IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 3280

Céline

HvJ EG, 18 januari 2007, Conclusie Advocaat-Generaal E. Sharpston in zaak C-17/06. Céline Sàrl tegen Céline SA. Franse prejudiciële vragen.

Geschil tussen Céline en Céline, twee kledingmerken over het begrip gebruik is in de zin van artikel 5, lid 1merkenrichtlijn.

Krachtens artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrichtlijn kan de houder van een ingeschreven merk elk gebruik, zonder zijn toestemming, van een teken in het economische verkeer verbieden wanneer dat gelijk is aan zijn merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven. De prejudiciële vraag i.c. houdt in hoofdzaak in, of de keuze voor een maatschappelijke benaming of handelsnaam gebruik is in de zin van artikel 5, lid 1.


Volgens de AG vormt de enkele keuze voor een maatschappelijke benaming of handelsnaam geen gebruik in de zin van artikel 5, lid 1. 


“Daaropvolgend gebruik van een dergelijke naam in het economisch verkeer moet door de bevoegde rechter worden beoordeeld om uit te maken of het een gebruik voor waren of diensten is in de zin van die bepaling, dit wil zeggen of het gebruik van het teken van dien aard is dat de betrokken waren of diensten worden onderscheiden en dat de belangen van de merkhouder worden aangetast omdat het vermogen van zijn merk om zijn wezenlijke functie te vervullen, namelijk de herkomst van zijn waren of diensten jegens de consumenten te waarborgen, erdoor wordt ondermijnd.


Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien het betrokken gebruik de indruk wekt dat er in het economische leven een materiële band bestaat tussen de merkhouder en de waren van andere herkomst. In dat verband moet worden vastgesteld of de betrokken consumenten het gebruik van het teken kunnen uitleggen als een aanwijzing of een vermoedelijke aanwijzing van de herkomst van de waar of van de diensten.


Het recht van de merkhouder om dergelijk gebruik te verbieden, is onderworpen aan de beperking van artikel 6, lid 1, sub a, van richtlijn 89/104/EEG, welke beperking van haar kant afhankelijk is van de inachtneming door de gebruiker van de naam van eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.


Gebruik van een merk is met name dan niet in overeenstemming met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel, wanneer het de indruk doet ontstaan dat er een commerciële band tussen de gebruiker en de merkhouder bestaat, dit gebruik de waarde van het merk aantast doordat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie ervan, of de goede naam van dit merk wordt geschaad of kleinerende uitlatingen over dit merk worden gedaan.


De eerlijke gebruiken in verband met de keuze van een naam voor gebruik in het economische leven vereisen een redelijke mate van zorgvuldigheid, dit wil zeggen dat contact wordt opgenomen met de houder van een overeenstemmend of gelijk merk dat is ingeschreven voor waren of diensten die soortgelijk of gelijk zijn aan die waarvoor de naam zal worden gebruikt, en dat binnen een redelijke termijn aan elke door de merkhouder gestelde redelijke voorwaarde wordt voldaan.


Lees de conclusie hier. Lees de Amicus Curiae brief van de INTA hier.

IEF 3279

Herstelarrest

Herstelarrest Gerechtshof Amsterdam, 11 januari 2007, LJN AZ 6460. Portakabin Limited en Portakabin B.V. tegen Primakabin B.V.

"Portakabin heeft in hoger beroep onder meer gevorderd dat het hof zijn (gehele) arrest uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. Het hof heeft in het eindarrest verzuimd te beslissen over dit onderdeel van het gevorderde. Het hof verstaat het verzoek van Portakabin aldus dat zij verzoekt het eindarrest aan te vullen in de zin van artikel 32 Rv. Gelet op het door het hof in het eindarrest bepaalde verbod en gebod en de daaraan verbonden dwangsom alsmede gelet op de omstandigheid dat Primakabin tot aan het eindarrest geen (specifiek) verweer heeft gevoerd tegen de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal het hof deze alsnog toewijzen en het eindarrest als hierna te melden aanvullen." (rov 1.5)

Lees het herstelarrest hier. Lees het oorspronkelijk vonnis hier.

IEF 3278

Escrito de Oposición

clv.gifGvEA EG, 16 januari 2007, zaak T-53/05. Calavo Growers Inc tegen OHIM / Luis Calvo Sanz, SA

Oppositieprocedure. Ontvankelijkheid oppositie. Motivering van oppositie in andere taal dan proceduretaal.

Luis Calvo Sanz, SA vraagt in maart 2001 een Gemeenschapsmerkregistratie aan bij het OHIM voor het woord-/beeldmerk CALVO, voor de klassen 29, 30 en 31. Hiertegen wordt door Calavo Growers, Inc. oppositie ingesteld op basis van het oudere Gemeenschapswoordmerk Calavo.

