IEF 22221
4 september 2024
Artikel

Uitspraak in AGA Rangemasters v UK Innovations

 
IEF 22220
3 september 2024
Uitspraak

‘2e bril cadeau’ en 'stapelkorting' reclames in strijd met de NRC

 
IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 1265

Klopt als een bus

GvEA 24 november 2005, zaak T135/04, GfK / OHMI - BUS (Online Bus).
Zou Charles Gielen's constatering in de laatste IER ("Lijkt het nu allemaal minder op elkaar dan vroeger?") dan toch juist zijn? Gielen merkte op dat er nogal wat verschil bestaat tussen de opvattingen van de verschillende kamers van het GvEA over de beschermingsomvang van merken. De Vierde Kamer zou in dat opzicht sneller overeenstemming aannemen dan de andere Kamers.

De onderhavige zaak is door de Vierde Kamer behandeld en, jawel, in het voordeel uitgevallen van de oudere merkhouder.

GFK vraagt het woordmerk ONLINE BUS aan, BUS – Betreuungs- und Unternehmensberatungs GmbH stelt oppositie in op basis van haar oudere woord/beeldmerk BUS. Eerste obstakel in de oppositieprocedure is het bewijs van gebruik van het oudere merk: BUS – Betreuungs- und Unternehmensberatungs heeft haar merk de afgelopen jaren niet gebruikt zoals gedeponeerd, maar in een gewijzigde vorm. OHIM en GvEA nemen echter beiden aan dat dit gebruik in gewijzigde vorm beschouwd kan worden als instandhoudend gebruik:
34. Allereerst zij opgemerkt dat beide vormen van het oudere merk, te weten de ingeschreven vorm en de gebruikte vorm, het woordelement „bus” en een beeldelement bestaande uit drie verstrengelde driehoeken bevatten. Het onderscheidend vermogen van deze elementen wordt door partijen niet betwist.

35     Wat de afwijkende voorstelling van deze elementen in de gebruikte vorm betreft, dient te worden vastgesteld dat noch de typografie van het element „bus” noch de kleuren, wit en zwart, van het oudere merk bijzonder origineel of ongebruikelijk zijn in elk van de twee vormen van het oudere merk. De variatie op dit punt tast het onderscheidend vermogen van dit merk derhalve niet aan.

Vervolgens komt de mate van overeenstemming aan de orde. Het gaat hierbij om de vraag of het element BUS opgevat kan worden als dominerend bestanddeel binnen het beeldmerk. GFK meent dat dit niet zo is en voert aan dat de term "bus" wijst op een bij markstudies gebruikt type van onderzoeken; ter staving hiervan legt zij onder meer een lijst met zoekresultaten van Google over. 'BUS' zou volgens GFK dan ook een zeer zwak onderscheidend vermogen hebben. Het Gerecht vindt dit niet voldoende.

67. Met betrekking tot de lijst van via de zoekmachine Google verkregen resultaten, volgens welke de term „bus” op internet zeer vaak naast de term „marketing” wordt aangetroffen, zij vastgesteld dat een dergelijke opzoeking, waarvoor zeer algemene criteria zijn gehanteerd, niet volstaat als bewijs dat het relevante publiek deze twee termen associeert. Zij bevat immers geen enkele aanwijzing met betrekking tot het gebruik van de term „bus” ter onderscheiding van de betrokken diensten op het relevante grondgebied.

68. Met betrekking tot de opzoeking in de databank Cedelex, zij opgemerkt dat het feit alleen dat een aantal merken voor klasse 35 het element „bus” bevatten, niet volstaat als bewijs dat dit element thans nog slechts een zwak onderscheidend vermogen bezit door het veelvuldige gebruik ervan in de betrokken sector. Enerzijds verstrekt deze opzoeking geen enkele informatie over de merken die daadwerkelijk voor de betrokken diensten worden gebruikt. Anderzijds heeft zij betrekking op een aantal merken waarin het woord „bus” op beschrijvende wijze voor openbaarvervoerondernemingen wordt gebruikt.

