IEF 22221
4 september 2024
Artikel

Uitspraak in AGA Rangemasters v UK Innovations

 
IEF 22220
3 september 2024
Uitspraak

‘2e bril cadeau’ en 'stapelkorting' reclames in strijd met de NRC

 
IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 1318

Tussenstand

Voor de statistici onder ons: het persbericht van EURid ten aanzien van de registratie van het .eu-domein is een feest van superlatieven. Enkele feiten: om precies 11:00:01.699 uur werd de eerste .eu-domeinnaam, te weten tickets.eu, aangevraagd. Goede tweede was job.eu om 11:00:01.711 uur. Om 11:15:00 zijn er al 40.503 aanvragen geteld, wat neer komt op 40 per seconde, met uitschieters naar meer dan 60 per seconde. Om 18:45:00 stond de teller op 100.000.
Meest aangevraagde domeinnamen zijn sex.eu, hotel.eu en travel.eu. 12.39% van de aanvragen kwam uit Nederland.

IEF 1317

Geen intellectuele schepping

Rechtbank Zutphen 30 november 2005, LJN: AU7454, X - Y

Firma F exploiteerde een agrarische database, die onder meer informatie over agrarische bedrijven in Nederland bevatte. F verkocht de database aan eiseres X. F verkocht en leverde later een groot deel van de adressen uit de database aan gedaagde Y. Tussen F en X is een gerechtelijke procedure gevoerd omdat F volgens X haar verplichtingen uit de koopovereenkomst niet zou zijn nagekomen. Het geschil is beslecht met een vaststellingsovereenkomst waarin wordt bepaald dat F al haar rechten met betrekking tot de database overdraagt.

X vordert nu dat Y zich zal onthouden van het verstrekken van informatie uit haar agrarische database aan derden c.q. gebruik van deze informatie ten behoeve van derden. X doet een beroep op wanprestatie, het auteursrecht en het databankenrecht.

X legt allereerst ten grondslag aan haar vorderingen dat Y toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens F doordat zij gegevens uit de database aan derde ter beschikking heeft gesteld en in haar eigen database heeft opgenomen. Eiseres kan haar vorderingen niet onderbouwen met een beroep op wanprestatie, aldus de rechtbank.

Tevens kan van een onrechtmatig handelen wegens inbreuk op een auteursrecht (subsidiaire vordering) geen sprake zijn. "Tussen partijen staat vast dat de [naam database], naast namen en adressen van agrariërs, bedrijfsrelevante informatie over deze agrariërs, zoals gegevens over het soort bedrijf (rundvee, varkens, pluimvee, akkerbouw, tuinbouw) en de omvang van het bedrijf (stuks vee, hectares), bevat. Hiermee is de database op zichzelf slechts een verzameling van een aantal feitelijke gegevens die als zodanig voor bescherming op grond van de Auteurswet (Aw) niet in aanmerking komt. Dit zou slechts anders zijn indien de verzameling het resultaat is van een selectie die een persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt of [...] indien de databank door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormt."

Tot slot een beroep op inbreuk op het databankrecht. Aangenomen wordt dat X rechthebbende is op de database. "Nu Y niet gemotiveerd heeft betwist dat zij de gehele databank heeft vermengd met haar eigen agrarische databank, staat hiermee vast dat zij de handeling heeft verricht zoals omschreven in artikel 2 lid 1 sub a Dw, dat wil zeggen de inhoud van de databank heeft opgevraagd. Zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, kan eerst na bewijslevering worden beoordeeld of er sprake is van een inbreuk op het databankrecht van X. Vraag is nog of tevens sprake is van hergebruiken in de zin van artikel 2 lid 1 Dw. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Y zal X in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat het hergebruiken door Y de gehele database betreft dan wel een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel gedeelte van die database (sub a), althans dat dit hergebruiken herhaaldelijk en systematisch geschiedt/is geschied en in strijd is met de normale exploitatie van die databank of ongerechtvaardigde schade toebrengt aan X als rechthebbende van die databank (sub b)."
Lees hier het vonnis.

IEF 1316

de Envy factor

Adformatie bericht over de Envy-factor van merken. Welk merk had u het liefst zelf bezeten: Disneyland Parijs, iPod, Louis Vuitton, de Bijenkorf, gsus, B&O, Wieckse Witte, Absolut of Het Concertgebouw? Onderzoek van Young & Rubicam Brands geeft weer dat bovengenoemde merken het meeste afgunst oproepen.

