers dat nu eenmaal hebben besloten, dat hij het waarschijnlijk zelf niet gedaan zou hebben -- daar komt het eigenlijk toch wel op neer -- dat hij het allemaal ook niet zo goed vindt lopen, maar het toch maar even zo wil laten! Zo ken ik de minister niet en daarom wil ik hem aansporen om op dit punt gauw stappen te zetten.”
“De minister erkent ook dat de bewustwordingspotjes -- ik noem die altijd symptoomreclame -- kunnen bijdragen aan medicalisering en dat er veel te veel aan marketing wordt uitgegeven. Hij maakt zich zorgen over de onafhankelijkheid bij de nascholing en het maken van behandelstandaarden. Maar, vervolgens wordt daar niet naar gehandeld!
Hoogervorst zelf vindt meer haast niet opportuun.”Wat mij vooral opviel in dat boek is hoe vreselijk het vroeger het was -- er werden toen grote reizen cadeau gedaan -- en wat voor een klein gekrabbel het nu allemaal is. (..) De omvang van dat gekrabbel vond ik inderdaad opvallend. In 2007 zullen wij een en ander zorgvuldig onder de loep nemen en vervolgens zullen wij onze conclusies trekken. Waarom zou ik de afspraak om in 2007 te evalueren nu doorbreken? Dan lijkt het alsof wij niets anders te doen hebben.
Lees het stenografisch verslag van het debat hier (wacht niet te lang anders is het weg).
Beschrijvend synoniem
GvEA, 16 maart 2006, zaak T 322/03. Telefon & Buch Verlagsgesellschaft mbH tegen OHIM / Herold Business Data GmbH & Co. KG.
Weisse Seiten is de gangbare aanduiding voor het Oostenrijkse telefoonboek. De aanduiding is verworden tot een synoniem en is zodoende eveneens beschrijvend.
In oktober 1996 heeft verzoekster het woordteken WEISSE SEITEN aangevraagd voor de klassen 9, 16, 41 en 42. Het aangevraagde merk is in 1999 ingeschreven, maar in 2000 heeft Herold Business Data met succes verzocht om nietigverklaring, omdat de inschrijving in strijd zou zijn met de absolute weigeringsgronden. De Oostenrijkse Patentamt en de Oberste Patent- und Markensenat had het merk WEISSE SEITEN al eerder nietig verklaard voor „papier en drukwerken”, maar dat is in beginsel niet van invloed op het autonome gemeenschapsmerkensysteem, zelfs nu het gaat om de uitleg van een Oostenrijks begrip.
Het Gerecht gaat met betrekking tot artikel 7, lid 1, sub d mee met het oordeel van het OHIM dat de door interveniënte aan het OHIM overgelegde documenten een afdoend bewijs vormen dat de term WEISSE SEITEN op de datum van indiening van verzoeksters aanvraag tot inschrijving van het merk WEISSE SEITEN voor het doelpubliek een gebruikelijke term was geworden als algemene benaming van de gids van particuliere telefoonabonnees. Dit geldt niet alleen voor de analoge versie.
Artikel 7, lid 1, sub c levert niet veel meer op. De term is in het Duits synoniem van gids van particuliere telefoonabonnees geworden. Bijgevolg kan deze term ook worden beschouwd als een beschrijving van de waren die onder deze gebruikelijke benaming vallen, te weten „magnetische gegevensdragers en bespeelde opslagmedia voor computers en gegevensverwerkende apparatuur, met name banden, schijven, cd-roms” en „drukwerken, naslagwerken, handelsadresboeken”, aangezien deze term de soort van deze waren aanduidt.