Het Gerecht komt dan ook tot de conclusie dat er gevaar voor verwarring aanwezig is en verwerpt het beroep van GFK:

"Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder op de grote soortgelijkheid van de betrokken diensten en de sterke fonetische overeenstemming van de conflicterende merken, dient te worden geoordeeld dat het loutere visuele verschil tussen deze merken, dat wordt gecreëerd door de aanwezigheid van het beeldelement in het oudere merk, in casu niet in staat is, verwarringsgevaar uit te sluiten. Wanneer de betrokken consument wordt geconfronteerd met de betrokken merken, zal hij immers vooral het woordelement „bus” onthouden, dat deel uitmaakt van beide merken en de uitspraak ervan domineert. Derhalve heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd tot het bestaan van gevaar van verwarring van de conflicterende merken".

Lees hier arrest.
IEF 1264

Ongecorrigeerd stenogram

Ongecorrigeerd stenogram. (Aan dit verslag kunnen geen rechten worden ontleend). Tweede Kamer, 25ste vergadering, Woensdag 23 november 2005

De heer Rouvoet (ChristenUnie): “Dan kom ik bij een heel ander punt, het leenrecht van kleine bibliotheken. Het is even schakelen, ik herken dat. Het kan toch niet zo zijn dat kleine bibliotheken, vaak op het platteland en vaak drijvend op vrijwilligers, een geweldige naheffing krijgen. De minister zegt nu dat er wel een betalingsregeling getroffen kan worden voor deze bibliotheken, die vaak op specifieke doelgroepen gericht zijn. Dat is sympathiek, maar onbevredigend. Op dit punt zal collega Van der Staaij zo dadelijk mede namens mij een motie indienen. Ik verwijs graag naar zijn toelichting, dan scheelt het hem een paar seconden en niet mij.”

De heer Van der Staaij (SGP): “In het wetgevingsoverleg heb ik de aandacht gevraagd voor de positie van vrijwilligersbibliotheken. In zijn beantwoording gaat de minister onvoldoende op de eigenlijke problematiek in. Met het treffen van een betalingsregeling alleen blijft er een disproportionele last op die bibliotheken drukken. Vandaar dat ik hierover de volgende motie indien.”


“De Kamer, gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een groot aantal kleinere niet-openbare bibliotheken die zich richten op een specifieke doelgroep in hun bestaan worden bedreigd door de vordering van leenrechtvergoedingen, die bovendien met terugwerkende kracht plaatsvindt;

overwegende dat deze bibliotheken hierdoor onevenredig zwaar worden getroffen, mede omdat zij werken met vrijwilligers en zij veelal niet gesubsidieerd worden;

verzoekt de regering te bevorderen dat hiervoor een oplossing wordt gevonden door verruiming van het vrijstellingenbeleid, dan wel het schrappen van terugwerkende kracht onder waarborging van gelijkwaardige toegang tot subsidiemogelijkheden als openbare bibliotheken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 50 (30300-VI).”

IEF 1263

Niet adequaat

Nog een Knipselkrantenpersbericht : Speciale bibliotheken moeten anders omgaan met 'knipselkrantenproblematiek.' Speciale bibliotheken hebben niet adequaat gereageerd op de ontwikkelingen rondom knipselkranten en digitale nieuwsattendering. Zo zijn de kosten van het auteursrecht vaak niet gebudgetteerd en is er nauwelijks pro-actief opgetreden binnen de eigen organisatie om te voorkomen dat aanbieders andere afdelingen benaderen met producten op het gebied van nieuwsattendering.

Dat zijn enkele van de belangrijkste conclusies van de Special Interest Group Digitale Nieuwsvoorziening van de NVB. De commissie verwacht dat er de komende jaren meer toegevoegde waarde gecreëerd zal worden in het produceren en distribueren van zelf gemaakte nieuwsbrieven en media-analyses. Ook de rol van uitgevers is onder loep genomen. Het is de commissie opgevallen dat uitgevers het lastig vinden om een rol spelen in de I-market en dat de huidige businessmodellen voor knipselkranten en digitale nieuwsattendering tekort schieten.

