IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 3016

Sorry

Door een klein vormgevingsprobleempje (iets met de stylesheet, voor wie het echt wil weten) zijn bij de meeste stukken de witregels tussen de alinea's niet meer zichtbaar. Het ziet er wat minder fraai uit en het leest wellicht wat lastiger, maar het is maar tijdelijk. 

IEF 3015

Goten voor warenhuizen

goot.gifRechtbank Den Haag, 6 december 2006, HA ZA 98-1133. P.L.J. Bom Beheer B.V. tegen Boal Systemen B.V.

De procedure betreft een geschil tussen de beide rechthebbenden van een inmiddels vervallen Nederlands octrooi op een goot voor een warenhuis (in de zin van een kas). Bom en Boal hebben op 1 september 1989 een overeenkomst gesloten ter exploitatie van het octrooi, dat op naam stond van beide partijen. De overeenkomst had onder meer tot doel vast te leggen dat Boal de goten onder het octrooi zou produceren, terwijl die door Bom zouden worden afgenomen ten behoeve van haar activiteiten als kassenbouwer. Ook werd voorzien in de mogelijkheid voor Boal om de onder de beschermingsomvang van het octrooi vallende goten te leveren aan derden. Tenslotte werd een door Boal aan Bom af te dragen vergoeding voor het produceren van de goten vastgesteld, bepaald op f 0,60 exclusie BTW per geproduceerde kilo eindproduct.

In het vonnis vordert Bom onder meer opgave en afdracht van vergoedingen die Boal ten onrechte niet afgedragen zou hebben voor goten die zij sinds de totstandkoming van de overeenkomst van 1 september 1989 heeft vervaardigd en/of geleverd aan derden.

Daarbij is onder meer aan de orde of bepaalde goten onder de beschermingomvang van het octrooi vallen. In reconventie vordert Boal primair een verklaring voor recht dat de overeenkomst per 1 februari 1993 door Boal is ontbonden wegens wanprestatie door Bom. De vorderingen in conventie worden gedeeltelijk toegewezen. De vorderingen in reconventie worden afgewezen. De vragen die daarbij aan de orde komen zijn voor een groot deel verbintenisrechtelijk. Specifiek octrooirechtelijk is alleen de vordering van Bom of bepaalde goottypes vallen onder de beschermingsomvang van het Nederlandse octrooi.

Opvallend is dat de rechtbank Boal, zonder nadere toelichting in het vonnis, veroordeelt tot vergoeding van de proceskosten, waaronder een bedrag van EUR 25.688,- aan procureurssalaris. Moeten hieruit worden opgemaakt dat de rechtbank, ondanks het feit dat de procedure al in 1998 is aangevangen en in hoofdzaak betrekking heeft op de uitleg van een samenwerkingsovereenkomst en niet op de inbreuk of geldigheid van een intellectueel eigendomsrecht, toch een proceskostenveroordeling conform de Handhavingsrichtlijn heeft opgelegd?

Lees het vonnis hier. Lees een eerder vonnis waarin Boal en Bom nog gezamenlijk tegen een derde optraden hier.

IEF 3013

Teveel noten

mjsr.gifAntwoorden van de minister van Justitie mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op de vragen van de leden Van Vroonhoven-Kok en Atsma (beiden CDA) over extra auteursrechten voor amateur muziekverenigingen en amateurkoren, (Ingezonden 17 oktober 2006; nr. 2060701410).

“Om deze vergoedingen (voor het maken van kopieën van bladmuziek – IEF) te kunnen innen, moet Musicopy kunnen aantonen dat muziekverenigingen bladmuziek waarop auteursrecht rust kopiëren, en dat zij gerechtigd is om namens de betrokken rechthebbenden op te komen.

(…) Musicopy heeft aangekondigd te starten met steekproefsgewijze controles. In de berichtgeving waarmee Musicopy de nieuwe licentieregeling aan muziekverenigingen aanbiedt, geeft zij aan dat muziekverenigingen toekomstige controles niet hoeven te vrezen wanneer zij deelnemen aan de regeling. Daarmee wekt zij de indruk dat zij gelegitimeerd is om controles uit te voeren. Zoals al is aangegeven, ontleent Musicopy haar mandaat uitsluitend aan privaatrechtelijke machtigingen. Voor muziekverenigingen bestaat geen wettelijke informatieverplichting jegens Musicopy. Evenmin beschikt Musicopy over het recht tot binnentreden of andere opsporingsbevoegdheden.

