IEF 22220
3 september 2024
Uitspraak

‘2e bril cadeau’ en 'stapelkorting' reclames in strijd met de NRC

 
IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 1536

Mad World

Gerechtshof Arnhem, 17 januari 2006, LJN: AV0158. Daléro B.V. tegen Vereniging Buma. Auteursrechtelijk verweer schoenmakersketen maakt geen kans tegen de rapportages van de buitendienst-relatiemedewerkers.

Op 18 november 2003 heeft een buitendienst-relatiemedewerker van Buma, de schoenmakerij van Daléro in Gouda bezocht en daar in de voor het publiek vrij toegankelijke (verkoop- en wacht)ruimte muziekgebruik door middel van een tuner en twee speakers geconstateerd. De buitendienst-relatiemedewerker heeft bij die gelegenheid een “Universeel opgaveformulier muziekgebruik / Buitendienst Buma” ingevuld en ondertekend. Dit formulier is “voor akkoord opgave’’ ondertekend door de bedrijfsleider van het bewuste filiaal van Daléro.

Op 18 maart 2004 heeft de buitendienst-relatiemedewerker nogmaals een bezoek aan het filiaal van Daléro in Gouda gebracht; hij heeft toen in de voor het publiek vrij toegankelijke (verkoop- en wacht)ruimte gebruik van het muziekwerk met de titel “Mad World” geconstateerd, en daarvan rapport opgemaakt. Op 19 augustus 2004 heeft een andere buitendienst- relatiemedewerker van Buma, een bezoek gebracht aan vier andere, soortgelijke filialen van Daléro in Delft en Zoetermeer. In het door hem daarvan opgemaakte rapport heeft hij vermeld dat hij op die dag in deze vier filialen muziekgebruik heeft geconstateerd en muziekapparatuur heeft waargenomen; tevens heeft hij in dit rapport de titels van de daar door hem gehoorde muziekwerken genoteerd.

Daléro bestrijdt door middel van de derde grief het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van openbaarmaking van muziek door Daléro in de zin van artikel 12 van de Auteurswet. In het onderhavige geval is dat volgens Daléro niet het geval, omdat Daléro er geen bedrijfs- of beroepsbelang bij heeft en ook niet kan hebben dat ook anderen (de klanten) de ten gehore gebrachte muziek kunnen horen. Volgens Daléro (in de toelichting op haar tweede grief) zijn in het kader van haar verweer de volgende omstandigheden van belang.

Iedere winkelvestiging van Daléro - doorgaans met een relatief kleine oppervlakte - is in feite eerst en vooral een schoenmakerswerkplaats en daarnaast, voor een ondergeschikt deel, verkoop- en wachtruimte. De reparatie van schoenen is kernactiviteit. De machines die daarvoor worden gebruikt nemen de meeste plaats in en zijn praktisch doorlopend in gebruik, ook wanneer klanten schoenen ter reparatie aanbieden en/of artikelen kopen. Iedere winkel wordt bemand door slechts één medewerker, die doorlopend in de ruimte aanwezig moet zijn. Omdat de winkels geen afgescheiden personeelskantine hebben, brengt de medewerker ook zijn pauzes in die ruimte met de machines door. Als de medewerker door middel van een radio voor zijn eigen genoegen muziek ten gehore wil brengen, wordt de radio geplaatst in de werkplaats in de buurt van de draaiende machines. Het geluid van de radio overstemt daarbij nimmer het lawaai van de machines.

Onder de genoemde omstandigheden zal het geluid van de radio ook nooit het lawaai van de machines kunnen overstemmen, omdat de machines doorlopend in werking (moeten) blijven en de klanten niet meer te woord kunnen worden gestaan als dezen tevens de muziek zouden horen. Zij zouden als dit anders was, een dergelijk - het geluid van de machines overstemmend - volume van de muziek ook als uiterst onaangenaam ervaren. Ten slotte heeft Daléro bij gelegenheid van het pleidooi nog betwist dat de ten gehore gebrachte muziekwerken tot het Buma-repertoire behoren en aangevoerd dat de feitelijke situatie er noodgedwongen toe leidt dat anderen de muziek ook kunnen horen.

