IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 22222
4 september 2024
Artikel

Nieuw op IE-C.nl: inleidend commentaar op AI Act

 
IEF 22221
4 september 2024
Artikel

Uitspraak in AGA Rangemasters v UK Innovations

 
IEF 1027

Super Champion

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22 september 2005, rekestnummer 05/519 (vandaag gepubliceerd). Aristocrat Technologies Australia tegen Benelux-Merkenbureau.

Alles behalve verrassende beschikking van het Hof. Eiser Aristocrat Technologies Australia PTY Limited heeft het woordmerk SUPER CHAMPION voor de Benelux gedeponeerd voor (computer)spellen. Het BMB weigert de inschrijving omdat het teken over onvoldoende onderscheidend vermogen beschikt. De weinig creatieve argumenten van de eiser kunnen het tij niet keren. Het Hof wijst het verzoek van Aristocrat af en het teken SUPER CHAMPION blijft daar waar het hoort: in het publieke domein.

7. Het als woordmerk gedeponeerde teken bestaat uit het woord ‘super’, gevolgd door het woord ‘champion’. De betekenis van die woorden is van belang voor de wijze waarop het gehele teken zal worden begrepen. ‘Super’ betekent over, boven, zeer (Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal, 13e druk). Het is een veelgebruikte kwalificatie, vergelijkbaar met ‘geweldig’, ‘top’, ‘eerste-klas’, etc. ‘Champion’ is het Engelse en Franse woord voor kampioen. Een gangbare betekenis van dat woord is de beste of winnaar. Het teken verkrijgt daarmee de letterlijke betekenis eerste-klaskampioen en wekt de indruk van een opeenstapeling van superlatieven. Bij gebruik in verband met waren, waaronder de waren waarvoor inschrijving van het teken wordt gevraagd, zal het in aanmerking komende publiek SUPER CHAMPION opvatten als een louter aanprijzende en niet onderscheidende mededeling: de/het allerbeste.

8. Anders dan Aristocrat aanvoert zal het Benelux-publiek in het teken niet méér zien. Het teken is samengesteld volgens de normale taalregels. Het Benelux-Merkenbureau heeft voorts met producties aannemelijk gemaakt dat de combinatie van de woorden super en champion veel samen voorkomen. Het hof volgt Aristocrat niet in haar betoog dat sprake is van een semantische dubbele bodem. Niet aannemelijk is dat - zoals zij stelt - het teken door het in aanmerking komend publiek vanuit meerdere invalshoeken zal worden begrepen, bijvoorbeeld als verwijzing naar ‘super kampioen onder de speelmachines’ en naar degene die – succesvol – de speelmachine bedient.

SUPER CHAMPION mist derhalve naar het oordeel van het hof (van huis uit) elk onderscheidend vermogen in de zin van artikel 6bis lid 1, onder b, nu het niet het vermogen heeft om waren, waaronder de betrokken waren, naar herkomst te onderscheiden. Aan dit oordeel kan niet afdoen, dat - naar Aristocrat aanvoert - het teken niet verwijst naar specifieke kenmerken van de betrokken waar.

Lees de beschikking hier.

IEF 1026

zodanig raadselachtig

Beschikking Gerechtshof 's-Gravenhage, 1 september 2005,  Rekestnummer: R04/403, LJN: AU3976. PM-International AG tegen Benelux-Merkenbureau. Beroep tegen weigering inschrijving FITLINE voor kleding.

Verzoeker wijst tevergeefs op de inschrijving van het teken als merk voor de betrokken waren in onder meer het Verenigd Koninkrijk ent Gemeenschapsmerkenregister.  Naar het oordeel van het Haagse Hof bestaat het teken uitsluitend uit beschrijvende aanduidingen. "Niet valt in te zien dat, zoals PM aanvoert, het begrip ‘fit(heid)’ niet een aanduiding van een kenmerk van waren kan zijn, of dat ‘line’ zodanig raadselachtig is, dat het niet, althans niet in de betrokken marktbranche, in de betekenis van productassortiment zal worden begrepen."

Gesteld noch gebleken is verder dat het teken een eigen betekenis heeft (gekregen) die los staat van de bestanddelen. Het teken vormt – integendeel – een onmiddellijk begrijpelijke aanduiding voor waren behorend tot een productenlijn of assortiment van gezonde waren, of waren die betrekking hebben op de bevordering van de gezondheid/conditie van mensen. Het depot omvat dergelijke waren. Het verzoek van PM tot inschrijving van het teken voor die waren of een deel van die waren, kan derhalve niet op deze grond worden toegewezen.