(…) Volledigheidshalve zij opgemerkt dat Musicopy in haar berichtgeving omtrent de licentieregeling een onvoldoende helder beeld schetst van het recht om kopieën te maken voor eigen, persoonlijk gebruik.”

Lees de volledige vragen en antwoorden hier.

IEF 3012

Als kwetsend ervaren

shv.gifGerechtshof Amsterdam, 30 november 2006, rolnummer 04/213. Stichting Werkgroep Agni tegen Shiva Entertainment C.V & Jaroe Entertainment B .V.

Arrest over het al of niet onrechtmatige karakter van het voeren van de handelsnaam "Shiva" voor het uitgeven en verhandelen van pornografisch beeldmateriaal. Stichting Werkgroep Agni beroept zich op de vrijheid van godsdienst zoals vervat in artikel 6 grondwet en artikel 9 EVRM. Het beroep faalt.

Shiva Entertainment is uitgever van en handelaar in pornografisch beeldmateriaal. SE heeft het  woordrnerk 'Shiva' en een beeldmerk, twee kleurvlakken met het woord ‘Shiva’,  bij het BMB gedeponeerd.

De stichting Agni heeft ten doel 'het behartigen van de belangen van hindoes in binnen- en buitenland, het opkomen voor de mensenrechten, het beschermen van de normen en waarden van het Hindoeisrne, alles in de ruimste zin van het woord' en maakt bezwaar tegen het gebruik van de naam Shiva  voor pornografische producten en diensten ( “de god Shiva, zie afbeelding,  is de schepper, onderhouder en vernietiger van het universum, en aldus voor hindoes de personificatie van het allerheiligste, vergelijkbaar met God voor christenen”) en stelt dat SE c.s. onrechtmatig handelt want in strijd met de zorgvuldigheid die SE c.s. in het maatschappelijk verkeer betaamt jegens Agni en de Hindoes voor de belangen van wie Agni zich inzet, door onder de naam 'Shiva (Entertainment)' pornografisch (beeld)materiaal te verhandelen.

De rechtbank heeft de vorderingen van Agni in eerdere instantie afgewezen, oordelend dat van de gestelde onrechtmatigheid geen sprake is.

Bij de beoordeling van de hier conflicterende grondrechten (van godsdienstvrijheid onderscheidenlijk van Vrije meningsuiting), gaat het om het antwoord op de vraag of Agni krachtens het Nederlandse grondwettelijke recht op vrijheid van godsdienst terecht aanspraak maakt op de gevorderde veroordelingen van SE c.s. en of dat antwoord recht doet aan de grenzen van de beleidsvrijheid bij de toepassing van de bepalingen van het EVRM.

Bij de beantwoording van die vragen stelt het hof vast dat er niet voldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit voortvloeit dat het gebruik door SE cs, van de naam 'Shiva (Entertaimnent)' voor haar handelsactiviteiten een feitelijke beperking betekent of naar haar aard een feitelijke beperking kan betekenen van de vrijheid voor Hindoes om hun geloof aan te hangen en uit te oefenen op de door hen gewenste wijze. Dat dat gebruik, naar door Agni voldoende aannemelijk is gemaakt, door Hindoes als kwetsend wordt ervaren, maakt dat niet anders

Het gaat bij de beantwoording van de vragen, anders gezegd, aldus om de beoordeling of het gebruik van de naam 'Shiva (Entertainment)' door SE cs. in meer beperkte zin, dat wil zeggen in het licht van dat kwetsende karakter, de toewijzing van de vorderingen van Agni op grond van het recht van godsdienstvrijheid rechtvaardigt.
 
In dit verband komt betekenis toe aan het feit dat SE c.s, de naam 'Shiva (Entertainment)' gebruikt zonder dat dat gebruik en de desbetreffende beelddragers of de verpakking daarvan andere gegevens (woorden, symbolen of tekens) bevatten die op directe of indirecte wij ze als een verwijzing naar een aan het hindoeïsme ontleend begrip kunnen worden opgevat. Voorts komt hier betekenis toe aan het feit dat 'Shiva' een met zekere regelmaat voorkomende meisjesnaam is, terwijl niet is gesteld of gebleken dat aan de keuze voor en/of het gebruik van die meisjesnaam (in relevante mate) aan het hindoeïstische geloof ontleende motieven ten grondslag liggen.