Het hof verwerpt het betoog van Daléro. Aangenomen moet worden dat voor de bovengenoemde medewerkers van Buma bij hun bezoeken aan de genoemde filialen van Daléro steeds duidelijk in de voor het publiek toegankelijke winkelruimtes muziek hoorbaar was. Die medewerkers hebben dit bij de door hen tijdens het pleidooi in hoger beroep verstrekte inlichtingen bevestigd. Uit de bovengenoemde productie 5 blijkt dat het bezoek van de eerste buitendienst-relatiemedewerker heeft plaatsgevonden om 10.45 uur, terwijl de andere buitendienst-relatiemedewerker heeft verklaard dat hij zijn vier bezoeken heeft afgelegd tussen 10.00 en 14.00 uur. De eerste buitendienst-relatiemedewerker heeft bij zijn bezoek klanten aangetroffen en bij zijn bezoek waren de machines uit. De andere  weet niet meer of de machines wel of niet draaiden. In het filiaal in Zoetermeer klonk de muziek door de speakers in het plafond; in de overige door de andere buitendienst-relatiemedewerker bezochte filalen door de in de radio ingebouwde speaker(s).

Voorts is uit de bij het pleidooi in hoger beroep door de directeur van de holding die de aandelen van Daléro houdt, verstrekte inlichtingen gebleken, dat hij aan de bedrijfsleider van Daléro in Gouda op diens verzoek aldaar te gebruiken geluidsapparatuur (een radio met een losse geluid(box) ter beschikking heeft gesteld. De draagbare radio's in de andere filialen zijn ook alle door Daléro ter beschikking gesteld en behoren aan haar in eigendom toe.

Dit alles leidt voorshands tot de conclusie dat Daléro in de bovengenoemde filialen gedurende de openingstijden van de filialen duidelijk hoorbare achtergrondmuziek deed en doet klinken ten behoeve van de werknemers van Daléro en van het publiek dat de filialen van Daléro bezoekt. Dit betekent dat sprake is van openbaarmaking van deze muziek in de zin van artikel 12 lid 1, aanhef en sub 4, van de Auteurswet.

Het verweer van Daléro dat geen sprake zou zijn van Buma-repertoire is onvoldoende gemotiveerd. De rapporten van de relatiemedewerkers van Buma zijn reeds in eerste aanleg overgelegd, waarbij de gehoorde muziekwerken gespecificeerd zijn weergegeven. Het had tegen die achtergrond op de weg van Daléro gelegen haar pas bij het pleidooi in hoger beroep op dit punt gevoerde verweer nader te onderbouwen.

Afweging van de belangen van Daléro tegen die van Buma leidt niet tot een ander oordeel. De stelling van Daléro dat deze muziek noodgedwongen hoorbaar is, gaat niet op; het is heel wel mogelijk om de werknemers naar muziek te laten luisteren tijdens het werk zonder dat deze muziek door de winkelruimte klinkt. Lees het arrest hier.

IEF 1534

De maakindustrie

Rapport SEO 'Kennisverwerving in de maakindustrie': "Op een belangrijke outputindicator van met name industriële innovatie – patenten – scoort Nederland verrassend hoog, zeker per hoofd van de bevolking en afgemeten aan de R&D-investeringen die daar tegenover staan. In geen land blijkt de R&D zo’n geoliede patentaanvraagmachine te zijn. Het aantal toegewezen patenten ligt in Nederland aanzienlijk lager, al ligt ook dit aantal nog altijd redelijk hoog in verhouding tot onze bevolking en onze R&D-investeringen.

De verhouding tussen het aantal aangevraagde en het aantal toegewezen patenten - de successcore van Nederlandse aanvragen - is met iets meer de 30 % opmerkelijk laag. Nederland scoort op deze indicator het laagst van alle beschouwde landen. Hoewel te betogen is dat een patentaanvraag zonder toewijzing toch zinvol kan zijn voor een bedrijf, is voor de lage successcore van de Nederlandse patentaanvragen vooralsnog geen bevredigende verklaring gevonden." Lees hier meer.