De Special Interest Group Digitale Nieuwsvoorziening van de NVB (Nederlandse Vereniging voor Beroepsbeoefenaren in de bibliotheek-, informatie- en kennissector) werd begin 2004 opgericht met als doel het in kaart brengen van de problematieken rondom knipselkranten, nieuwsattendering en de juridische aspecten daarvan. Bij speciale bibliotheken ontstond een grote behoefte aan een meer actieve rol van de NVB met betrekking tot auteursrecht, reprorecht en databankrecht en een beter inzicht in het aanbod van leveranciers. Steeds meer bibliotheken en documentatieafdelingen zijn de afgelopen periode gaan nadenken over de toekomst van de knipselkrant en nieuwsattendering. Het toenemende gebruik én aanbod van digitale diensten en producten heeft tot gevolg gehad dat een digitale knipselkrant voor velen een serieuze optie is geworden.

Toch ontstonden er bij veel informatiespecialisten vragen over mogelijkheden voor knipselkranten, wat de beste oplossingen zijn is voor de eigen situatie en wat nu precies de juridische aspecten zijn waar men rekening mee moet houden.  Sinds september 2004 heeft de zeskoppige commissie de markt en de problematieken geanalyseerd.

Bij de samenstelling van de SIG Digitale Nieuwsvoorziening is gekozen voor een brede samenstelling uit het werkveld van de bibliotheek- en informatiesector. Jurgen Egges (ING Nederland), Jan Jaap Zijl (De Brauw Blackstone Westbroek) en Rob Jacobs (ANP) hebben de juridische aspecten in kaart gebracht. Peter van der Maas (NIOD) heeft zich bezig gehouden met de archivering van knipselarchieven door bibliotheken en documentatiecentra. Johan Stoffels (NIVRA) en Kees Westerkamp (Reekx) hebben het aanbod van commerciële organisaties onderzocht. 

De resultaten van het werk van de commissie zijn tijdens het Jaarcongres van de NVB op 24 november in Ede gepresenteerd. Zo is er een speciale website gebouwd die informatie geeft over knipselkranten en de daaraan verbonden juridische aspecten. Op www.magmijnknipselkrant.nl vindt men een overzicht van de meest voorkomende vragen en antwoorden over auteursrecht, reprorecht en databankrecht in relatie tot knipselkranten en digitale nieuwsattendering. De website kent ook een zogenaamde Routekaart waar informatiespecialisten aan de hand van vier vragen een lijstje van mogelijk interessante leveranciers krijgen voorgeschoteld.

Tot slot hebben de commissieleden uit alle informatie en bijeenkomsten de belangrijkste zeven conclusies gedestilleerd die betrekking hebben op het thema waarin zij zich een jaar verdiept hebben, namelijk: 
1. De knipselmarkt is nog volop in beweging en daarom niet volwassen. Met name de punten tarifering en de afhandeling van de vergoedingen zijn belangrijke aandachtspunten.
2. De speciale bibliotheken in Nederland hebben niet adequaat genoeg gereageerd op de ontwikkelingen in de markt.
3. Voor veel bibliotheken is het financiële aspect van auteursrecht niet gebudgetteerd en/of een sluitpost op de begroting.
4. De aanbodszijde van de markt is niet transparant maar groeit wel.
5. Er is een tegenstelling tussen het aanbod van actuele informatie die op het internet gevonden kan worden en de mogelijkheid voor bibliotheken om materiaal auteursrechtenvrij te distribueren.
6. De traditionele knipselkrant gaat verdwijnen.
7. Uitgevers vinden het lastig om een rol te spelen in de I-market (bv. E-publishing). 

Er is door de commissie gekeken naar de gevolgen voor de bibliotheken en documentatieafdelingen op het gebied van knipselkranten en nieuwsattendering. De verwachting is dat de knipselkrant in zijn traditionele vorm in een aantal gevallen zal gaan verdwijnen en plaats maakt voor producten die meer toegevoegde waarde bieden zoals media-analyses en nieuwsbrieven. Daarnaast is de commissie van mening dat de kosten van het auteursrecht op knipselkranten jaarlijks gebudgetteerd moeten worden en dat bibliotheken een pro-actievere rol moeten spelen om hun positie ten aanzien van de knipselkrant te kunnen behouden of uit te kunnen bouwen.