IEF 1315

Onrechtstreekse octrooi-inbreuk

Hof van Beroep Antwerpen, 8 november 2005, Sara Lee/DE N.V. - Fort Koffiebranderij/Café Liégeois/Beyers Koffie

Op 20 februari 2004 heeft de rechtbank te Antwerpen geoordeeld dat met de verkoop van vergelijkbare koffiepads naar Belgisch recht van directe inbreuk (volgens conclusie 23) noch van indirecte inbreuk (volgens conclusie 1) sprake is. Het Hof van Beroep komt tot de conclusie dat onrechtstreekse/indirecte inbreuk is bewezen: "De omstandigheid dat de aangeboden middelen ook toepassingsmogelijkheden hebben die vreemd zijn aan het octrooi belet niet dat er van onrechtstreekse octrooi-inbreuk sprake is. De middelen moeten niet exclusief geschikt zijn voor de uitvinding. Het is voldoende dat de middelen werkelijk aangeboden en wetens bestemd zijn om de uitvinding toe te passen waardoor hun neutraal karakter irrelevant is." Aldus wordt verboden om deze koffiepads op Belgisch grondgebied aan te bieden of te leveren. Lees hier het arrest. De Nederlandse variant hier.

IEF 1314

Een streng in het haar lijmen

Kortgeding vonnis Rechtbank ’s-Gravnehage, 7 december 2005, rolnr. KG 05/1364, X tegen SES Nederland B.V. c.s.

Nietigheidsverweer slaagt tegen een octrooi met betrekking tot een werkwijze voor in het haar vastmaken van een streng. 

X roept tevergeefs haar Nederlands octrooi NL 056 en haar Europees octrooi EP 289 in tegen de verhandeling van het product SES Creative, Hairextensions cold fix door SES Nederland. Dit product bestaat uit een verpakking, met daarin latexlijm, meerdere strengen, haarspelden en haarklemmen. Op de verpakking is een gebruiksaanwijzing afgedrukt.

De octrooien van X hebben betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van strengen haar (hair extensions) in het hoofdhaar van een persoon. EP 289 voorziet bovendien in een werkwijze voor de verwijdering van een eerder aangebrachte streng en het middel daartoe. “Steeds wordt beoogd een werkwijze te verschaffen die door de gebruiker zelf kan worden toepast. De werkwijze en de middelen dienen daarom ook veilig te zijn voor toepassing met de hand op of bij de hoofdhuid en in het haar, zonodig ook indien deze worden toegepast door kinderen. Voor de bevestiging van de streng aan het hoofdhaar wordt uitgegaan van een lijmverbinding.”

Verweer SES Nederland betwist de geldigheid van de ingeroepen octrooien vanwege gebrek aan nieuwheid en inventiviteit. Zij beroept zich onder meer op het boek: Hair additions:the fourth dimension, uitgegeven in 1991 (Charlotte Jane). “In dit boek worden diverse technieken beschreven om haar te verlengen of toe te voegen. Onder hoofdstuk 4 worden verlijmingstechnieken (bonding techniques) beschreven. De voorgeschreven lijm is op latexbasis. De verlijming kan weer los worden gemaakt door gebruik van olie, mineral oil en baby oil worden genoemd. In dit hoofdstuk wordt de verlijmingstechniek uitgelegd aan de hand van het aanbrengen van zogenoemde wefts. Deze bestaan uit een grotere hoeveelheid haar die met dunne draad samengevlochten of verweven zijn tot bredere “matjes”. De techniek voorziet erin dat deze “matjes” langs de weefrand worden voorzien van latexlijm en vervolgens in eenmaal worden ingebracht. Het is mogelijk meerdere matjes boven en over elkaar aan te brengen.” “In hoofdstuk 7, Designing and styling techniques, wordt beschreven hoe de verlijmingstechniek bijzonder geschikt is voor speciale effecten door het aanbrengen van enkele strengen in verschillende kleur.”

SES beroept zich bovendien op de informatie op de internetsite garlanddrake.com, waarop de techniek van strand bonding als volgt is beschreven: “Strand Bonding when finished looks and "behaves" very much like individual braiding, except is less time consuming. Strand Bonding is done by applying an adhesive to the top portion of a small section of the addition hair. Then the addition hair (with adhesive) is applied to your own hair. The adhesive captures both the addition and your hair.”