IEF 1533

Terughoudende reclame

Kamervragen nr. 2050606860. Vragen van het lid De Wit (SP) aan de minister van Justitie over het sponsorbeleid van Holland Casino. (Ingezonden 20 januari 2006)

- 1 Bent u op de hoogte van het nieuwe sponsorbeleid van Holland Casino?
- 2 Kunt u bevestigen dat Holland Casino zich thans in haar sponsorbeleid richt op cultuur en entertainment, en uit dien hoofde ondermeer theaterproducties van Joop van den Ende zoals The Beauty and the Beast, Jesus Christ Superstar en Cabaret sponsort?
- 3 Is het u voorts bekend dat Holland Casino deze sponsoring ondersteunt door in haar vestigingen reclame te maken voor bedoelde theaterproducties door bezoekers b.v. kaarten voor deze voorstellingen te laten winnen en speciale musicalnights te organiseren?
- 4 Past deze vorm van sponsoring in de door u voorgestane terughoudende reclame door en voor Holland Casino? Wilt u uw antwoord motiveren?

IEF 1532

Waarover wordt er zoal gebeld?

Uitgebreide gedragscode voor medewerkers van het BMB. “Het BMB moet het publiek zo goed en breed mogelijk informeren maar kan en mag geen advies geven. Het bepalen van de grens tussen beide terreinen kan moeilijk zijn. Het doel van deze gedragscode is helderheid verschaffen met betrekking tot de omvang van de door het BMB uit te voeren publieke taken en de invulling

Voorlichting: Het verstrekken van objectieve, feitelijke informatie. Indien deze informatie betrekking heeft op een specifiek individueel geval, is de informatie beperkt tot een weergave van de feiten. Voor een beoordeling van deze feiten is bij voorlichting geen plaats.

Advies: Het geven van informatie en raad specifiek gericht op de behartiging van belangen van een individu. Advies veronderstelt een situatie waarin er een keuze moet worden gemaakt uit bepaalde mogelijkheden. De adviseur geeft een bij voorkeur te volgen richting aan op basis van een inschatting welke de beste is.

Deze definities zijn het handvat voor het bepalen van de grens tussen voorlichting en advisering.” Lees hier meer over de nadere uitwerking van deze algemene definities.

IEF 1531

Het Register van Gemachtigden

Mededeling BMB inzake het register van Gemachtigden. Naar verwachting zal het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE) in 2006 in werking treden. Het is de bedoeling dat, met gebruikmaking van artikel 6.2 lid 2 BVIE, tegelijkertijd het register van gemachtigden wordt opengesteld.

In dit register kunnen o.m. worden ingeschreven diegenen die beschikken over een door de Raad van Bestuur erkend diploma. Een diploma kan worden erkend op voorwaarde dat het leidt tot voldoende kennis van de Benelux regelgeving en de belangrijkste internationale regelingen met betrekking tot het merkenrecht en het tekeningen- of modellenrecht, evenals tot voldoende vaardigheid om deze te kunnen toepassen (artikel 4.1 lid 3 BVIE).

Een organisatie die een diploma verstrekt en wenst dat dit wordt erkend kan hiertoe een verzoek indienen bij de Raad van Bestuur van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE). Lees volledige mededeling hier.

IEF 1530

Ongecontroleerd bezit

Rechtbank Breda, 19 januari 2006, LJN: AV0115. Strafrecht: vordering tot onttrekking aan het verkeer ex.art. 552f Sv en art. 13 bis BMW in verband met een vals horloge. Misdadigers die er geen prijs op stellen dat hun horloge aan het verkeer onttrokken wordt doen er goed aan om geen namaak aan te schaffen.
 
Het horloge waarvan de onttrekking aan het verkeer wordt gevorderd, is geen Origineel Rolex horloge is. Dit enkele feit levert echter geen grond op voor onttrekking aan het verkeer, nu niet gesteld kan worden dat het enkele bezit van een horloge als het onderhavige kan niet worden aangemerkt als ongecontroleerd bezit (‘voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang’). Dat betekent dat in beginsel teruggave hoort te volgen aan degene die als rechthebbende kan worden aangemerkt.