Het oppositiebezwaarschrift bestond uit twee delen. Het eerste deel, een in het Spaans opgesteld “Escrito de Oposición” in de vorm van een formulier waarin de nummering en de benaming van de rubrieken van het officiële formulier van het OHIM waren overgenomen, waarbij de rubriek “Taal van de oppositie” de vermelding “ES” bevatte. Deel twee, in het Engels gesteld, bestond uit de “Notice of Opposition”, zijnde drie pagina’s tekst waarin onder de kop “99 Explanations of grounds” de gronden van de oppositie werden uiteengezet.

De oppositie wordt gedeeltelijk toegewezen. Echter, nu de proceduretaal Spaans is en de “Uiteenzetting van gronden” in het Engels was opgesteld, rijst de vraag in hoeverre de oppositie ontvankelijk mocht worden verklaard en, indien deze ontvankelijk is, in hoeverre het OHIM bij haar beslissing rekening mag houden met de gestelde feiten en argumenten voor zover deze niet in de proceduretaal zijn opgesteld.


De kamer van beroep verweet de oppositieafdeling schending van het “lijdelijkheidsbeginsel”, volgens hetwelk de partijen de inhoud van het geding aandragen, alsmede schending van het beginsel van „equality of arms”, volgens hetwelk het OHIM de feiten niet ambtshalve mag onderzoeken. De Kamer eindigt met de vaststelling dat de uit de niet-naleving van dit procedurele vereiste voortvloeiende sanctie, te weten de ongegrondverklaring van de oppositie, dient te worden toegepast.


Na de beslissing van de Kamer van Beroep oordeelt het Gerecht als volgt:


“Een onderzoek van deze beslissing (van de oppositieafdeling, IEF) toont immers aan dat alle feitelijke gegevens waarop de oppositieafdeling zich heeft gebaseerd, haar ter beschikking stonden zonder dat een beroep hoefde te worden gedaan op de in het Engels gestelde uiteenzetting van de gronden, waaromtrent in de bestreden beslissing uitdrukkelijk wordt vastgesteld dat deze niet in aanmerking kon worden genomen.” (r.o. 62)


“Vaststaat dat dit onderzoek (…) strikt blijft binnen het kader van hetgeen de oppositieafdeling als gevolg van verzoeksters vordering diende te onderzoeken, te weten het gevaar voor verwarring. Dit onderzoek kon alleen gebeuren op basis van een vergelijking van de litigieuze tekens en van de betrokken waren. Alle informatie met betrekking tot deze twee criteria was evenwel opgenomen in de merkaanvraag, de inschrijving van het oudere merk en het Formulier, zonder dat een beroep hoefde te worden gedaan op verzoeksters Uiteenzetting van de gronden of op andere informatiebronnen.” (r.o. 66)


“Uit het voorgaande volgt dat de oppositieafdeling haar bevoegdheden niet heeft overschreden door verzoeksters oppositie niet ongegrond te verklaren wegens het ontbreken van een vertaling van de Uiteenzetting van de gronden. Derhalve heeft de kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beslissing van de oppositieafdeling te vernietigen en de oppositie ongegrond te verklaren.” (r.o. 68)


Lees het arrest hier.

IEF 7723

Conor vs. Angiotech: Spiro/Flamco, research exception, Bolar, moratorium

The Hague District Court , 17 January 2007, HA ZA 06-261. Conor Medsystems Inc. versus Angtiotech Pharmaceuticals Inc, the University of British Columbia and Boston Scientific Corporation.

Patent law. Partial decision on the validity of and infringement upon the patent by Angiotech and the University of British Columbia (the ‘Hunter-patent”). The patent concerns so-called Drug Eluting Stents (DES). Problem-solution method, partial nullification (Spiro/Flamco), research exception, Bolar-stipulations, moratorium.

In this 33 page judgement the court for a second time renders its opinion on the validity of the Hunter patent. In an order by the court dated 3 May 2006 in the matter Angiotech/Sahajanand the court had ruled that conclusion 6 and 12 of the patent are valid and that Sahajanand had infringed on the patent with its Infinnium-stent. The court did not render a decision with regard to the other patent conclusions.

In this case Conor claims nullification of the patent for the Netherlands. Angiotech c.s. counterclaim a ban on infringement with ancillary claims, among other a moratorium of three years concerning the in the Netherlands unlawfully gained research data for the purpose of a request for CE-authorisation.

Validity

According to the court conclusion 1 of the patent is in its present form non-inventive. According to the court, the invention, in short, sees to the application of, specifically, taxol (paclitaxel) as a drug for a in itself familiar Drug Eluting Stent. The use of taxol should solve the problem of recurring ingrowth of body material. It concerns first and foremost the problem or recurring ingrowth of tumours/cancer tissue and secondly the problem of restenosis. Taxol does however not provide an inventive solution for the problems of ingrowth of tumours/cancer tissue. See consideration sub 4.8 of the judgement.