Het betoog dat een uitgave niet uit witte bladen bestaat, omdat nagenoeg alle uitgaven met zwarte inkt op wit papier zijn gedrukt, en dat het woord „Seiten” niet op een boek kan duiden, omdat de bladen slechts een bestanddeel van een boek zijn en deze term dus niet volstaat om de consument erop te wijzen dat hij een boek zal ontvangen wanneer hij de „weiße Seiten” bestelt, zijn derhalve niet ter zake dienend, aangezien de kamer van beroep heeft vastgesteld dat het merk WEISSE SEITEN deze waren beschrijft, omdat WEISSE SEITEN synoniem is van gids van particuliere telefoonabonnees en niet omdat de pagina’s van een dergelijke gids wit zijn.
Verzoeksters argument dat niemand bij het zien van het teken WEISSE SEITEN denkt aan een uitgeverij, een uitgave of een redactiebureau, faalt, want de kamer van beroep heeft vastgesteld dat er een voldoende band bestaat tussen deze diensten en de waren waarvoor de term „weiße Seiten” „gids van particuliere telefoonabonnees” betekent.
De betrokken term kan gemakkelijk worden begrepen in de zin van „weißfarbige Seiten” en kan – zoals het OHIM en interveniënte stellen – worden gebruikt als synoniem van „weißfarbige Blätter”. Bijgevolg kan worden aangenomen dat deze term ten minste de waar „papier” beschrijft, alsmede de waren „papier, karton en hieruit vervaardigde producten, voorzover niet begrepen in andere klassen”, aangezien verzoekster geen onderscheid heeft gemaakt binnen deze algemene categorie.
Met betrekking tot „materiaal voor kunstenaars”, „leermiddelen en onderwijsmateriaal (uitgezonderd toestellen)” en “kantoorartikelen (uitgezonderd meubelen)” zij opgemerkt dat hieronder ook papier kan vallen, en aangezien verzoekster binnen deze categorie de opgave van de waren niet heeft beperkt door papier uit te sluiten, moet worden aangenomen dat de term „weiße Seiten” de categorie „materiaal voor kunstenaars” beschrijft.
Uit deze overwegingen volgt dat het verband tussen het merk WEISSE SEITEN en de kenmerken van alle betrokken waren en diensten voldoende nauw is om onder het verbod van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 te vallen.
Lees het arrest hier.
Donderdag Uitsprakendag
En nog twee vonnissen om eerst even rustig zelf te bestuderen (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird):
- Rechtbank Amsterdam, 16 maart 2006, KG 06-368 AB. Pretium Telecom tegen KPN telecom. De jonste veldslag in de oorlog tussen Pretium en KPN. Geschil over verzenden van ‘de Brief.’ Lees het vonnis hier.
- Gerechtshof Amsterdam, 9 maart 2006. Merck Sharp en Dohme tegen Pharmachemie B.V. Nieuwe uitspraak in MSD's loopgravenoorlog. Lees het arrest hier.
Belangen
Kamervragen, nr. 2050609670, 2e Kamer. Vragen van de leden Aptroot en Luchtenveld (beiden VVD) aan de ministers van Economische Zaken en van Justitie over de auteursrechtenorganisaties. (Ingezonden 16 maart 2006)
1. Bent u van mening dat het toezicht op de auteursrechtenorganisaties, met als rechtsvorm de stichting, voldoende is geregeld?
2. Waarop baseert u dit standpunt?
3. Deelt u de mening dat deze organisaties, die de belangen van auteurs en artiesten in handen hebben en ondernemers heffingen opleggen, volledige openheid behoren te geven over de financiën, waaronder de salarissen van directieleden en bestuursleden? Zo ja, wat gaat u doen nu deze organisaties weigeren deze openheid te geven?
4. Is nu, Videma weigert zelfs het jaarverslag openbaar te maken, onmiddellijk optreden leidend tot publicatie van het jaarverslag, hier niet gewenst?
5. Is afdoende geregeld dat zowel de “opdrachtgevers”, de auteurs en de artiesten als degenen die de rekening betalen, de ondernemers die heffingen krijgen opgelegd, invloed kunnen uitoefenen op de auteursrechtenorganisaties? Zo neen, hoe gaat u dit dan wel afdoende regelen?