Ook is hier van belang dat 'Shiva' een naam is die in het handelsverkeer als bedrijfsnaam wordt gebezigd voor diverse, onderling uiteenlopende, niet religieuze bedrijfsactiviteiten. Ten slotte is hier van belang dat (de door SE c.s. verhandelde) pornografie in Nederland legale handelswaar vormt en dat er daarom in zoverre tegen de handelsactiviteiten van SE c.s, geen bezwaar bestaat.

Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband wegend en beoordelend komt het hof tot het oordeel dat hier niet sprake is van een zodanige inbreuk door SE c.s. op de beleving en uiting van hun geloof door Hindoes, dat de vrijheid van SE c.s. om haar handelsactiviteiten onder de gewraakte naamvoering te ontplooien, daarvoor zou moeten wijken uit hoofde van de krachtens de Nederlandse grondwet of het EVRM aan Hindoes toekomende vrijheid van godsdienst.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan een en ander niet afdoet dat hier van de vorenomschreven kwetsing van Hindoes sprake kan zijn, dat pornografie geen moraalvrije kwestie is en dat sommige ondernemingen op verzoek van Agni vrijwillig het gebruik van aan het hindoeïsme ontleende namen of symbolen voor hun producten hebben gestaakt.

Ook indien de keuze voor en het behoud van haar naamvoering door SE c.s. in verband met die kwetsing en die moraliteitsvraag als onkies moet worden gekenmerkt, brengt dat onder de vorenomschreven omstandigheden immers nog niet mee dat Agni aan die naamvoering, met een beroep op hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, met succes een einde kan maken.

Daarbij weegt ten voordele van SE c.s. dat zij zich - naar zij stelt en door Agni niet voldoende is weersproken bij de keuze voor de naam Shiva voor haar handelsactiviteiten heeft laten leiden door het neutrale gebruik van die naam als meisjesnaam.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 3011

Zonder stemming

Handelingen 2e kamer, nr. 18, pag. 1257-1257. Behandeling van (o.a) het wetsvoorstel Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 ter implementatie van Richtlijn nr. 2004/27/EG en Richtlijn nr. 2004/28/EG (30663, R1812).

"Deze wetsvoorstellen worden zonder beraadslaging en, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen."

Lees het aangenomen wetsvoorstel hier.

IEF 3010

Moederdag ontbreekt

1800flwrs.gifRechtbank 's-Gravenhage, 6 december 2006, HA ZA 04-1201: Phonenames Limited / 1-800-Flowers.com, Inc. (met dank aan Hugo van Heemstra, Brinkhof en, twee minuten later,  de Rechtbank Den Haag).

Feitelijke uitspraak over non usus, waarin de vervallenverklaring wordt uitgesproken van twee Benelux merken.

1-800-Flowers houdt zich bezig met de verkoop en bezorging van bloemen die kunnen worden besteld. Phonenames houdt zich evenals ook bezig met verkoop en bezorging van bloemen. 1-800-Flowers bedient zich van het alfanumerieke 1-800-Flowers en de sites www.1800flowers.com en www.800flowers.com. 1-800-Flowers is houdster van het Benelux woordmerk '800-FLOWERS' en een Benelux woord-/ beeldmerk 1-800-Flowers. Voor deze tekens heeft 1-800-Flowers op 1 april 1996 Gemeenschapsmerkaanvragen ingediend. Phonenames heeft op dezelfde datum ook Gemeenschapsmerkaanvragen ingediend, en wel voor de woordmerken '800-FLOWERS' en '900 FLOWERS'. Partijen hebben terzake van deze Gemeenschapsmerkaanvragen over en weer oppositie ingesteld.

Phonenames vordert in conventie dat de Rechtbank de rechten op de merken vervallen zal verklaren, met bevel tot doorhaling van de inschrijving van de depots van de merken in het Benelux Merkenregister wegens non-usus. 1-800-Flowers vordert in reconventie een verbod op het gebruik als merk en/of handelsnaam, van de aanduiding '800flowers' en daarmee overeenstemmende tekens, waaronder '0900flowers'.