The court does consider the invention inventive in as far as the taxol-stent offers a solution for the problem of restenosis. The specific application for restenosis is only found again in conclusion 12 of the patent. The court extensively addresses the inventiveness of this conclusion (with application of the problem-solution method) and concludes that this conclusion is also valid. The court refers the case to the docket for further written brief concerning the possible partial upholding of the patent taking into consideration the criteria of the Spiro/Flamco-judgment (NJ 1998/2).

Infringement

The court considers that the CoStar-stent and the Medstent by Conor fall under the scope of protection of the patent and there is sufficient serious threat of infringement. Conors appeal to the research exception fails. The trials sponsored by Conor which have taken place in the Netherlands according to the court do not have a pure scientific aim. The court considers it adequately proven that the Conor used the research results in order to obtain the CE-marking, while Conor was unable to make it sufficiently plausible that the trials were directed exclusively towards research for an improved stent. Conors appeal to the Bolar-stipulations also fails, merely because the trials were executed at a time that the implementation term of Directive 2004/27/EC had not yet lapsed. Apart from a ban on infringement, the court sees no room for a 3-year moratorium as claimed by Angiotech.

Read the entire judgment here.

 

IEFenglish

IEF 3277

Eerst even voor jezelf lezen

Beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch 17 januari 2007, Bakker-Buiter tegen Meij-Schmitz (Met dank aan C.J. van Dijk, Van Veen Advocaten)

"Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat een domeinnaamregistratie in het onderhavige geval weldegelijk als vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW kan worden aangemerkt. De registratie van een domeinnaam en het daarop volgend gebruik van die naam kunnen ertoe strekken, en dat zal zeker hier het geval zijn waar de domeinnaam wordt gebruikt in het kader van ondernemingsactiviteiten van Meij-Schmitz, haar stoffelijk voordeel te verschaffen. Daarbij komt dat de bedoelde domeinnaam kennelijk ook voor Bakker-Buiten een vermogensrecht vertegenwoordigt, nu zij de daarop sterk gelijkende naam heeft gedeponeerd en als handelsnaam gebruikt en inbreuk op de daaraan te ontlenen rechten als schadeveroorzakend aanmerkt." Lees hier de beschikking.

Rechtbank Amsterdam 17 januari 2007, HA ZA 05-1929, Red Bull tegen Leidseplein beheer (Met dank aan Lars Bakers, Leidsegracht 3 Advocaten)

"Ondanks dat De Vries c.s. dezelfde kleuren gebruikt op haar blikje en flesje, zowel Red Bull als De Vries c.s. het element "Bull" gebruiken, het merk van Red Bull zeer bekend is en merk en teken voor identieke waren worden gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat het door De Vries c.s. gebruikte teken en de door haar geregistreerde tekens zowel auditief, visueel als begripsmatig niet, althans onvoldoende overeenstemmen met het merk van Red Bull." Lees hier het vonnis.

IEF 3276

Luchtjes

Parfumarrest of niet, de Nederlandse markt schijnt te worden overspoeld met bedrieglijk echt lijkende nepparfums, zo meldt SNB-React. De namaakgeurtjes worden in enkele gevallen zelfs verkocht via reguliere winkels, zoals drogisterijen en parfumeriezaken.
 
SNB-React ziet de laatste drie jaar een forse toename van 'bijna echte' namaakproducten. "In de jaren 90 was er ook veel namaak op de markt, maar het spul was vaak zo slecht dat je dat meteen kon zien. Nu is het verschil nauwelijks nog te zien en zijn ook de geuren bijna exact gekopieerd", aldus directeur Brohm.
 
Lees hier meer.

IEF 3275

(Eerste) Haagse Jurkjeszaak

jurkjes.JPGVoorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2007,  KG ZA 06-1557. Intertoys Holland B.V. tegen Lucy Locket Limited. (met dank aan De Gier & Stam Advocaten / Rechtbank Den Haag).

Executiegeschil met eigen richtlijnconforme proceskostenveroordeling. Goederenstroom is niet afdoende in kart gebracht.

Vervolg op de Tweede Leeuwarder Jurkjeszaak. Intertoys is in juli 2006 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden veroordeeld om, onder meer, de verhandeling van inbreukmakende jurken ('Heksenjurken') te staken. Intertoys werd verder veroordeeld om, middels een accountantsverklaring,  informatie te verschaffen over de inkoop- en verkoop van de inbreukmakende jurken. Een en ander op straffe van een dwangsom.

Na verloop van tijd stelde Lucy Locket dat Intertoys niet volledig aan het vonnis had voldaan en dwangsommen diende te betalen. Intertoys was het daar niet mee eens en startte een kort geding om de executie van dwangsommen te stoppen.