Geldigheid van NL 056 De Voorzieningenrechter oordeelt dat de uitvindingsgedachte achter NL 056 moeilijk is te ontwaren. “De voorgestelde maatregel maakt weliswaar duidelijk dat de bevestiging door lijm is voorzien maar niet blijkt hoe het gedeeltelijk indrogen van de lijm zou kunnen bijdragen aan het doel van de uitvinding. In geen der conclusies wordt de aard van de te gebruiken lijm gespecificeerd. Deze omschrijvingen en ook de verwijzing naar warmtetoevoerende hulpbronnen suggereren in feite het gebruik van een thermoplastische lijm.”

“In het licht van D1 is de verlijming als verbindingstechniek niet nieuw. Het laten indrogen van lijm, wat op zichzelf al triviaal is, wordt in D1 omschreven als het gedurende een korte periode laten afkoelen en indrogen. Ook deze maatregel is niet nieuw. D1 openbaart derhalve ook het twijnen, dat wil zeggen het rollen tussen duim en wijsvinger van de te maken lijmverbinding. Hieruit volgt dat ook de maatregel uit conclusie 3 bestaande uit het twijnen niet nieuw is. Er dient dan ook van uit te worden gegaan dat er een gerede kans is dat NL 056 nietig zal blijken wegens gebrek aan nieuwheid.”

Prioriteitsdatum De voorzieningenrechter gaat mee met het verweer van SES dat de voor EP 289 geclaimde prioriteitsdatum, te weten het Nederlands octrooi NL 056, niet geldig is. “Het gaat hier om de vraag of het prioriteitsdocument, dat wil zeggen de aanvraag voor NL 056, dezelfde uitvinding openbaart als de uitvinding besloten in EP 289 (vergelijk artikel 87 EOV). Het wezen van het prioriteitsdocument betreft immers het enigszins laten indrogen van de lijm. De gewijzigde aanvraag ziet evenwel op een uitvinding die een werkwijze met gebruik van lijm op latexbasis betreft en voorts een verwijderingsmethode met gebruik van olie. Beide maatregelen komen niet voor in de Nederlandse aanvrage. Dat betekent in casu dat de uitvinding van EP 289 geen prioriteit kan claimen.”

Geldigheid van EP 289 De nieuwheidsbezwaren van SES Nederland voorzover die berusten op het boek Hair additions en de internetsite van Garland Drake slagen niet. Daarentegen slagen wel de inventiviteitsbezwaren: “De vakman zal direct begrijpen hoe hij de in hoofdstuk 4 uitvoerig beschreven lijmtechniek zal kunnen toepassen voor het aanbrengen van strengen en voorts hoe hij deze bij gebruik van de voorgeschreven latexlijm weer kan losmaken met gebruik van olie.” De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

Lees het vonnis hier.

IEF 1313

'a dressguard to a mudguard'

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26 mei 3005 en 1 december 2005, Hesling - De Woerd

In het geding stelt De Woerd dat het octrooi van Hesling ('Attachment means for mounting a dressguard to a mudguard', de combinatie van een jasbeschermer met een rand en een bevestigingsklem voor het monteren van de jasbeschermer aan een spatbord) vernietigd dient te worden, wegens gebrek aan nieuwheid, althans inventiviteit. Hesling op haar beurt stelt dat De Woerd inbreuk maakt op haar octrooi.
"Nu het Europees octrooi is gericht op de combinatie van jasbeschermer en bevestigingsorgaan en het Nederlands octrooi uitdrukkelijk is gericht op een bevestigingsorgaan zonder meer, rijst de vraag wat de door ieder der octrooien beschermde uitvinding is, alsmede of het Nederlands octrooi dezelfde uitvinding beschermt als het Europees octrooi." Het hof beantwoordt deze laatste vraag bevestigend; zowel het Nederlands als het Europees octrooi gaan om vorm en eigenschappen van de clip. Deze zijn voor beide gelijk.