In contanten
Hof van Justitie, 16 maart 2006, zaak C-234/04, Duitse prejudiciele vragen naar aanleiding van Kapferer tegen Schlank & Schick GmbH. Misleidende reclame, maar eigenlijk alleen procesrecht. Voor de liefhebber.
Als consument had Kapferer van Schlanck & Schick meerdere malen reclamemateriaal ontvangen waarin haar prijzen waren toegezegd. Ongeveer twee weken na een nieuwe, tot haar persoonlijk gerichte brief waarin stond dat voor haar een prijs in de vorm van een tegoed in contanten ter beschikking stond, ontving zij een envelop met daarin onder meer een bestelbon, een schrijven over de laatste kennisgeving met betrekking tot dit tegoed in contanten en een rekeningoverzicht. Volgens de deelnemings/uitkeringsvoorwaarden op de achterkant van de „laatste kennisgeving” moest voor de uitkering van het tegoed een vrijblijvende proefbestelling worden geplaatst.
Kapferer zond Schlanck & Schick de betrokken bestelbon terug nadat zij de tegoedzegel had opgeplakt en op de achterkant de verklaring „Ik heb kennis genomen van de deelnemingsvoorwaarden” had ondertekend. Zij had de deelnemings/uitkeringsvoorwaarden echter niet gelezen. Toen Kapferer de prijs die zij meende te hebben gewonnen niet ontving, maakte zij krachtens § 5j KSchG aanspraak op uitkering van het betrokken bedrag.
Schlanck & Schick heeft voor de aangezochte rechter een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Daartoe heeft zij betoogd dat de artikelen 15 en 16 van verordening nr. 44/2001 niet toepasselijk zijn omdat in casu geen overeenkomst onder bezwarende titel was gesloten. Voor deelneming aan het „winstspel” moest een bestelling worden gedaan, maar Kapferer heeft nooit een bestelling geplaatst. De aanspraak krachtens § 5j KSchG is volgens haar niet contractueel.
Het Landesgericht Innsbruck vraagt zich af of een misleidende prijstoezegging die wordt gedaan om aan te zetten tot het sluiten van een overeenkomst en dus om die overeenkomst voor te bereiden, een zodanig nauwe band heeft met het beoogde sluiten van een consumentenovereenkomst dat daardoor het gerecht van de woonplaats van de consument bevoegd wordt.
Omdat Schlank & Schick GmbH de beslissing tot verwerping van de exceptie tot onbevoegdheid niet heeft aangevochten, vraagt de verwijzende rechter zich af of hij niettemin ingevolge artikel 10 EG gehouden is, een met betrekking tot de beslissing over de internationale bevoegdheid in kracht van gewijsde gegaan vonnis te onderzoeken en te vernietigen ingeval mocht blijken dat het in strijd is met het gemeenschapsrecht.
Het HvJ antwoord dat "het uit artikel 10 EG voortvloeiende samenwerkingsbeginsel gebiedt een nationale rechter niet, nationale procedureregels buiten toepassing te laten teneinde een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing te onderzoeken en te vernietigen wanneer deze in strijd met het gemeenschapsrecht blijkt te zijn."
Lees het arrest hier.
Afgeplat merk
GvEA, 15 maart 2006, zaak T-129/04, Develey Holding GmbH & Co tegen OHIM.
Na weigering van een vormmerk plastic fles voor waren in de klassen 29, 30 en 32, gaat deposant Delevey in beroep. Maar ook het GvEA constateert een gebrek aan onderscheidend vermogen.
Delevey voert aan dat het aangevraagde merk in casu het door de rechtspraak vereiste minimum aan onderscheidend vermogen bezit. Zij merkt op dat de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk wordt gekenmerkt door een slanke flessenhals, een brede en afgeplatte buik, met een grotendeels bolle voor- en achterkant, een kussenvormige voet en symmetrische uitsparingen aan de zijkanten van de fles. Zij betwist ook de stelling dat de consument zijn keuze maakt aan de hand van het etiket of het logo op de waar, en niet op basis van de vorm van de fles en is van mening dat de consument bij de aankoop zijn keuze maakt op basis van de vorm van de fles en pas wanneer hij de gewenste waar heeft geïdentificeerd, zijn keuze controleert aan de hand van het etiket. De gemiddelde consument zou zeer goed in staat zijn de vorm van de verpakking van de betrokken waren als een aanduiding van de commerciële herkomst ervan waar te nemen.