Omdat PM beroep doet op inburgering in een gedeelte van de Benelux, besluit  het hof echter zijn beslissing aan te houden totdat een antwoord is verkregen op eerdere prejudiciële vragen aan het HvJ en het BenGH (Bovemij Verzekeringen) Lees beschikking hier.

IEF 1025

Symptoomreclame

Kamerstuk 29359, nr. 11, Vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet; nader verslag. Ter voorbereiding op de plenaire behandeling van het wetsvoorstel worden een aantal vragen en opmerking ter beantwoording aan de regering voorgelegd. De volgende vragen worden gesteld ten aanzien van geneesmiddelenreclame:

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening "dat er nog steeds in ruime mate sprake is van ongeoorloofde beïnvloeding van artsen, apothekers, wetenschappelijke verenigingen van artsen, patiëntenverenigingen en burgers door publieksreclame door de farmaceutische industrie. Kan worden aangegeven met welke frequentie en intensiteit ongeoorloofde geneesmiddelenreclame plaatsvindt c.q. heeft plaatsgevonden sinds de oprichting van de CGR in 1998" 

"In dit verband wijzen de leden van de fractie van de PvdA nogmaals op het onderzoek van de Volkskrant (mei 2005) waarin werd aangetoond dat € 0,5 mld. tot € 1 mld. kan worden bespaard via beter en strenger toezicht op reclame voor geneesmiddelen. Zij vragen of het verantwoord is te wachten tot de evaluatie van 2007, voordat hardere maatregelen genomen worden. Kan de regering aangeven in hoeverre artikelen betreffende reclame en gunstbetoon niet averechts werken op de door overheid en Tweede Kamer gewenste activiteiten van zorgverzekeraars om voorschrijvers te bewegen zo doelmatig mogelijk voor te schrijven en hen daarvoor te belonen?

Verder vragen de leden van de VVD-fractie ten aanzien van de reikwijdte en de begripsbepalingen: "Bij de herziening van de EU-richtlijn zijn ook bepalingen betreffende herinneringsreclame in artikel 89, tweede lid en artikel 91, tweede lid aangepast, terwijl die bepalingen op Europees niveau – met instemming van de Nederlandse vertegenwoordiging – weloverwogen zijn aangepast. Waarom zijn deze in de Nota van wijziging niet terug te vinden [...]"


Bovendien stellen de leden van de SP-fractie vast "dat de regering in elk geval ook van mening is dat in geval in  bewustwordingsspotjes direct dan wel indirect wordt verwezen naar een geneesmiddel of de fabrikant er wel degelijk sprake is van reclame. Zij zijn het niet met de regering eens dat het niet verontrustend is indien een campagne niet voldoet aan goede voorlichting en informatie. Zij wijzen erop dat met de zogenaamde bewustwordingsspotjes wordt bijgedragen aan medicalisering, door mensen eerder bewust te maken van een «kwaal» zal men eerder naar een pil grijpen die de financier van de campagne dan toevallig produceert. Ook uit de Engelse hoorzittingen kwamen aanbevelingen om de oprukkende symptoomreclame aan te pakken. Deelt de regering deze zorgen en wat gaat zij hieraan doen?"

Tot slot  stelt de VVD-fractie vragen ten aanzien van publieksreclame, dat wil zeggen reclame voor een geneesmiddel die gezien haar inhoud of de wijze waarop zij wordt geuit kennelijk ook voor anderen dan beroepsbeoefenaren is bestemd: "De regering geeft aan dat zij vergelijkende geneesmiddelenreclame niet wenselijk acht. Tevens geeft zij aan dat er situaties zijn waarin vergelijkende reclame toelaatbaar zou kunnen zijn. De leden van de VVD-fractie stellen hierover de volgende vragen. In welke situaties acht de regering vergelijkende reclame toelaatbaar? Is de regering van mening dat vergelijkende reclame mogelijk is indien bijvoorbeeld de ene pijnstiller ook ontstekingremmend of bloedverdunnend werkt en een andere weer niet? Heeft herinneringsreclame in de praktijk ooit tot problemen geleid?" Wordt vervolgd.