Maar, gelet op het bepaalde in art. 13 bis van de Eenvormige Beneluxwet op de merken, waarin is geregeld dat de merkhouder roerende zaken waarmee inbreuk wordt gemaakt op diens merk, als zijn eigendom kan opvorderen, en gelet op het verzoek van de merkhouder in voornoemd proces-verbaal, Rolex S.A., om het horloge niet terug te geven aan verzoeker, maar dit te vernietigen, kan in dit geval worden geoordeeld dat Rolex S.A. de haar toekomende rechten als genoemd, wenst uit te oefenen en dat Rolex S.A. mitsdien als rechthebbende kan worden beschouwd. Nu de merkhouder geen bewaar heeft tegen onttrekking aan het verkeer, kan de vordering van de Officier van Justitie worden toegewezen. Lees de uitspraak hier.

IEF 1529

Stemrecht (3)

Tom Waits heeft in Spanje een procedure over het gebruik van zijn stem in commercials gewonnen (zie eerder bericht hier). Waits verzette zich tegen de imitatie van zijn kenmerkende rauwe, hese stem in de commercials van autofabrikant VAESA (Volkswagen/Audi).

De Spaanse rechtbank oordeelde volgens het persbericht dat VAESA inbreuk maakte op de persoonlijkheidsrechten van Waits. Het zou de eerste keer zijn dat een dergelijke beroep op persoonlijkheidsrechten mbt de stem van een artiest in Spanje is aangenomen. In Duitsland loopt nog een procedure tegen General Motors.

Lees meer hier.

IEF 1528

Het merk achter de jurk

Conclusie AG Ruiz-Jarabo Colomer, 19 Januari 2006, Zaak C-259/04. Elizabeth Florence Emanuel tegen Continental Shelf 128 Ltd. Elizabeth Emanuel, de ontwerpster van de trouwjurk van Lady Di maakt bezwaar tegen het (en haar voormalige) merk 'Elizabeth Emanuel' nu zij zelf, kort gezegd, niet niet meer bij het merk is betrokken. (Van de conclusie is nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

“It is appropriate to ask whether the change in ownership of a trade mark comprising the name of its owner is deceptive in any circumstances. The answer must be no, for various reasons.

Trade marks are a synthesis of information in any form (…) but, when the connection between the name and the undertaking supplying the services or manufacturing goods under that designation is lost, the question arises whether it can be claimed that the message inherent in the mark is false and whether the person whose identity was assigned with it can contest its validity.

Those issues have been raised in proceedings which, interestingly, can be linked with a very well-known social event, the marriage of the Prince of Wales and Lady Diana Spencer. The splendour and ceremony surrounding the wedding left a profound imprint in the memory of a public captivated by the beauty of the bride, whose dress, of impressive proportions,  was designed by Mrs Emanuel, a fashion designer who, as a result of being entrusted with its creation, gained a prestigious reputation in her business activity.

Against the background of her popularity, she now opposes the registration, by an undertaking with which she has no connection, of a modification of the graphic trade mark Elizabeth Emanuel, which was her creation, and seeks revocation of the industrial property rights in respect of that mark, alleging that, since the links between it and her personally have been broken, the mark no longer reflects reality and is deceptive.

(…)  To complete the general civil-law background to incorporeal property rights, it is necessary, in view of the facts of the main proceedings, to make reference to the general principles applicable to this sector since, in the absence of any ground of nullity or voidability of the transaction by which the ownership is transferred (bad faith, violence or fraudulent application of the law), the principle of good faith prevails, which requires due performance of contracts (pacta sunt servanda) and applies to all the steps taken in order to achieve the purpose of the agreement.

Against that background, a person who sells rights of any nature and subsequently claims them back from a third party, on whatever grounds, is not acting in accordance with the principle bona fides semper praesumitur; such conduct evokes the maxim venire contrafactum proprium non valet, typifying the absence of good will. The logical approach is to accept the consequences of an act of free disposal, provided that there are no grounds such as to justify recovery of what was disposed of.