Op het argument van De Woerd ten aanzien van de niet-nieuwheid, is het hof van oordeel dat de door De Woerd aangevoerde Nederlandse octrooiaanvrage, bestaande uit een zgn. 'StripClip systeem', niet bezwarende zijn voor de nieuwheid. Daarentegen is het wel bezwarend voor de inventiviteit van bepaalde conclusies.
"Slotsom van het vorenstaande is, dat de octrooien/het octrooi vernietigd dienen/dient te worden voorzover de beschermingsomvang van de conclusies daarvan uitgaan bovendie welke toekomt aan de combinatie van de conclusies 1, 4 en 5 van beide octrooien. In zoverre slagen de grieven die Hesling heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het Europees octrooi in zijn geheel vernietigd dient te worden. Het is het hof evenwel niet geheel duidelijk, welke processuele houding Hesling inneemt met betrekking tot het Nederlands octrooi. Enerzijds merkt zij op [...], dat zij het geschil in volle omvang aan het hof wenst voor te leggen, vordert zij vernietiging van het vonnis, toewijzing van de conventionele vorderingen en afwijzing van de reconventionele vorderingen. Anderzijds heeft zij (bij pleidooi) betoogd, zo begrijpt het hof althans, dat zij zich neerlegt bij de vernietiging van het Nederlands octrooi. Om hierover duidelijkheid te verkrijgen zal het hof de zaak naar de rol verwijzen, opdat Hesling zich bij akte uitlaat over de vraag of zij zich al dan niet verzet tegen de vernietiging van het Nederlands octrooi."

Gerechtshof 's-Gravenhage 1 december 2005, Hesling - De Woerd

"Door Hesling is thans verduidelijkt, dat zij niet de intentie heeft gehad de vordering tot vernietiging van het Nederlandse octrooi niet (langer) te betwisten. Dit zo zijnde zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen."
Partijen zijn door het hof in staat gesteld zich over de inbreukvraag nader uit te laten. De Woerd heeft de gestelde inbreuk gemotiveerd bestreden. "Naar het oordeel van het hof vertoont de jasbeschermer van De Woerd niet de kenmerken van de oorspronkelijke conclusie 4, te weten dat een wand die de (door de benen van de clip begrensde) ruimte begrenst, voorzien is van een ribbel, en dat een eerste been aan de naar de ruimte gerichte zijde in hoofdzaak is gevormd naar de vorm van de rand van de jasbeschermer, waarbij het uiteinde van het eerste been is voorzien van een naar de ruimte gerichte verdikking, zodanig dat de rand van de jasbeschermer in een klikverbinding klemmend opneembaar is in de ruimte begrensd door enerzijds de ribbel en de verdikking en anderszijds het eerste been." De Woerd maakt aldus geen inbreuk op de beperkt gehandhaafde octrooien. Lees de arresten hier en hier.

IEF 1312

Ondertussen in de Europese Unie

Om 11.00 vanochtend is de .eu domeinnamenstrijd eindelijk van start gegaan. Merkhouders kunnen in deze sunrise periode hun merken als .eu domeinnaam registreren. De website van EURid kampt nu al met bereikbaarheidsproblemen. Zien of uw domeinnaam is toegewezen? Geduldige internetters kunnen dit hier controleren.

IEF 1311

pseudo-anagram (II)

Kortgeding vonnis Rechtbank ’s-Gravenhage van 6 december 2005, rolnr. KG 05/1311 PEPSICO, INC, en SEVEN-UP NEDERLAND B.V. tegen THE COCA-COLA  COMPANY c.s. Geen overeenstemming tussen het Gemeenschaps woordmerk PEPSI en het teken ípsei.

PepsiCo roept haar Gemeenschapsmerk PEPSI in tegen het gebruik van de naam ípsei voor een niet-alcoholische drank van Coca-Cola. Het betreft een rood gekleurd drankje waaraan onder meer rode druiven en rooibos extract is toegevoegd. PepsiCo haalt, na eerdere afwijzing van een “Einstweilige Verfugung” in Duitsland en een voorlopig negatief advies in een Engels oppositieprocedure, ook bakzeil in Nederland. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is bij vergelijking van het woordmerk PEPSI en het teken ípsei zoals gebruikt door Coca-Cola er geen sprake van overeenstemming die er toe zal leiden dat het publiek een verband legt tussen merk en teken.