IEF 1024

Vrijdagmiddagbericht

Zibb.nl bericht over een uitspraak van de IE-kamer van de Allerhoogste Instantie: Volgens de christelijke organisatie CFT (Christenen voor de waarheid) is er een direct verband tussen de reclamecampagne voor Magnum 7 Sins (hebzucht, lust, jaloezie, wraakzucht, ijdelheid, luiheid en vraatzucht) en de daarop volgende slechte prestaties van producent Unilever.. Volgens CFT getuigen de problemen van de ijsdivisie, diepvries- en dieetproducten van Unilever van een goddelijk ingrijpen en dient Unilever berouw te tonen over de merken en de campagne. Lees hier meer.

IEF 1023

Sturende vragen

Met dank aan De Brauw Blackstone Westbroek: Rechtbank Amsterdam, 6 oktober, KG 05-1716 SR. Tele2 tegen KPN Telecom. Nog een vergelijkende-telecomreclamezaak (zie hieronder KPN-Pretium), met het verschil dat dit kort geding wel een vrij duidelijke winnaar heeft.

Het is niet de eerste keer dat partijen onenigheid hebben over de correcte beantwoording van de vraag wat wel en niet mag in vergelijkende reclame. Deze keer is het Tele2 die bezwaar maakt, en wel tegen dagbladadvertenties en 1 op 1 reclame waarin KPN aanbood om een bel-analyse te doen om zo het voor de consument meest voordelige belpakket samen te stellen. Het voornaamste bezwaar van Tele2 tegen de campagne was dat KPN zou suggereren dat zij een analyse in vergelijking met andere aanbieders zou maken.

Ter onderbouwing van haar stellingen heeft Tele2 een uitgebreid marktonderzoek overgelegd. De Voorzieningenrechter overweegt echter dat de verweren van KPN dat de opzet en verslaglegging van dit onderzoek onbetrouwbaar zijn en de vragen sturend, niet zonder meer kunnen worden gepasseerd en dat daarom een nader onderzoek naar de feiten nodig is, waarvoor het kort geding zich niet leent. Tele2 maakte verder bezwaar tegen de verwijzing in de dagbladadvertenties naar een vergelijkend onderzoek van de Consumentenbond. Volgens de Voorzieningrechter was deze verwijzing niet onjuist en ook niet onvolledig omdat KPN de bron van het onderzoek had vermeld en de mededelingen voor de consument dus controleerbaar waren. Lees vonnis hier.

IEF 1022

Dubbele Octrooiering

Kamerstuk 29 874 (R 1777) Nr. 15. Goedkeuring en uitvoering van de Akte tot herziening van artikel 63 van  het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, het Verdrag inzake octrooirecht, het Verdrag inzake de toepassing van  artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien en de Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van  Europese octrooien. Gewijzigd amendement van het lid Hessels over het voorkomen van dubbele octrooiering (ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 15. Ontvangen 6 oktober 2005).

Het vierde lid van artikel 4 van de Rijksoctrooiwet 1995 is een zogenoemde collisiebepaling en strekt ertoe om dubbele octrooiering te voorkomen. Ingevolge het thans nog van kracht zijnde artikel 4, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 behoort de inhoud van Europese octrooiaanvragen en van internationale aanvragen tot de stand van de techniek nadat aan twee eisen is voldaan. Uit het voorgestelde artikel 4, vierde lid, (zie artikel II, onderdeel D, onder 1) blijkt dat deze twee eisen zullen vervallen, zonder dat voor de lopende octrooiaanvragen en voor octrooien die voor de inwerkingtreding zijn verleend een overgangsrechtelijke voorziening is getroffen.


De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:


Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIA

Op een octrooiaanvraag die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze rijkswet is ingediend en waarop nog niet onherroepelijk is beslist, alsmede op een voor dat tijdstip verleend octrooi blijft artikel 4, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 respectievelijk 54, vierde lid, van het Europees Octrooiverdrag van toepassing zoals die onmiddellijk voor dat tijdstip luidde.
  