Phonenames stelt dat van normaal gebruik geen sprake is, 1-800-Flowers stelt dat dat wel het geval is.

De Rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt:

"Of sprake is van normaal gebruik van de merken [van 1-800-Flowers, IEF] in de Benelux dient te worden getoetst aan de hand van het criterium dat het merk overeenkomstig zijn voornaamste functie, dat wil zeggen het waarborgen van de identiteit van de oorsprong van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt gebruikt teneinde voor die waren of diensten een afzet te vinden of te behouden (HvJ EG 11 maart 2003, C-40/01, Ansul-Ajax). De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van de door artikel 2.26 lid 2 onder a BVIE gegeven bevoegdheid 1-800-Flowers met het bewijs van het gebruik te belasten omdat zij, indien de merken inderdaad de afgelopen vijf jaar zijn gebruikt, dat bewijs relatief eenvoudig moet kunnen bewijzen."

Over het gestelde gebruik overweegt de rechtbank als volgt. Gebruik van de merken op haar website kan volgens de Rechtbank niet als gebruik in de Benelux gelden, gelet op de Engelse taal waarin de website is gesteld en de opgegeven prijzen in dollars, de 'occasions' waarvoor de bloemen kunnen worden besteld (een in Nederland voor de verkoop van bloemen belangrijke dag als moederdag ontbreekt bijvoorbeeld) en vermelding van slechts een Amerikaans telefoonnummer voor het opgeven van bestellingen, wordt met de website, en dus ook met de merken op die site, kennelijk niet getracht afzet in de Benelux te vinden of te behouden. De 'international delivery page' geeft slechts de mogelijkheid van bezorging in de betreffende landen aan. Daaruit volgt niet, zoals 1-800-Flowers stelt, dat de pagina gericht is op de consument in de Benelux.

De enkele mogelijkheid de website vanuit de Benelux te bereiken betekent volgens de Rechtbank niet dat de website is gericht op het vinden of behouden van afzet in de Benelux. Ook is niet van belang dat bestellingen in de Benelux bezorgd kunnen worden nu die bezorging, zoals Phonenames onweersproken en gesubstantieerd heeft gesteld, feitelijk wordt uitgevoerd door andere bedrijven en daarbij de merken niet worden gebruikt.

1-800-Flowers heeft nog een lijst overgelegd van deelnemers aan haar 'affiliate marketing 'program', maar geen enkel voorbeeld overgelegd van een op de Benelux gerichte website waarop haar banner daadwerkelijk is geplaatst. Dat zij op deze wijze haar merken in de Benelux gebruikt, kan daarom niet worden aangenomen. De 'Fresh Flowers from Holland' -campagne was, zoals 1-800-Flowers zelf stelt en ook blijkt uit de door haar overgelegde producties, gericht op het afzetten van Nederlandse bloemen en planten op de Amerikaanse markt. Indien de merken in dat verband zijn gebruikt was dat gebruik dus niet gericht op het vinden of behouden van afzet in de Benelux. De campagne dateert bovendien van vóór de relevante periode.

Over het vermeende gebruik als merk in de handelsnaam of domeinnaam is de Rechtbank kort. "Dat standpunt is onjuist, daargelaten dat een dergelijk gebruik nog niet betekent dat het merkgebruik in de Benelux heeft plaatsgevonden."

1-800-Flowers slaagt er dus niet in aan te tonen dat zij de afgelopen vijf jaar normaal gebruik van de merken in de Benelux heeft gemaakt. Op het aanbod tot nadere bewijslevering gaat de rechtbank niet in.

De conclusie van de Rechtbank is dat door het verval van recht op de merken het verbod wegens merkinbreuk door Phonenames niet kan worden toegewezen. De aanvragen van Gemeenschapsmerken bieden evenmin basis voor toewijzing omdat nog geen inschrijving heeft plaatsgevonden in verband met de hangende oppositieprocedure. De rest van de stellingen doet de Rechtbank af als onvoldoende gemotiveerd.

