IEF 22225
5 september 2024
Uitspraak

A-G: Reciprociteitsclausule Berner Conventie niet toepasbaar onder Unierecht

 
IEF 22224
5 september 2024
Uitspraak

KPS B.V. maakt geen inbreuk op IE-rechten van FZI B.V.

 
IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 221

Atomic Blitz

Arrest GvEA, 20 april 2005, T-318/03, ATOMIC Austria / OHIM - Fabricas Agrupadas de Muñecas de Onil (ATOMIC BLITZ). Anvraag CTM woordmerk ATOMIC BLITZ (spellen, speelgoed), oppositie door houder van nationale Oostenrijkse woordmerken ATOMIC (van de ski's).  OHIM wijst oppositie af omdat de overgelegde bewijsstukken over de geldigheid van de merken haar niet bevalt. Maar dat laat de eigenaar van een merk als ATOMIC natuurlijk niet op zich zitten en procedeert lekker door. Met succes, het GvEA kiest voor kernenergie en fluit het OHIM (of het BHIM, zoals ze zelf zeggen) terug. En niet bepaald zachtzinnig.

"Bij gebreke van specifieke door verzoekster verstrekte inlichtingen heeft de kamer van beroep verondersteld dat de duur van bescherming van merken volgens het Oostenrijkse recht tien jaar vanaf de inschrijvingsdatum is. Ook al blijkt uit de interne rechtsregels die partijen op verzoek van het Gerecht hebben overgelegd, dat de veronderstelling van het BHIM juist was, toch dient te worden opgemerkt dat het BHIM, dat een op het gebied van intellectuele eigendom gespecialiseerd communautair orgaan is en dus een aanzienlijke deskundigheid heeft op dit vlak, zich er niet toe mocht beperken, met betrekking tot wezenlijke feiten inzake de bescherming van de oudere merken gewoon een veronderstelling te maken."

39. Voorts zij opgemerkt dat noch verordening nr. 40/94 noch verordening nr. 2868/95 specificeert welke vorm de elementen moeten hebben die de opposant als bewijs van het bestaan van zijn oudere recht dient aan te voeren. Verordening nr. 2868/95 bepaalt alleen – in regel 16, lid 2 – dat „indien de oppositie op een ouder merk dat geen gemeenschapsmerk is, berust, […] het bezwaarschrift bij voorkeur vergezeld [dient] te gaan van bewijsmateriaal betreffende de inschrijving of de indiening van het oudere merk, zoals een inschrijvingsbewijs”. Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 40/94, dat betrekking heeft op de bewijsvoering in de procedures voor het BHIM, bevat slechts een niet-exhaustieve lijst van mogelijke middelen („[…] zijn onder meer de volgende bewijsmiddelen toegelaten […]”).

40     Daaruit volgt dat de opposant vrij kiest welk bewijsmateriaal hij het BHIM ter ondersteuning van zijn oppositie overlegt, en voorts dat het BHIM alle aangedragen elementen dient te onderzoeken alvorens te beslissen of deze elementen daadwerkelijk bewijsmateriaal betreffende de inschrijving of de indiening van het oudere merk zijn, zonder daarbij meteen al een bepaald type van bewijsmateriaal te mogen weigeren op grond dat het wegens de vorm ervan onaanvaardbaar is.

41     Deze conclusie vindt steun in de verschillen tussen de administratieve praktijken van de lidstaten. Indien wordt aanvaard dat het BHIM vormvoorwaarden mag stellen aan het te leveren bewijs, zou dit er immers toe leiden dat in bepaalde gevallen de partijen dergelijke bewijsstukken niet kunnen overleggen. Dit zou in casu het geval kunnen zijn, aangezien verzoekster, zonder op dit punt door het BHIM te worden tegengesproken, betoogt dat het Österreichische Patentamt geen officiële verklaring van vernieuwing van inschrijving van een merk opstelt, zodat zij niet in staat was een dergelijk stuk over te leggen.