Toelichting

Het vierde lid van artikel 4 van de Rijksoctrooiwet 1995 is een zogenoemde collisiebepaling en strekt ertoe om dubbele octrooiering te voorkomen. Ingevolge het thans nog van kracht zijnde artikel 4, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 behoort de inhoud van Europese octrooiaanvragen en van internationale aanvragen tot de stand van de techniek nadat aan twee eisen is voldaan, t.w. “(…), mits het Koninkrijk in de gepubliceerde aanvrage is aangewezen en het voor de aanwijzing verschuldigde bedrag is betaald”. Uit het voorgestelde artikel 4, vierde lid, (zie artikel II, onderdeel D, onder 1) blijkt dat deze twee eisen zullen vervallen, zonder dat voor de lopende octrooiaanvragen en voor octrooien die voor de inwerkingtreding zijn verleend een overgangsrechtelijke voorziening is getroffen. De situatie is analoog voor verleende Europese octrooien waarvoor het huidige vierde lid van artikel 54 van het Europees Octrooiverdrag, waarin bepaald was dat een colliderende Europese octrooiaanvraag alleen tot de stand van de techniek behoorde indien “in de latere aanvrage aangewezen Verdragsluitende Staat tevens was aangewezen in de gepubliceerde eerdere aanvrage” komt te vervallen. Om te voorkomen dat op zulke octrooiaanvragen en octrooien het nieuwe regime van artikel 4, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet en het nieuwe regime van artikel 54, derde lid, van het Europees Octrooiverdrag bij de inwerkingtreding ervan onmiddellijk van toepassing wordt – onder het nieuwe regime is de stand van de techniek uitgebreider waardoor een uitvinding minder gauw nieuw is dan onder het huidige regime – is het noodzakelijk een overgangsrechtelijke voorziening te treffen. Artikel IIA strekt daartoe. Dit artikel heeft zowel betrekking op lopende rijksoctrooiaanvragen als op reeds verleende rijksoctrooien en Europese octrooien.

Hessels

IEF 1021

Prägetheorie genegeerd

Arrest HvJ , 6 oktober 2005, zaak C-120/04.  Medion AG tegen Thomson (Eerder bericht hier).

De Duitse "Prägetheorie" (theorie van de kenmerkende indruk) wordt door het Hof van Justitie van tafel geveegd, althans volledig genegeerd. Volgens deze theorie moet "bij de beoordeling van de overeenstemming van het bestreden teken worden uitgegaan van de totaalindruk die elk van de twee tekens oproept, en worden onderzocht of het identieke deel voor het samengestelde teken zodanig kenmerkend is dat de overige elementen in de gewekte totaalindruk grotendeels naar de achtergrond verdwijnen. Er is geen sprake van verwarringsgevaar wanneer het identieke element slechts medebepalend is voor de totaalindruk die het teken oproept. Of het merk dat in de samengestelde teken wordt overgenomen, daarin een zelfstandige onderscheidende plaats ("kennzeichende Stellung") heeft behouden, speelt geen rol."

Medion die op basis van het merk LIFE ingeschreven voor consumentenelektronica opkwam tegen het merk THOMSON LIFE ving bot bij het Landgericht Dusseldorf. Volgens de Prägetheorie zal er sprake zijn van verwarringsgevaar, aangezien het merk LIFE een zelfstandige onderscheidende plaats in het teken THOMSON LIFE behoudt. Het Oberlandesgericht Dusseldorf vraagt het Hof van Justitie hierover om uitleg. Het Hof oordeelt: "Voor de constatering dat er sprake is van verwarringsgevaar kan niet als voorwaarde worden gesteld dat het deel van het samengestelde teken dat uit oudere merk bestaat, de door dat teken opgeroepen totaalindruk domineert.

Hof blijft trouw aan haar eigen theorie die zij voor alle duidleijkheid nog even kort samenvat: "Artikel 5, lid 1, sub b Merkenrichtlijn dient aldus te worden uitgelegd dat er bij het publiek verwarring tussen dezelfde waren en diensten kan bestaan, wanneer het bestreden teken wordt gevormd door samenvoeging van de firmanaam van een derde met het ingeschreven merk, dat een normaal onderscheidend vermogen heeft, en het ingeschreven merk weliswaar niet als enige bepalend is voor de totaalindruk van het samengestelde teken, doch daarin een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt." Lees arrest hier.