De Rechtbank verklaart de (Benelux) merkrechten vervallen en beveelt de doorhaling van de inschrijvingen in het Benelux Merkenregister. 1-800-Flowers wordt veroordeeld in de (forfaitaire) proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 3009

Dealerjurisprudentie

akkr.JPGRechtbank 's-Hertogenbosch, 21 november 2006, KG ZA 06-551: Bentley en Hessing's tegen Van den Akker c.s. (met dank aan Gino van Roeyen, Banning Advocaten).
 
Gebruik van merk- en handelsnaam 'Bentley' door autodealer wordt door de Bossche rechter langs de BMW/Deenik-meetlat gelegd en onrechtmatig geacht.
 
Van den Akker verkoopt en repareert auto's en is gespecialiseerd in het merk Audi. Zij opent een nieuwe showroom langs de A2, waarbij de komst wordt aangekondigd met een bord met daarop de mededeling "Hier komt vd Akker Audi & Bentley". Ook worden ter gelegenheid van de opening uitnodigingen verstuurd waarin wordt aangegeven dat AUDI vd Akker voortaan VD AKKER AUDI & BENTLEY heet en dat Van den Akker haar specialisatie heeft uitgebreid met het merk Bentley.
 
Bentley maakt hiertegen bezwaar op grond van haar rechten op het woord/beeldmerk Bentley. Van den Akker verweert zich door te stellen dat zij niet het woord/beeldmerk van Bentley gebruikt en voorts verwijst zij naar de uitputtingsregel in het merkenrecht. 

Wat het eerste verweer betreft, oordeelt de rechter dat het "visuele kenmerk van het ingeschreven beeldmerk niet zodanig bepalend voor dat merk, dat daaraan doorslaggevende betekenis zou moeten worden toegekend. Het begripsmatige element, het woord Bentley, is, mede gelet op de aard van de aangeboden diensten, dusdanig kenmerkend, dat het geschreven merk ook beschermt tegen oneigenlijk gebruik van het woordmerk Bentley."
 
Vervolgens gaat de rechter voor elk van de feitelijke uitingen van Van den Akker na, of zij bij het publiek de indruk wekken dat er een commerciële of bijzondere band bestaat tussen Bentley en Van den Akker.
  
4.5 "Bovenbedoelde indruk heeft Van den Akker naar het oordeel van de rechter zonder meer gewekt bij de personen die de uitnodiging (prod. 17 zijdens Bentley c.s.) voor de opening van de nieuwe showroom hebben ontvangen. In die uitnodiging staat onder meer "Vanuit dit moderne onderkomen zullen wij naast onze exclusieve Audi's voortaan in het verlengde hiervan ook het merk Bentley vertegenwoordigen." De term "vertegenwoordigen" wekt op zijn minst de indruk van een officieel dealerschap, althans van het bestaan van een commerciële of bijzondere band tussen Bentley en Van den Akker. Daarin heeft Bentley derhalve een gegronde reden zich tegen het in die uitnodiging gemaakte gebruik van haar merk te verzetten.(...)
 
4.6     Voorts is de rechter van oordeel dat het gebruik van de aanduiding "Vd Akker Audi & Bentley" tevens moet worden opgevat als het gebruik van een handelsnaam die dient ter onderscheiding van diensten en waren, namelijk de gespecialiseerde wederverkoop en reparatie van auto's van het merk Bentley. Dat sprake is van een handelsnaam volgt ook uit de tekst in genoemde uitnodiging voor de opening van de showroom, waarin Van den Akker schrijft: "Audi vd Akker heet voortaan: vd Akker Audi & Bentley" Die nieuwe naam wordt ook als zodanig onderaan de website van Van den Akker gebruikt met daaronder het adres van de showroom in Best alsmede op de (inmiddels weggenomen) aankondiging naast de A2 waarmee de komst van de nieuwe showroom werd aangekondigd. Dergelijk gebruik van een handelsnaam wekt de suggestie dat Van den Akker een officiële dealer is van Bentley (en Audi).

Van den Akker legt in die handelsnaam naar het oordeel van de rechter te veel nadruk op het merk Bentley en te weinig op haar eigen onderneming, te weten het gespecialiseerd zijn in het onderhouden en repareren van auto's van het merk Bentley en het verkopen van "gebruikte" Bentleys door bijvoorbeeld aan de handelsnaam de term "specialist" of iets dergelijks toe te voegen of deze vergezeld te doen gaan van een aanduiding die het niet beperkt zijn tot één merk accentueert. Op goede gronden verzetten Bentley c.s. zich tegen dergelijk gebruik van hun merk en naam als onderdeel van een handelsnaam van Van den Akker c.s.. Onderdeel 2 van de vordering is in die zin toewijsbaar.
 