Met betrekking tot het relevante publiek oordeelt het GVEA dat het in casu gaat om levensmiddelen voor courant gebruik. Bijgevolg bestaat het relevante publiek uit alle consumenten. Het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk moet dus worden beoordeeld met in aanmerkingneming van de vermoedelijke verwachtingen van de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende en omzichtige gemiddelde consument.
Aangezien verzoekster geen bewijzen heeft overgelegd die tegen toepassing van de rechtspraak waarin is bepaald dat de consument in de eerste plaats een loutere functie van verpakking toeschrijft aan flessen met dergelijke waren - dient haar stelling te worden afgewezen.
In de tweede plaats dient aangaande de vier kenmerken die volgens verzoekster onderscheidend vermogen geven aan de fles, om te beginnen te worden opgemerkt dat het feit alleen dat een vorm een variant is van een van de gebruikelijke vormen van een bepaalde soort waren, geen voldoende bewijs is dat het uit deze vorm bestaande merk onderscheidend vermogen bezit. Steeds moet worden nagegaan of een dergelijk merk het de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument mogelijk maakt, de betrokken waar zonder analytisch onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid van die van andere ondernemingen te onderscheiden. De kans dat de als merk aangevraagde vorm van een waar elk onderscheidend vermogen mist, wordt immers groter naarmate deze vorm een grotere gelijkenis vertoont met de meest waarschijnlijke vorm van de betrokken waar.
Wat de langgerekte hals en de afgeplatte buik betreft, zij vastgesteld dat deze parameters van het aangevraagde merk niet verschillen van de gebruikelijke vorm van een fles voor waren als die waarop het aangevraagde merk betrekking heeft. De lengte en de diameter van de hals noch de verhouding tussen de breedte en de dikte van de fles zijn in enig opzicht opvallend. Hetzelfde geldt voor de kussenvormige voet. Dit designkenmerk is immers gebruikelijk voor flessen in de betrokken sector.
Het enige kenmerk waardoor het aangevraagde merk verschilt van de gebruikelijke vorm, zijn de uitsparingen in de zijkanten. Anders dan de door het BHIM gegeven voorbeelden vertoont het aangevraagde merk scherpe krommingen, waardoor bijna de indruk van een halve cirkel ontstaat.
Maar ook al zou dit kenmerk als ongebruikelijk worden aangemerkt, het is op zich niet voldoende om de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk zodanig te beïnvloeden dat het aangevraagde merk op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, en derhalve zijn essentiële functie van herkomstaanduiding kan vervullen.
De totaalindruk die de vier genoemde kenmerken, in hun geheel beschouwd, oproepen, kan deze vaststelling niet op losse schroeven zetten. Uitgaande van de totaalindruk die het aangevraagde merk oproept, mist dit dus elk onderscheidend vermogen.
Lees het arrest hier.
Eerst even voor jezelf lezen
Conclusie AG HvJ Juliane Kokott, 16 maart 2006, zaak C-214/05. Sergio Rossi SpA 16 tegen OHIM. (Geen Nederlandse tekst beschikbaar)
Marque communautaire verbale ‘SISSI ROSSI’, opposition du titulaire de la marque ‘MISS ROSSI’, rejet de l’opposition, Rejet de nouvelles preuves, présentation tardive. Lees de conclusie hier.
GvEA, 16 maart 2006, zaak T-322/03. Telefon & Buch Verlagsgesellschaft mbH tegen OHIM / Herold Business Data GmbH & Co.
Gemeenschapsmerk, ontvankelijkheid van beroep, toeval, vordering tot nietigverklaring, woordmerk WEISSE SEITEN, absolute weigeringsgronden. Lees het arrest hier.