IEF 1020

Vreemde bedgenoten (3)

Speciaal voor Mireille van Eechoud en Dirk Visser (zie eerdere berichten hier): Kamerstuk 30 188, nr. 5. Wet implementatie richtlijn inzake hergebruik van overheidsinformatie. De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

"Volgens de regering in de memorie van toelichting (bladzijde 8) kan veel auteurs-, nabuur- en databankrechtelijk beschermde, openbare overheidsinformatie al worden hergebruikt zonder dat daartoe een verzoek dient te worden gedaan. Op welke overheidsinformatie wordt hier gedoeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Als het auteursrecht, het naburig recht of het databankenrecht op overheidsinformatie is voorbehouden, dan zal eerst toestemming moeten worden gevraagd om de desbetreffende informatie te kunnen hergebruiken.

De overheid beschikt daarbij over een betrekkelijk grote discretionaire bevoegdheid om een afweging te maken tussen de verschillende betrokkenen en hun belangen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de reikwijdte van deze bevoegdheid. Leidt deze niet tot onduidelijkheid en dus tot onnodige geschillen, zo vragen deze leden.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie, op welke termijn de Kamer een kabinetsstandpunt over de aanbevelingen in het evaluatierapport over de Wet openbaarheid van bestuur tegemoet kan zien. Wat is het resultaat van het onderzoek naar de wenselijkheid om de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) uit te bouwen tot een Algemene wet toegankelijkheid overheidsinformatie, zoals toegezegd bij de begrotingsbehandeling in 2002 (28 600 VII, nr. 5, blz. 3–4)?  Het voorstel artikel 15b van de Auteurswet 1912 aan te passen zodat de richtlijn alleen van toepassing is op stukken waar de overheid zelfde maker of rechthebbende van is, baart de leden van de PvdA-fractie zorgen. Externen schrijven soms rapporten, nota’s en beleidsstukken al dan niet in opdracht van de overheid. Hoe zit het met de rechten op deze documenten? Mogen zij verder worden verspreid? Deze leden hechten sterk aan de gratis informatievoorziening aan het publiek." Lees document hier.

IEF 1019

duidelijk leesbare voetnoten

Rechtbank Haarlem, 6 oktober 2005, KG ZA 05-460, KPN Telecom tegen Pretium Telecom (Met dank aan Bird & Bird voor het aanleveren van het vonnis, eerder bericht hier). Niet heel spannend, wel interessant voor liefhebbers van vergelijkende telecomreclame.

Bij dit soort zaken weet je het nooit zeker, is de rechtzaak nou een gevolg van een reclamecampagne of onderdeel van een reclamecampagne? Hoe dan ook, een lamp zullen ze er geen van beiden mee winnen. Een script van 20 pagina’s waarin de hoofdpersonen hun uiterste best doen om op ieder slakje, hoe minuscuul ook, zoveel mogelijk zout te leggen is nu eenmaal geen goede basis voor een reclameklassieker. Zeker als het ook nog eens min of meer eindigt met een gelijkspel.

De rechter wijst de vorderingen in conventie en reconventie gedeeltelijk toe en af. Pretium heeft zich o.a.  in haar reclame-uitingen gedeeltelijk misleidend gedragen en gedeeltelijk niet, KPN informeert o.a. haar abonnees soms onvolledig, maar maakt zich niet schuldig aan het gestelde bedrog en uitlokking van een strafbaar feit. Pretium moet wat staken en rectificeren en KPN wordt veroordeeld tot het plaatsen van een aantal “duidelijk leesbare voetnoten.” Omdat partijen over en weer op enkele punten in het gelijk en in het ongelijk worden gesteld dienen zij ieder hun eigen kosten dragen.

Opmerkelijk is weldat Pretium in reconventie ook de advocaat van KPN in persoon het verwijt maakt dat hij zelf onrechtmatige uitlatingen zou hebben gedaan, door in de aanloop naar het geding in de media te stellen dat ‘de laagste kostengarantie van Pretium slechts een holle kreet is.’ Gelukkig gaat de rechter hier niet in mee en oordeelt: “De uitlatingen van mr. Hustinx zijn gepubliceerd in het kader van de berichtgeving van het onderhavige kort geding. Mr. Hustinx geeft daarin het standpunt  weer dat zijn cliënte KPN in deze procedure zou innemen. Dat is toegestaan, ook al zouden de gewraakte uitlatingen niet juist zijn.(…) Een verbod om dergelijke uitlatingen te doen zou een onaanvaardbare beperking van de vrijheid van meningsuiting inhouden.” Zo wordt een gelijkspel in ieder geval  nog een kleine overwinning voor de vrijheid van meningsuiting.  Lees vonnis (met bijlagen!) hier.