Uitgevers zullen beter na moeten denken over businessmodellen voor knipselkranten en (digitale) attendering. Hoewel de verwachting is dat de aanbodzijde zal groeien, is het noodzakelijk dat de uitgevers de uitdagingen in de I-market zien en ook proberen te overwinnen. De commissie verwacht dat de markt niet doorzichtiger zal worden en dus blijft het voor de informatiespecialisten een uitdaging om de juiste aanbieder(s) te vinden voor het verzorgen van een (digitale) nieuwsattenderingsdienst. 

Alle informatie over het werk en de resultaten van de SIG Digitale Nieuwsvoorziening kan geraadpleegd worden op www.digitaleknipselkrant.nl of www.knipselkrantmaken.nl of www.magmijnknipselkrant.nl

IEF 1262

Arthur wint van et Felicie

GvEA 24 november 2005, zaak T-346/04, Sadas SA tegen OHMI LTJ Dissufsion SA. Gemeenschapsmerk ARTHUR ET FELICIE geweigerd vanwege ouder Frans beeldmerk ARTHUR.

De langdurige rechtstrijd tussen LTJ Diffusion en Sadas over het teken ARTHUR ET FELICIE levert aardige rechtspraak op. Denk bijvoorbeeld aan het arrest C-291/00 van het Hof van Justitie.

Het GvEA heeft zich moeten buigen over de weigeringsgronden van artikel 8 lid 1 sub a en b van verordening nr. 40/94. LTJ Diffusion heeft oppositie ingesteld tegen de gemeenschapsmerkaanvraag van het woordteken ‘ARTHUR ET FELICIE’ door Sadas, op basis van haar oudere beeldmerk ARTHUR. De oppositieafdeling is van mening dat de tekens niet identiek zijn en evenmin overeenstemmen en ziet geen reden over te gaan tot een vergelijking van de waren. LTJ Diffusion komt hiertegen in beroep. De Kamer van Beroep heeft de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd voorzover de oppositie was afgewezen op grond van ontbreken van gevaar van verwarring van de conflicterende merken. Volgens de Kamer van Beroep had de oppositieafdeling ook rekening moeten houden met de vergelijking van de waren en verwijst de zaak terug naar de oppositieafdeling. Deze wijst de oppositie dan gedeeltelijk toe. Volgens haar bestaat er verwarringsgevaar voor de waren van klasse 25. Tevens heeft de oppositieafdeling vastgesteld dat het oudere Franse merk op de Franse markt een zekere bekendheid genoot.

Tegen deze beslissing is Sadas op haar beurt tevergeefs in hoger beroep gekomen. De Kamer van Beroep heeft het beroep verworpen. “Zij heeft geoordeeld dat, gelet op de belangrijke gelijkenissen tussen de betrokken merken en het feit dat de desbetreffende waren dezelfde zijn en dat het oudere merk van huis uit een groot onderscheidend vermogen heeft en op de markt bekend is, de visuele en fonetische verschillen voortvloeiend uit de aanwezigheid van de termen ” ET “ en “ FELICIE ” in het aanvraagde merk, niet in staat zijn, voor de waren van klasse 25 verwarringsgevaar bij de Franse consument uit te sluiten “.

Vervolgens probeert Sadas haar gelijk te halen bij het GvEA. Het Gerecht sluit zich echter grotendeels aan bij de beslissing van de Kamer van Beroep.

Het Gerecht stelt eerst vast wie het relevant publiek is. “De bestreden beslissing is uitsluitend gebaseerd op het oudere Franse merk, wat door partijen niet wordt betwist. Derhalve moet het Gerecht zijn onderzoek beperken tot het gevaar van verwarring van het aangevraagde merk met het oudere Franse merk, en dus tot het Franse grondgebied”. Nu het gaat om gangbare consumptiegoederen, namelijk kleding bestaat het relevante publiek volgens het Gerecht uit de gemiddelde Franse consument.