Opvallend is dat beide partijen een markonderzoek hebben laten verrichten inzake het verwarringsgevaar. Het onderzoek van PepsiCo betrof een straatinterview waarbij aan de personen een kaart met de tekst IPSEI werd getoond met de mededeling en vraag “Dit is de naam voor een frisdrank. Wilt u mij vertellen waar u aan denkt bij deze naam?” 73% antwoordde: “Pepsi” of “Pepsi Cola”. Het onderzoek van Coca-Cola betrof ook een straatinterview. Voorbijgangers werden het flesje ípsei getoond met de vraag “Dit gesprek gaat over een niet alcoholische drank. Wilt u deze afbeelding eens bekijken. <pauze> Wilt u mij eens vertellen waar u aan denkt als u deze afbeelding ziet?” 2% antwoordde: “Pepsi” of “Pepsi Cola.” De voorzieningenrechter laat zich als volgt uit over de markonderzoeken. “Dit betekent dat er op beide onderzoeken kritiek valt te leveren, en er is dan ook geen aanleiding om in dit kort geding verder in te gaan op deze “battle of surveys” maar wel om te constateren dat geen van de in deze procedure gepresenteerde resultaten van enig marktonderzoek aanleiding geeft om terug te komen van het in r.o. 13 uitgesproken oordeel.”

 

Het is aardig om te zien hoe de voorzieningenrechter en het Landgericht hebben geoordeeld over de overeenstemmingsvraag.

Visuele overeenstemming

“Wat het visuele aspect betreft is duidelijk dat er in elk geval sprake is van overeenstemmende punten waar gaat om het aantal letters (5), het gebruik van dezelfde letters (e, i, p, en s), dezelfde laatste letter (i) en het voorkomen van de combinatie ps. Daar staan evenwel belangrijke verschillen tegenover, die in hoofdzaak betrekking hebben op de opmaak van het woord ípsei zoals dat wordt waargenomen door het publiek. Dat woord kenmerkt zich immers doordat (a) het is geschreven in kleine letters en niet in hoofdletters zoals het merk PEPSI, (b) de eerste twee letters vet zijn gedrukt en de laatste drie letters niet en (c) op de eerste letter een opvallend accent voorkomt. Door deze verschillen in opmaak, gevoegd bij de andere combinatie van letters ten opzichte van PEPSI levert het teken ípsei naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een zodanig andere totaalindruk op dan het ingeroepen merk dat niet van een relevante mate van overeenstemming kan worden gesproken.”

Landgericht Hamburg heeft hierover het volgende gezegd: “Dennoch ist der optische Gesamteindruck der beiden Worte höchst unterschiedlich, da seitens PEPSI nur Großbuchstaben verwendet werden, ípsei hingegen ausschließlich aus kleinen Buchstaben besteht. Insbesondere der Anfangsbuchstabe “í” des Verletzungszeichens ist, weil er klein geschrieben ist und einen im Deutschen nicht bekannten Akzent auf dem “i” trägt, außergewöhnlich und prägend für das Zeichen. Da die ersten zwei Lettern zudem im Fettdruck präsentiert werden, fallen sie besonders ins Auge. Diese Merkmale finden sich im Schriftbild von PEPSI nicht wieder. Insgesamt kommen dem Verbraucher bei der visuellen Betrachtung von ípsei keine Assoziationen an PEPSI, wie die Kammer selbst zu beurteilen vermag

Auditieve overeenstemming

“Boordeling van een mogelijke auditieve overeenstemming tussen PEPSI en ípsei voert tot dezelfde slotsom. De op zich duidelijk aanwezige overeenstemmende factor, bestaand in het voorkomen van de klank ps in merk en teken, is in elk geval onvoldoende om tot overeenstemming te concluderen. PepsiCo heeft (niet in de dagvaarding, doch voor het eerst) ter terechtzitting het standpunt betrokken dat in een belangrijk gedeelte van de Europese Unie, waaronder, naar de voorzieningenrechter begrijpt, Engeland en Nederland, het woord ípsei zal worden uitgesproken als IPSI. Die –door Coca-Cola uitdrukkelijk en gemotiveerd bestreden- stelling is, voorshands oordelend, onjuist. De Nederlandse taal voert immers dwingend tot een uitspraak van de laatste lettergreep van ípsei als -sei zoals in “wei” en niet als -si zoals (bijvoorbeeld) in Pepsi. PepsiCo heeft geen overtuigende bewijzen overgelegd dat dit in enig relevant onderdeel van het taalgebied van de Europese Unie anders zou zijn.”