De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag oordeelt i.c. dat de door Intertoys ter voldoening aan het vonnis ingediende accountantsverklaring ronduit summier is en noemt de tekortkomingen ernstig. “Het is al met al aan de hand van de door Intertoys geproduceerde gegevens redelijkerwijs niet mogelijk om  de goederenstroom afdoende in kaart te brengen, zoals kennelijk beoogd met de betreffende bevelen/geboden. Daarmee staat voorhands vast dat de overtredingen ook het doel van de opgelegde beslissing illusoir maken.”


“Dit oordeel wordt niet anders door de stelling van Intertoys dat zij wel aan de hoofdveroordeling, namelijk het zich onthouden van verdere inbreuk op de auteursrechten van Lucy Locket ter zake de Wild Witch jurk, zou hebben voldaan. In sub 5 van de beslissing wordt immers de dwangsom gesteld op iedere gehele of gedeeltelijke nakoming van enig daarvoor gegeven bevel (gebod).”


De vordering van Intertoys tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt afgewezen en Intertoys dient bovendien de volledige proceskosten van Lucy Locket te voldoen:


“Intertoys zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voorshands dienen ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis dat als voorwerp heeft de handhaving van rechten van intellectuele eigendom conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn te worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.”


Lees het vonnis hier. Eerder vonnis Rechtbank Leeuwarden hier. Verwante jurkjeszaak hier.

IEF 3274

Ook eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2007 HA ZA 06-26 1. Conor Medsystems Inc tegen Angiotech Pharmaceuticals Inc., The University Of British Columbia & Boston Scientific Corporation (met dank aan Peter Burgers, Brinkhof en de Rechtbank 's-Gravenhage).

Stent-vonnis (en van Stent-vonnissen zijn altijd meer: Eerdere zaak over hetzelfde octrooi tussen Angiotech en Sahajanand hier. Het gisteren door de UK Court of Appeal gewezen Britse variant hier(eerste instantie hier)).

“Conor’s CoStar en Medstent vallen onder de beschermingsomvang van conclusie 12 van het octrooi, terwijl de daartegen gerichte nietigheidsverweren niet opgaan. Conor’s invoer en levering ten behoeve van het onderzoek verricht door Serruys vormde inbreuk op de octrooirechten van Angiotech en BSC.”

Lees het vonnis alvast hier.

IEF 3273

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2007 (bij vervroeging), KG ZA 06-1557. Intertoys Holland B.V. tegen Lucy Locket Ltd.

Executiegeschil: “Voorshands dienen ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis dat als voorwerp heeft de handhaving van  rechten van intellectuele eigendom conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn te worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ‘s-Gravenhage,17 januari 2007, HA ZA 05-3368. Baum- Und Rosenschule Reinhard Noack tegen Radder Van Der Stam V.O.F. c.s. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade B.V.) 

Kwekersrecht / licentiegeschil. “Noack vordert - samengevat - een verbod tot verdere inbreuk op haar kwekers- en merkrechten terzake de Flower Carpet rozen met diverse nevenvorderingen alsmede schadevergoeding op te maken bij staat, met kosten.”

Lees het vonnis hier.

- GvEA 16 januari 2007 zaak T-53/5, Calavo Growers, Inc. tegen OHIM

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Merkaanvraag voor beeld CALVO – Ouder communautair woordmerk CALAVO – Ontvankelijkheid van oppositie – Motivering van oppositie in andere taal dan proceduretaal ingediend – Artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 – Regel 20, lid 3, van verordening (EG) nr. 2868/95”

Lees het arrest hier.

 - GvEA 16 januari 2007 zaak T-283/04, Georgia-Pacific tegen OHMI (Motif gaufré)

« Marque communautaire – Marque tridimensionnelle – Motif gaufré – Refus d’enregistrement – Caractère distinctif – Article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement (CE) n° 40/94 »

Lees het arrest hier (alleen beschikbaar in het frans)

IEF 3272

Eerst even voor jezelf lezen

GvEA 16 januari 2007 zaak T-53/5, Calavo Growers, Inc. tegen OHIM

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Merkaanvraag voor beeld CALVO – Ouder communautair woordmerk CALAVO – Ontvankelijkheid van oppositie – Motivering van oppositie in andere taal dan proceduretaal ingediend – Artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 – Regel 20, lid 3, van verordening (EG) nr. 2868/95”

Lees het arrest hier.

GvEA 16 januari 2007 zaak T-283/04, Georgia-Pacific tegen OHMI (Motif gaufré)

« Marque communautaire – Marque tridimensionnelle – Motif gaufré – Refus d’enregistrement – Caractère distinctif – Article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement (CE) n° 40/94 »

 

Lees het arrest hier (alleen beschikbaar in het frans).