Het Gerecht is van mening dat de door het oudere merk aangeduide waren dezelfde zijn als de door verzoekster geclaimde waren. “In casu is het oudere merk ingeschreven voor “confectie- en maatkleding, met inbegrip van laarzen, schoenen en pantoffels” van klasse 25. De door verzoekster geclaimde waren die in het onderhavige geding aan de orde zijn, zijn “kledingstukken, schoeisel (uitgezonderd orthopedisch schoeisel); hoofddeksels, al deze waren voor kinderen en verkocht via postorder en in gespecialiseerde kledingzaken die de waren uit de catalogus verkopen”, die ook tot klasse 25 behoren.”

De tekens stemmen volgens het Gerecht visueel en auditief en begripsmatig overeen. Visueel: “Aangezien het oudere merk Arthur volledig in het aangevraagde merk ARTHUR ET FELICIE voorkomt, weegt het verschil bestaande in de toevoeging van de termen „et” en „Félicie” aan het einde van het aangevraagde merk niet op tegen de overeenstemming die wordt gecreëerd door het identieke dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk, te weten de term „Arthur”.”

Auditief: “Het feit dat het teken waaruit het oudere merk bestaat, volledig in het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk voorkomt, wettigt immers de conclusie dat er sprake is van een grote fonetische overeenstemming.”

Begripsmatig: “Aangezien zij dezelfde mannennaam bevatten, is een zekere begripsmatige overeenstemming niet uitgesloten, ook al lijkt het aangevraagde merk betrekking te hebben op een paar. De toevoeging van een vrouwennaam aan de voornaam Arthur kan immers de indruk wekken dat het gaat om een uitbreiding of een variant van het merk dat alleen uit de voornaam Arthur bestaat.”

Verwarringsgevaar wordt ook aangenomen. LTJ Dffusion heeft aangetoond dat het teken ARTHUR een bekend merk is. Dit wordt ook erkend door het BHIM. Sadas betwist dat het oudere merk van huis uit een groot onderscheidend vermogen heeft, maar niet de bekendheid als zodanig. Het Gerecht verwerpt het argument van verzoeksters dat de coëxistentie van het oudere merk en het Franse merk ARTHUR ET FELICIE in casu elk verwarringsgevaar uitsluit. De Franse rechter heeft dit merk na jarenlang procederen nietig verklaard. Ook de bekendheid van het teken ARTHUR ET FELICIE in Frankrijk baat Sadas niet. “Bovendien zij eraan herinnerd dat de vergelijking van de betrokken waren moet gebeuren op basis van de beschrijving van de waren die bij de inschrijving van het oudere merk is gegeven. Deze beschrijving bevat geen enkele beperking met betrekking tot de wijze waarop de door het oudere merk aangeduide waren kunnen worden verkocht.” “Verder komt het in de kledingsector vaak voor dat hetzelfde merk verschillende verschijningsvormen heeft naar gelang van het erdoor aangeduide type waren. Ook is het gebruikelijk dat eenzelfde onderneming ter onderscheiding van verschillende productlijnen (voor vrouwen, mannen, jongeren) gebruik maakt van submerken, te weten tekens die van een hoofdmerk worden afgeleid en met dit merk een dominerend element gemeen hebben.” Het Gerecht verwerpt het beroep. Lees het arrest hier.>

IEF 1261

Springende wasbeer

GvEA 24 november 2005, zaak T-3/04, Simonds Farsons Cisk tegen OHMI - Spa Monopole (KINJI by SPA). Na de spingende roofkat-zaak een aantal jaren terug, nu de springende wasbeer-zaak.