Landgericht Hamburg heeft hierover het volgende gezegd: “Auch klanglich unterscheiden sich die gegenüberstehenden Marken so deutlich von einander,dass eine Verwechslungsgefahr nicht zu befürchten ist. Schon die jeweils betonten ersten Silben “pe” und “ip” sind phonetisch durch das harte, stimmlose “p” einerseits und das weiche, offene “i” andererseits sehr unterschiedlich. Nach dem allein übereinstimmenden “ps” stehen sich sodann “ih” und “ai” gegenüber, denn jedenfalls für die deutschsprachigen Verkehrskreise ist zu erwarten, dass sie ípsei wie “ipsai” und nicht wie “ipsäi” oder gar “ipsi” aussprechen. Da also Anfangs- und Endlaute der Bezeichnungen so deutlich von einander abweichen, ist mit überwiegender Wahrscheinlichkeit davon auszugehen, dass es auch unter akustisch schwierigen Bedingungen - etwa in dem von der Antragstellerin angeführten Sportclub oder der Diskothek - nicht zu Missverständnissen kommen wird.

De voorzieningenrechter weigert de door PepsiCo gevraagde voorzieningen. Lees het vonnis hier.
IEF 1310

Effe wachten (2)

Het trammelant in pizzaland krijgt een vervolg. Eerder berichtte IEForum al dat New York Pizza het Duitse concern Dr. Oetker ervan beschuldigt drie pizza's in Nederland op de markt te hebben gebracht drie zeer sterke gelijkenissen vertonen met die van New York Pizza. New York Pizza meent dat Dr. Oetker over de grens gaat van wat wettelijk toelaatbaar is en eist onder andere het staken en gestaakt houden van het gebruik van de naam ‘New York Pizza’. Verder dienen de drie gewraakte soorten pizza’s uit de schappen te verdwijnen. Partijen staan op 9 december a.s. tegenover elkaar bij de rechter.

IEF 1309

Prioriteit (2)

Kamerstuk, TK 29838, Reactie van de Minister van Justitie op vragen en opmerkingen vanuit de fracties naar aanleiding van de brief van de minister van Justitie d.d. 13 oktober 2004 over de prioriteiten in het auteursrechtbeleid (eerdere berichten hier en hier).

In zijn antwoorden gaat de Minister uitgebreid in op de actuale discussies met betrekking tot de handhavingsproblematiek, technologische ontwikkelingen, toegang tot informatie (creative commons), digitaal rechtenbeheer en collectief beheer, tarieftransparantie en billijke vergoeding, auteurscontractenrecht, de thuiskopievergoeding, consumentenbelangen, europese en internationale ontwikkelingen, voorlichting en piraterijbestrijding.

Lees de reactie hier

Enkele passages uit de reactie:

"Op grond hiervan meen ik dat de toegang tot informatie, algemene publieke belangen, de toegang tot Internet en de belangen van rechthebbenden op passende wijze met elkaar verenigd zijn. Dat laat uiteraard onverlet dat, zoals de leden van de CDA-fractie terecht opmerken, toekomstige digitale ontwikkelingen niet te voorspellen zijn. Mochten technologische ontwikkelingen onverhoopt een adequate toegang tot informatie in het gedrang brengen, dan zal ik niet aarzelen daarvoor in internationale fora aandacht te vragen en zonodig, met inachtneming van onze Europese en internationale verplichtingen, passende maatregelen nemen om die toegang te garanderen op grond van artikel 29a, vierde lid, Auteurswet, artikel 19, derde lid, Wet op de naburige rechten dan wel artikel 5a, derde lid, Databankenwet." (p. 3)

"Internethandel kan inderdaad leiden tot complicaties bij de handhaving van het stelsel van thuiskopievergoedingen (vgl. bijvoorbeeld de kortgedinguitspraak van de Rechtbank Den Haag van 16 september 2005, zaaknr. 247005, Stichting De Thuiskopie tegen Opus Supplies BV). De hoogte van die vergoedingen is eind 2004 voor 2005 en 2006 vastgesteld (Stcrt. 13 december 2004, nr. 240); de tarieven zijn grosso modo ongewijzigd gebleven, afgezien van een neerwaartse bijstelling van de tarieven voor dvd’s. De vraag naar de hoogte van de vergoeding, en de factoren die daarbij in aanmerking moeten worden genomen, is momenteel inzet van een juridische procedure tussen importeurs en fabrikanten van blanco dragers, enerzijds, en Stichting De Thuiskopie en de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoedingen, anderzijds. Vanwege de grensoverschrijdende effecten van Internet en de goede werking van de interne markt zijn alle betrokkenen uiteindelijk het meest gebaat bij een Europese oplossing" (p. 18/19)