In short, there is nothing to prevent the transfer of rights in respect of trade marks; indeed, they are frequently transferred in commercial transactions, a fact which is generally known and so common in the world of commerce that, without doubt, it underlies Article 17 of Regulation No 40/94 and Article 21 of TRIPs.

(…)  as the United Kingdom points out in its observations, the Directive does not seek the annulment of trade marks when goods do not satisfy the expectations of the customer because a particular person has ceased to be involved in their creation or manufacture, or for any other reason. In reality, the public is aware that quality may vary for diverse reasons. Consequently, consideration of the concept of deception, as used in the provisions under review, must relate only to the abovementioned essential function..

(…) Therefore, the mere use of a sign, without substantial changes in the way it is communicated to the public, does not have any impact on the stimuli emanating from it, even where, as in this case, the person whose name was used as the trade mark retains no connection with the undertaking that exploits it. The customer’s conflicting perception, in the form of a continuing belief that that person is involved in the production process, inevitably derives from the replacement of one trade mark owner by another, but does not deserve to be classified as a case of deceit, in accordance with Article 12 of the Directive, and therefore the diminution of the presumed deceit with the passing of time, as referred to by the referring judicial authority, is irrelevant.

Account must also be taken here of the considerations set out in the paragraphs dealing with Article 3(1)(g) of the Directive, regarding the average consumer,  who is deemed to be aware of changes in the ownership of industrial property. In the circumstances, there is likewise no change to the essential function of the trade mark. However, in order to give a decision on such deception of the public as may have occurred, it is incumbent on the national court to weigh up the specific circumstances of the case, in order to verify the precise consequences of using the mark.

In view of the foregoing considerations, the mere use of a registered trade mark consisting of a proper name, transferred together with the goodwill with which it is associated, does not lead to deception of the kind referred to in Article 12(2)(b); it is the responsibility of the national judicial authority to consider the particular features of the case in evaluating the influence which the use of that mark may have had on the impression received by the public.

On the basis of the foregoing considerations, I am of the opinion that the Court of Justice should reply as follows to the questions submitted by the Person Appointed by the Lord Chancellor under section 76 of the Trade Marks Act 1984, through the High Court of Justice, by stating that:

(1)      Article 3(1)(g) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks, must be interpreted as meaning that a sign comprising, at least partially, a proper name, assigned together with the goodwill of which it forms part, does not deceive the public, even if it evokes the mistaken impression that that person took part in the design and creation of the goods for which it is used.

(2)      In the same circumstances, the mere use of the registered mark does not deceive the public within the meaning of Article 12(2)(b) of the said directive. It is for the national judicial authority to consider the particular features of the case in evaluating the influence which the use of that mark may have had on the impression received by the public. Lees de conclusie hier.

IEF 1527

Handboek Rectificatie

In aansluiting op dit eerdere bericht: Hoe rectificeer je een uitspraak in Nova? “Meestal zijn het media zelf die moeten rectificeren en dat kan in de eigen kolommen of zendtijd. Maar als derden hun in de media gedane uitspraken moeten rectificeren, moet daarvoor reclameruimte worden ingekocht. In gedrukte media is dat geen probleem, maar hoe koop je zendtijd in Nova?

Een pragmatische oplossing om aan de uitspraak van de rechter te voldoen is hier op zijn plaats. Een rectificatie in het Ster-blok voorafgaand aan Nova lijkt hier de beste oplossing. Dat zou een primeur zijn: nog nooit was er in Nederland een rectificatie in een reclameblok op tv te zien." Lees en reageer hier.

IEF 1526

Tussenstand (3)

Zou er nog een beetje te verdienen zijn aan speculatieve .eu domeinnaamregistraties? Voor sommigen mag je hopen dat de investering zich laat terugbetalen. Een kijkje in het Benelux-Merkenregister leert dat Traffic Web Holding voor de eerste sunrise periode tot op heden 810 spoeddepots heeft verricht van de meest uiteenlopende soortnamen! Omgerekend in taksen is dat €350.730,-.