Eiser Simonds Farsons Cisk plc heeft oppositie ingesteld tegen de CTM-aanvrage van het beeldmerk KINJI door Spa Monopole, op basis van haar oudere woordmerk KINNIE. De oppositie wordt gewonnen door eiser, omdat de merken (beide ingeschreven voor identieke producten in klasse 32) volgens het OHIM zeer sterk op elkaar lijken. Spa gaat hiertegen in beroep en krijgt gelijk. De Kamer van Beroep oordeelt dat, hoewel de waren (bijna) identiek zijn, de conflicterende tekens visueel, fonetisch en begripsmatig verschillen waardoor verwarringsgevaar is uitgesloten. Vervolgens probeert Simonds Farsons Cisk haar gelijk te halen van het GvEA. Het Gerecht sluit zich echter grotendeels aan bij de beslissing van de Kamer van Beroep.

Het Gerecht oordeelt: “Daarbij komt dat het visuele verschil tussen de twee tekens, dat is gecreëerd door het verschillende karakter van deze twee woordelementen, wordt versterkt door de aanwezigheid van de (…) bijzondere beeldelementen in het aangevraagde merk. Dienaangaande zij gepreciseerd dat (…) het feit dat een teken zowel uit beeld- als uit woordelementen bestaat, niet automatisch impliceert dat het woordelement altijd als het dominerende bestanddeel moet worden aangemerkt.”

“In deze omstandigheden dient te worden geconcludeerd dat, hoewel de door de betrokken merken aangeduide waren dezelfde of zeer soortgelijk zijn, op grond van de visuele en begripsmatige verschillen tussen de conflicterende tekens elk verwarringsgevaar bij het relevante publiek kan worden uitgesloten. Derhalve heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat er geen gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk met het oudere merk bestaat.” Lees hier het arrest.

IEF 1260

En nog twee conclusies

- Conclusie AG Jacobs,  24 november 2005, zaak C-421/04,  Matratzen Concord AG tegen Hukla Germany SA.

"I would accordingly answer the question referred by the Audiencia Provincial, Barcelona, as follows:

Article 3(1)(c) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks must be interpreted as meaning that a sign consisting solely of a word or words which denote the product which it covers or describe the kind, quality, quantity, intended purpose, value, geographical origin or other characteristics of the product in the language of one Member State may not be registered as a trade mark in another Member State where a significant proportion of traders in and consumers of that product can reasonably be expected to understand the meaning of the word or words." Lees conclusie hier. (Geen NL tekst beschikbaar).

- Conclusie AG Léger, 24 november 2005 , zaak C-431/04. Massachusetts Institute of Technology. Reference for a preliminary ruling from the Bundesgerichtshof. Rights conferred by a patent – Proprietary medicinal products – Supplementary protection certificates for medicinal products – The term ‘combination of active ingredients of a medicinal product’

"In the light of the above considerations, I suggest that the Court answer the questions referred by the Bundesgerichtshof as follows:

‘The concept of “combination of active ingredients of a medicinal product” within the meaning of Article 1(b) of Council Regulation (EEC) No 1768/92 of 18 June 1992 concerning the creation of a supplementary protection certificate for medicinal products must be interpreted as meaning that it does not preclude the grant of a supplementary protection certificate to a combination of two substances, one of which is a known substance with pharmacological properties of its own for a specific therapeutic indication and the other is necessary for the therapeutic efficacy of the first substance, for this indication’." Lees conclusie hier. (Geen NL tekst beschikbaar).

IEF 1259

Akkoord in Knipselkrantenzaak

Persbericht: Uitgevers en rijksoverheid bereiken principeakkoord over digitale knipselkranten. De rijksoverheid heeft een principeakkoord bereikt met de uitgevers over het digitaal aanleveren van nieuwsberichten uit dagbladen. Belangrijk onderdeel van het akkoord is dat ministeries toestemming hebben gekregen om een selectie van krantenartikelen – in de vorm van een digitale knipselkrant - via hun eigen intranet te verspreiden. Het gaat vooralsnog om de volgende titels: Algemeen Dagblad, NRC Handelsblad, Trouw, De Volkskrant, De Telegraaf, Het Financieele Dagblad, Het Parool, Nederlands Dagblad, Spits en Metro. Voor zover andere titels worden gebruikt, zullen daarover nadere afspraken met de uitgevers worden gemaakt.