4.7     Het vorenstaande doet zich tevens gelden ten aanzien van het gebruik door Van den Akker van de naam VD AKKER (in grote rode letters) met daaronder (in kleinere witte letters) AUDI & BENTLEY in een logo of daarop gelijkend beeld, zoals die bijvoorbeeld bovenaan haar website  en op genoemde uitnodiging ter opening van de showroom is gebruikt. Het "weven" van de naam Bentley in een eigen logo is ook een vorm van gebruik als handelsnaam die officieel dealerschap suggereert. Daaraan doet niet af het feit dat de naam VD AKKER, door een groter lettertype en het gebruik van een "signaalkleur", in eerste instantie wellicht meer in het oog springt dan de woorden AUDI & BENTLEY.
 
4.8     Dat alles geldt naar het oordeel van de rechter niet voor de presentatie op de gevel van de showroom van Van den Akker naast de A2 in Best. Daarop staat uiterst rechts op de voorgevel in grote rode letters "VD AKKER" en op aanzienlijke afstand daarvan in veel kleinere witte letters uiterst links, "AUDI & BENTLEY". Daarmee is van een vorm van handelsnaam of logo geen sprake. Van omstandigheden die naast het gebruik van het woordmerk Bentley zouden kunnen duiden  op een commerciële of bijzondere band tussen Van den Akker en Bentley, is niet gebleken. In dat licht constateert de rechter met name dat evenmin bedient van een voor officiële merkendealers gebruikelijk "merkenzuil" (zoals in de Porsche-zaak, Rechtbank 's Gravenhage 31 mei 2006, HA ZA 04-2610) of andere uitingen die in het bijzonder door dergelijke dealers plegen te worden gebruikt om zich te onderscheiden van andere autobedrijven die niet officieel merkendealer zijn."

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagden om onmiddellijk na betekening van dit vonnis het gebruik van het woord “Bentley” als onderdeel van haar of hun handelsnaam te staken en gestaakt te houden met dien verstande dat deze veroordeling niet geldt indien bij dergelijk gebruik duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht dat gedaagden geen commerciële of bijzondere band met eisers hebben;

Lees het vonnis hier.

IEF 3007

Overvraagd

2k.bmpKamerstuk 30800 VIII, nr. 76 2e Kamer. Vaststelling begrotingsstaat OCW voor 2007; Verslag wetgevingsoverleg over het onderdeel Media. Verslag met redelijk veel aandacht voor het auteursrecht, onder andere:

“De heer Bakker (D66): Van belang hierbij is de vraag wie   de uitzend- en auteursrechten van het parlementaire   kanaal bezit en of daarvoor betaling gevraagd wordt.  

Minister Van der Hoeven: Nu ben ik overvraagd. Ik kom daarop terug.

De heer Bakker (D66): Heel graag. Ongeveer tien jaar   geleden hebben wij de auteursrechten van de Kamerstukken   aan de Sdu gegund. Het heeft heel veel moeite   gekost om die terug te krijgen, omdat wij die stukken op internet wilden publiceren. Volgens mij is hierbij iets soortgelijks aan de orde.  

Minister Van der Hoeven: Vandaar mijn opmerking dat   ik hierover echt overvraagd ben. Eigenlijk zou u dat zelf  moeten weten. U weet namelijk aan wie u de auteursrechten gegund hebt. Nogmaals, ik kom erop terug, nadat ik hierover overleg heb gehad met het Presidium. Ik weet het nu namelijk gewoon niet.”

Lees het volledige verslag hier.  

IEF 3006

Vragen over handhaving

Kamerstuk 30392, nr. B  1e Kamer. Aanpassing van diverse IE-wetgeving ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG L 195).Voorlopig verslag.

Vragen aan de minister over de implementatie van de handhavingsrichtlijn.