IEF 1018

het bakstenen logo

Vznr. Rb Arnhem 12-08-05, LJN: AR 3111 en Rb. Arnhem 28-09-2005, Ashlar tegen Disaro / Vellum Benelux. (met dank aan Van der Steenhoven voor het aanleveren van het vonnis.)

Ashlar produceert software onder de naam en het 'bakstenen logo' Vellum (maar heeft de naam niet als merk in Europa geregistreerd(!)) en distribueert dit via Vellum GmbH in Duitsland en Vellum's dochter Vellum Benelux B.V. In de distributieovereenkomst is licentie onder Ashlars (toekomstige) IE-rechten opgenomen. Vellum GmbH en Vellum Benelux registreren vervolgens in 1992 het woord/beeldmerk Vellum in de Benelux en bij het WIPO.

Partijen gaan in 2001 uit elkaar en Ashlar deponeert zowel bij het BMB als het OHIM een (niet op Vellum's Benelux) gelijkend Vellum beeldmerk. Vervolgens worden verschillende procedures opgestart waarin uitgemaakt moet worden aan wie de Vellum merken toebehoren. Zowel de Vznr. als de Rb. oordelen dat Ashlar aanspraak kan maken op de merken.

Vznr: ro. 5. "Ashlar maakt sedert 1989 gebruik van de naam “Vellum” en het bakstenen logo voor haar software. Voldoende aannemelijk is dat Ashlar de naam “Vellum” en het bakstenen logo heeft geïntroduceerd, althans met betrekking tot computersoftware, ook door het aangaan van distributieovereenkomsten in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw, in Europa (onder meer) met Vellum Software GmbH en Vellum Benelux. Ook is voldoende aannemelijk dat het opnemen van het woord “Vellum” in de naam van beide laatst genoemde vennootschappen verband houdt met het feit dat zij zijn opgericht voor de distributie van de software van Ashlar. Uit het vorenstaande volgt genoegzaam dat Ashlar eerder gebruik maakte van de naam “Vellum” en het bakstenen logo dan Vellum Benelux en Vellum Software GmbH. Ashlar was daarom niet te kwader trouw toen zij na beëindiging van de distributieovereenkomst het woord “Vellum” en het bakstenen logo als merken liet inschrijven."

6. Het vorenstaande brengt mee dat Ashlar zich jegens Vellum Benelux mag beroepen op haar woordmerk “Vellum” en op het bakstenen logo. Dit leidt ertoe dat Vellum Benelux, doordat zij na de beëindiging van de distributieovereenkomst het bakstenen logo en het woord “Vellum” is blijven gebruiken, onder meer op de software die zij verkoopt, en het woord “Vellum” handhaaft in haar domein- en handelsnaam, op grond van artikel 13A lid 1 sub a BMW en artikel 5a van de Handelsnaamwet onrechtmatig handelt jegens Ashlar.

Ashlar stelt vervolgens in een bodemprocedure dezelfde vorderingen als in kg in. Heeft zij hier nog wel wel belang bij? Ja, oordeelt de Rb.

"Zonder het tijdig instellen van een bodemprocedure bestaat immers de mogelijkheid dat Disaro (de nieuwe naam van Vellum Benelux) een verklaring indient als bedoeld in art. 260 lid 1 Rv, in welk geval de bij het kg-vonnis getroffen voorzieningen hun kracht verliezen. Disaro heeft weliswaar gesteld dat zij berust in het kg-vonnis en niet voornemens is de aanduiding Vellum nog voor haar onderneming en producten te gebruiken (...), maar dat leidt nog niet tot de conclusie dat Disaro daarmee ondubbelzinnig van haar rechten uit hoofde van art. 260 lid 1 heeft afgezien."

Bovendien oordeelt de Rb. dat Disaro inbreuk maakt op de auteursrechten op de software van Ashlar (die zij ook na het uiteengaan van partijen bleef verhandelen) en onrechtmatig handelt door een (overigens niet als auteursrechtelijke werk geachte) slagzin te gebruiken. Van de 19 (!) vorderingen kent de Rb. er 12 toe; de hoogte van de schade dient uitgemaakt te worden in een schadestaatprocedure.

Lees hier kort geding vonnis en hier vonnis in bodemprocedure