Met het oog op een goede uitvoering van het regeringsbeleid en het ontwikkelen van
nieuw beleid, heeft de rijksoverheid er behoefte aan om snel te kunnen beschikken over het in de dagbladen gepubliceerde nieuws. In die behoefte kan nu worden voorzien door de verspreiding van elektronische knipselkranten binnen alle departementen. Niet alleen per departement, maar ook per beleidsterrein zullen knipselkranten worden vervaardigd op basis van een selectie van relevante artikelen uit de dagbladen. Hierover is nu een regeling getroffen met de desbetreffende uitgevers. Daarmee is een einde gekomen aan een langdurige juridische strijd over het gebruik van digitale knipselkranten door de rijksoverheid.

Bij vonnis van 2 maart 2005 verbood de Haagse rechtbank de rijksoverheid het scannen en via een intern netwerk openbaar maken van artikelen die in kranten zijn verschenen, zolang daarvoor geen toestemming van de uitgevers is verkregen. De uitspraak volgde op de bodemprocedure die door de gezamenlijke Nederlandse dagbladen, verenigd in de NDP, was aangespannen tegen de rijksoverheid. De uitgevers eisten dat de rijksoverheid het onrechtmatige karakter van het digitaal verspreiden van knipselkranten zonder hun expliciete toestemming zou erkennen. Tegenover het gebruik van digitale knipselkranten diende een redelijke vergoeding te staan, aldus de uitgevers.

Partijen hebben nu overeenstemming bereikt over zo’n redelijke vergoeding. De Staat erkent daarmee het vonnis van de rechtbank en trekt het ingestelde hoger beroep in. Over de hoogte van vergoeding kunnen partijen geen mededelingen doen. Beide partijen zijn blij dat een adequate interne nieuwsvoorziening van de Rijksoverheid mogelijk blijft en dat uitgevers in deze informatiebehoefte kunnen voorzien.

Woordvoerder NDP     
De heer C.G.G. Spaan of  M.J. Frequin   

Woordvoerder Rijksoverheid
De heer J.J.C, Sprenger

IEF 1258

Eerst even voor jezelf lezen

- GvEA 24 november 2005, zaak T-346/04, Sadas / OHMI - LTJ Diffusion (ARTHUR ET FELICIE).

Op visueel vlak zij vastgesteld dat, aangezien de beeldelementen van het oudere merk ondergeschikt zijn aan het woordelement ervan, de tekens kunnen worden vergeleken op basis van het woordelement alleen met inachtneming van het beginsel dat de beoordeling van het verwarringsgevaar, wat de overeenstemming van de tekens betreft, dient te berusten op de door deze tekens opgeroepen totaalindruk. Bijgevolg moeten de betrokken tekens worden geacht visueel overeen te stemmen. Het feit dat het teken waaruit het oudere merk bestaat, volledig in het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk voorkomt, wettigt immers de conclusie dat er sprake is van een grote fonetische overeenstemming. Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat er belangrijke gelijkenissen tussen de betrokken tekens zijn.

- GvEA 24 november 2005, zaak T-135/04, GfK / OHMI - BUS (Online Bus)

"Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder op de grote soortgelijkheid van de betrokken diensten en de sterke fonetische overeenstemming van de conflicterende merken, dient te worden geoordeeld dat het loutere visuele verschil tussen deze merken, dat wordt gecreëerd door de aanwezigheid van het beeldelement in het oudere merk, in casu niet in staat is, verwarringsgevaar uit te sluiten. Wanneer de betrokken consument wordt geconfronteerd met de betrokken merken, zal hij immers vooral het woordelement „bus” onthouden, dat deel uitmaakt van beide merken en de uitspraak ervan domineert. Derhalve heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd tot het bestaan van gevaar van verwarring van de conflicterende merken".