Juridisch niets mis mee (10)
Rechtbank Arnhem, 16 maart 2006, KG ZA 06-25. Drieman Makelaardij , Borgdorff Makelaars & NVM tegen Alletekoopstaandehuizen.nl B.V. (Met dank aan Klos Morel Vos & Schaap)
Vonnis in de hier al eerder besproken geruchtmakende zoekallehuizen-databankenzaak.
De Rechtbank Arnhem weigert de door de NVM-makelaars gevraagde voorziening: geen databankenrecht voor de makelaars en geen auteursrechtinbreuk door Zoekallehuizen.nl. Wel ongeoorloofde mededinging NVM. Uitspraak volgt de databankenrechtspraak van het Europese Hof van Justitie en richt zich ook waar het het deeplinken en auteursrecht betreft op verdrags- en Europees recht.
Databankenrecht. Een op een website van een NVM-makelaar opgenomen bestand aan te koop staande woningen is geen databank in de zin van artikel 1 lid 1 sub e Databankenwet.
De rechtbank citeert instemmend uit de William Hill en Fixtures arresten van het HvJ en concludeert dat de investeringen van de NVM-makelaars vooral investeringen zijn die zien op het creëren van de elementen waaruit de verzameling vervolgens wordt samengesteld. De beschrijving en foto’s worden gemaakt om de woning aan te bieden aan mogelijke kopers. Deze hoofdactiviteit leidt tot het creëren van elementen zoals bedoeld door het Europese Hof van Justitie, niet op het verzamelen. Activiteiten als borrelen en lunchen (eerder bericht hier) zijn gericht op omzetvergroting van de makelaar en hebben onvoldoende relatie tot de exploitatie van de gegevensverzameling. De NVM makelaars hebben niet aannemelijk gemaakt dat eventuele investeringen in het invoeren en ordenen in kwantitatief of kwalitatief opzicht als substantieel zijn aan te merken.
Auteursrecht. Voldoende aannemelijk is geworden dat ZAH voor plaatsing op haar website alleen bepaalde gegevens aan de betreffende websites en /of webpagina’s van de NVM-makelaars heeft ontleent en deeplinks aanlegt naar die sites en/of pagina’s. Eventuele auteursrechtelijke inbreuk kan dus alleen betrekking hebben op deze onderdelen, niet op de gehele sites en/of pagina’s.
De rechtbank oordeelt dat als de foto’s van de te koop staande woningen al auteursrechtelijke werken zouden zijn, dat de auteursrechtelijk relevante trekken, zoals met name de afstand waarop een foto is gefotografeerd, de gekozen hoek en de het al dan niet inspelen op de natuurlijke belichting, door de verkleining van deze foto’s op de webpagina’s van ZAH geheel verloren zijn gegaan, waardoor er geen sprake is van auteursrechtinbreuk.
Bij de woningomschrijvingen gaat het daarnaast veleer om feitelijke informatie, waardoor ook hier geen sprake kan zijn van auteursrechtinbreuk.
Van geschriftenbescherming is wel sprake, omdat voldaan is aan de voor geschriftenbescherming geldende vereisten van opschriftstelling en openbaarmaking is voldaan. Maar de enkele vermelding bij een hyperlink van de adresgegevens, vraagprijs en deel van de woningomschrijving moet worden beschouwd als een citaat en ZAH maakt ook op deze wijze geen inbreuk op het auteursrecht van de makelaars.
Deeplinks. Het aanleggen van een deeplink is niet op te vatten als een verveelvoudiging van de webpagina waarnaar wordt gelinkt. Het is immers niet ZAH die de website oproept, maar de bezoeker. Dit linken levert derhalve ook geen auteursrechtinbreuk op. Het aanleggen van een deeplink is ook geen openbaarmaking van de webpagina waarnaar wordt gelinkt. Het zijn de NVM makelaars en niet ZAH die de informatie op internet hebben geplaatst en daardoor wereldwijd voor het publiek toegankelijk hebben gemaakt. De deeplinks vergemakkelijken slechts de toegang tot die informatie.