“Welke (soorten van) kosten zouden volgens de minister bij de vaststelling van de kostenveroordeling in aanmerking moeten worden genomen om toch vooral een richtlijn conforme interpretatie te garanderen? Vallen hieronder als gerechtskosten alleen de kosten ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak? En vallen onder de “andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt” ook opinies van deskundigen en de kosten van octrooigemachtigden? Gaat de minister er van uit, dat al deze kosten – in beginsel – voor volledige vergoeding in aanmerking komen, zodat alleen de billijkheid als matigingsgrond kan worden gehanteerd?”

“Artikel 14 van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling van de verliezende partij. In het wetsvoorstel wordt deze bepaling geïmplementeerd door in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering art. 1019h op te nemen. Blijkens de memorie van toelichting (p.26) wordt in art. 1019h het toekennen van proceskosten gerelateerd aan intentie, omvang en karakter van de inbreuk. Die relatie is niet opgenomen in art. 14 van de Richtlijn, noch blijkt deze uit de strekking ervan. Is de in het wetsvoorstel gegeven  uitleg, zoals blijkt uit de memorie van toelichting, wel richtlijnconform en wordt de bedoeling van de richtlijn erdoor niet verwaterd?”

“In het artikel in het Nederlands Juristenblad (nr. 34, 29 september 2006) van prof. mr. D.J.G. Visser en mr. A. Tsoutsanis “De volledige proceskostenveroordeling in IE-zaken” stellen de auteurs de vraag hoe moet worden omgegaan met de kostenveroordeling in een meeromvattende rechtszaak, waarvan een IE-inbreuk slechts een ondergeschikt deel uitmaakt. Moet in dat geval ook een volledige proceskostenveroordeling worden toegewezen of een proceskostenveroordeling naar rato van het IE-aandeel? Welke ‘andere’ kosten, bijvoorbeeld de kosten van een octrooigemachtigde, naast de proceskosten in IE-zaken voor vergoeding in aanmerking komen en welke kosten om welke reden en op welke manier gematigd moeten worden.”

“Naar de leden van de VVD-fractie begrepen hebben van de voorzitter van de commissie Burgerlijk Procesrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten, prof. mr. C.J.J.C. van Nispen, heeft de commissie IE van de Orde inmiddels het advies van de commissie Burgerlijk Procesrecht van de Orde overgenomen om een apart liquidatietarief in IE-zaken vast te stellen. Is een dergelijk tarief in overeenstemming met de richtlijn of is het wellicht daarmee in strijd?” (Wie die stukken heeft mag ze vanzelfsprekend mailen - IEF)

Lees het volledige verslag hier. Eeder bericht hier.

IEF 3005

Subsidiariteit en proportionaliteit (4)

frfr.bmpKamerstuk 30587, nr. G/7. 1e/2e Kamer. Subsidiariteitstoets op richtlijnvoorstel betreffende strafrechtelijke maatregelen ter verzekering van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (COM(2006) 168 fin.);

Antwoord van Franco Frattini, de vice-voorzitter van de Europese Commissie op vragen van de Eerste en Tweede Kamer over de door de EU voorgestelde strafmaat m.b.t. namaak en piraterij.

Beide Kamers kwamen eerder tot de conclusie dat genoemd voorstel niet zou voldoen aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. In het bijzonder waren ze van oordeel dat het voorstel buiten de bevoegdheden van de Gemeenschap zou vallen. De Commissie is het daar niet mee eens. 

“De Gemeenschap is bevoegd om daar waar nodig de hoogte van de sancties te harmoniseren. Het Hof (van Justitie) preciseert dat het kaderbesluit terzake aan de lidstaten de keuze liet de hoogte van de in te voeren sancties te bepalen. Deze overweging verbiedt het de wetgever van de Gemeenschap niet de uitoefening door de lidstaten van hun bevoegdheid met een nauwkeurig vastgestelde strafmaat aan te sturen.

Overeenkomstig de conclusies van de Raad JBZ van 25 en 26 april 2002  verloopt de harmonisering van strafrechtelijke sancties via een systeem  van «strafmaatmarges», waarbij minimum- en maximumsancties worden  vastgesteld die de nationale wetgever een voldoende ruime beoordelingsmarge  laten.”

Lees de volledige brief hier. Lees de brief van de tijdelijke commissie subsidiariteitstoets hier.  Eerdere berichten hier.