- GvEA 24 november 2005, zaak T-3/04, Simonds Farsons Cisk / OHMI - Spa Monopole (KINJI by SPA)

Gemeenschapsmerk - Door houder van het gemeenschapsmerk "KINNIE" voor waren van de klassen 29 en 32 gevorderde vernietiging van beslissing R 996/2002-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 4 november 2003, houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot weigering van de inschrijving van het woord- en beeldmerk "KINJI by SPA" voor waren van de klassen 29 en 32

IEF 1257

Ondertussen op St. Maarten

Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingplaats Sint Maarten, 22 november 2003, AR no. 326 van 2003. Amerikaanse supermarktgigant 7-Eleven haalt bakzeil op St. Maarten, alwaar een kleine, lokale supermarkt actief is onder de naam 7 Alive. Crux van het verhaal is dat 7-Eleven op St. Maarten de afgelopen vijf jaren niet normaal is gebruikt.

De magere argumenten van 7-Eleven worden door het Gerecht van tafel geveegd: “Voor het normaal gebruik is onvoldoende dat haar merken zijn te zien op haar website, op een lijst van Amerikaanse netwerkseries en grote filmproducties en op de op St. Maarten opgenomen film Speed 2. Van dit gebruik van het merk kan immers niet worden gezegd dat het zich onmiskenbaar (mede) tot het publiek van de Nederlandse Antillen richt. Het tegendeel is het geval, zoals blijkt uit de homepagina van de website van 7-Eleven, waarop is vermeld: “This site is intended for residents of the US and Canada, excluding Quebec.”

Zou het oordeel van de rechter anders zijn indien Speed 2, net als het eerste deel, wél een kassucces was geweest? Lees hier het vonnis (Met dank aan Jolette Wiersema, DLA Schutgrosheide).

IEF 1256

Elke dag: dit of dat

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 22 november 2005, KG ZA 05-663. Jumbo Supermarkten tegen Laurus Nederland. Jumbo biedt haar klanten garanties die zij heeft neergelegd in de formule van "de 7 dagelijkse zekerheden." Die zekerheden zijn:  1. elke dag: euro's goedkoper, 2. elke dag: service met een glimlacht, 3. elke dag: voor al uw boodschappen (etcetera).

De 7 zekerheden zijn ieder als tekst onder een bijbehorende afbeelding als Benelux beeldmerk ingeschreven. Als woordmerk zijn "zeven zekerheden" en "Jumbo elke dag beter" ingeschreven. Gedaagde Laurus maakt ter promotie van haar nieuwe Lekker  & Laag Superstores gebruik van de (niet geregistreerde) slogan "Onze 8 elke dag garanties", te weten: 1. elke dag de laagste prijs, 2. elke dag de grootste keus, 3. elke dag absoluut vers (etcetera).

"De rechter wil er veronderstellenderwijs van uitgaan dat ook na de "postkantoor" jurisprudentie de slogan "De 7 Dagelijkse Zekerheden" in aanmerking komt voor merkenrechtelijke en/of auteursrechtelijke bescherming omdat, hoewel de slogan overwegend is gesteld in beschrijvende termen die verwijzen naar het marktconcept, de slogan enigszins associaties oproept met de zeven weekdagen, het onderscheid tussen de zeven hoofdzonden en dagelijkse zonden en door de alliteratie. Een zekere mate van pakkendheid en originaliteit kan haar dan niet worden ontzegd, al acht de rechter die bepaald minder dan die bij slogans als "Have a break.." of "Let's make things better."

Wel is er alleen sprake van een zwakke bescherming die alleen bij al te letterlijke nabootsing kan worden ingeroepen en daarvan is bij "de 8 elke dag garanties" geen sprake. Ook onderschriften van het type "elke dag: dit of dat" missen iedere creativiteit of originaliteit . En "uiteraard haakt Laurus aan bij het (uit Amerika overgewaaide) every day low price marktconcept, maar dat mag zij. "De bewoordingen zijn anders en "dat is dan noch slaafs noch aanhaken."

Volgens de rechter zijn de vorderingen van Jumbo er kennelijk op gericht te verhinderen dat een concurrent in zijn reclame campagne in beschrijvende termen het edlp- concept uitdraagt. Een dergelijke vordering vind geen steun in het recht.  Eerder bericht hier. Lees het vonnis hier. (Met dank aan Marga Verwoert, Allen & Overy).