Het punt van omzeiling van technische maatregelen bespreekt de rechtbank niet, nu op de zitting is gebleken dat de makelaars inmiddels een doeltreffende technische beschermingsmaatregel hebben getroffen, die door ZAH niet meer wordt omzeild.
Algemene voorwaarden. De makelaars kunnen zich niet beroepen op een in hun algemene voorwaarden opgenomen bepaling dat het zonder toestemming verboden is om enig materiaal van de makelaars te kopiëren. Zij kunnen zich immers geen rechten voorbehouden die zij niet hebben.
Mededingingsrecht. NVM makelaar die de aanbeveling van NVM, o.a. om deeplinken door ZAH tegen te gaan, hebben overgenomen, maken zich schuldig aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de strekking hebben de mededinging te bepreken. De aanbevelingen van NVM strekken ertoe concurrentie door ZAH ten aanzien van Funda te beperken, zodat de consument is aangewezen op een enkele aanbieder, namelijk Funda.
Van ander onrechtmatig handelen door ZAH, parasiteren, profiteren, misleiden, is volgens de rechtbank ook geen sprake.
Lees het vonnis hier. Deeplink naar vonnis op Rechtspraak.nl hier.
(De NVM heeft inmiddels aangekondigd in hoger beroep te gaan)
Pseudo anagram (3)
Kort geding vonnis Rechtbank Utrecht 16 maart 2006, rolnr. KG ZA 06-129 Pepsico inc. tegen Coca-Cola Nederland B.V. en Coca-Cola Enterprises Nederland B.V. (Met dank aan NautaDutilh)
Na het vonnis in de eerdere zaak van de Haagse rechtbank van 6 december 2005, vonnis en eerder bericht hier, tussen Pepsico en Coca-Cola omtrent het Gemeenschapswoordmerk PEPSI en ÍPSEI - waarin de rechter oordeelde dat er geen sprake van overeenstemming is tussen beide merken - werd door Pepsico een procedure aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter Utrecht, dit keer op basis van het Beneluxwoordmerk PEPSI.
Vanochtend heeft de Utrechtse voorzieningenrechter Pepsico niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van spoedeisendheid en misbruik van procesrecht. Ten eerste is in dit geval sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan spoedeisendheid bij de ingestelde vordering ontbreekt. Met betrekking tot het misbruik van procesrecht, oordeelt de rechter dat "nu niet geoordeeld kan worden dat er sprake is van een (relevante) andere grondslag, (relevante) nieuwe feiten of een (relevante) andere samenstelling van partijen, (...) het instellen van de onderhavige vordering er (...) op [wijst] dat Pepsico een uitspraak van een andere voorzieningenrechter over hetzelfde geschil wenst te verkrijgen". Dit is zowel in strijd met Coca-Cola's gerechtvaardigde belang om het aantal procedures beperkt te houden als met het belang om tegenstrijdige uitspraken in eenzelfde geschil te voorkomen.
Met betrekking tot de spoedeisendheid overweegt de rechter in 4.3
"Hiertoe is redengevend dat Pepsico in het geheel niet heeft gemotiveerd waarom zij haar vordering bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Haag - ingesteld op 15 november 2005 - uitsluitend heeft gebaseerd op het bepaalde in de Gemeenschapsmerkenverordening en niet mede op het bepaalde in de Benelux Merken Wet (BMW). Dit had wel op haar weg gelegen, nu de door haar in de onderhavige procedure gestelde inbreuk op de BMW destijds evenzeer aanwezig was; ípsei is immers reeds in september 2004 op de Nederlandse markt geintroduceerd. Een spoedeisend belang had thans nog kunnen worden aangenomen indien zich sedert het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Haag een feitelijke wijziging in die inbreuk zou hebben voorgedaan. Hiervan is echter niet gebleken"
Lees het vonnis hier.