In casu heeft verzoekster uittreksels overgelegd die op 19 april 1999 door het Österreichische Patentamt werden opgemaakt. In de vijf uittreksels, die elk een ouder merk betreffen, bevat het vakje met het opschrift „Verstreken op” geen enkele vermelding. Deze stukken bevestigen dus de geldigheid van de oudere merken op de datum van de uittreksels, te weten 19 april 1999. Uit de uittreksels blijkt tevens dat de oudere merken werden ingeschreven op respectievelijk 23 augustus 1973 (merk nr. 75 086), 15 maart 1974 (merk nr. 76 640), 16 mei 1977 (merk nr. 85 558), 22 juli 1981 (merk nr. 97 370) en 10 september 1984 (merk nr. 106 849).

43. Bij gebreke van specifieke door verzoekster verstrekte inlichtingen heeft de kamer van beroep verondersteld dat de duur van bescherming van merken volgens het Oostenrijkse recht tien jaar vanaf de inschrijvingsdatum is. Ook al blijkt uit de interne rechtsregels die partijen op verzoek van het Gerecht hebben overgelegd, dat de veronderstelling van het BHIM juist was, toch dient te worden opgemerkt dat het BHIM, dat een op het gebied van intellectuele eigendom gespecialiseerd communautair orgaan is en dus een aanzienlijke deskundigheid heeft op dit vlak, zich er niet toe mocht beperken, met betrekking tot wezenlijke feiten inzake de bescherming van de oudere merken gewoon een veronderstelling te maken. In de eerste plaats heeft de kamer van beroep immers op tegenstrijdige wijze gehandeld door enerzijds uit te gaan van een veronderstelde termijn van tien jaar als duur van bescherming van een Oostenrijks merk en anderzijds te weigeren, deze veronderstelling inzake de beschermingsduur ten volle toe te passen bij haar beoordeling van de draagwijdte van de door verzoekster overgelegde uittreksels uit het register. In de tweede plaats vloeit uit de punten 31 tot en met 41 supra voort, dat de kamer van beroep de duur van de merkenbescherming in Oostenrijk had moeten nagaan op basis van het recht van deze staat. Lees arrest.

IEF 220

Faber is geen Naber

Wederom vers van de (GvEA-)pers: Arrest 20 april 2005, Faber Chimica / OHMI - Industrias Quimicas Naber.

Het Gerecht bespreekt op welke wijze beoordeeld moet worden of een aangevraagd beeldmerk overeenstemt met een ouder woordmerk.

Het Italiaanse bedrijf Faber vraagt het beeldmerk FABER aan (zie afbeelding). Industrias Quimicas Naber uit Spanje maakt bezwaar op grond van haar oudere nationale woordmerk NABER. De kamer van beroep van het OHIM oordeelt dat er visuele en auditieve overeenstemming tussen beide merken is, en constateert dat zij bovendien voor soortgelijke waren aanduiden. Faber stapt naar het Gerecht en vindt die aan haar zijde.

Het Gerecht bepaalt op de eerste plaats (niet verassend) dat, anders dan Naber stelt, enkele auditieve gelijkenis tussen twee merken verwarringsgevaar kan doen ontstaan.

In haar belangrijkste overwegingen oordeelt het Gerecht:

"37. Voor de beoordeling van de overeenstemming tussen een samengesteld beeldmerk en een ouder woordmerk zijn de bijzondere grafische of stilistische vormen die laatstgenoemd merk eventueel zou kunnen aannemen, niet relevant. Hoe dan ook is het niet juist om in plaats van de overeenstemming met het oudere woordmerk, de enige beoordeling die in casu relevant is, de overeenstemming met een beeldelement dat niet onder de door de vroegere inschrijving verleende bescherming valt te beoordelen.

38     In werkelijkheid is het niet omdat een ouder woordmerk in de toekomst een grafische vorm kan aannemen waardoor het identiek wordt aan of overeenstemt met een aangevraagd samengesteld merk, dat de inschrijving van laatstgenoemd merk moet worden geweigerd, maar omdat dit samengestelde merk thans naast het bijzondere beeldelement een verbaal element bevat dat identiek is aan of gelijkt op het verbaal element dat het oudere merk vormt, welk element in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar niet ondergeschikt aan het andere bestanddeel van het teken kan worden geacht [zie a contrario de redenering van het Gerecht in de punten 50 e.v. van het arrest van 12 december 2002, Vedial/BHIM – France Distribution (HUBERT), T-110/01, Jurispr. blz. II-5275].

39     In casu moet dan ook om te beginnen worden onderzocht of de verbale elementen „naber” en „faber” visuele gelijkenis vertonen, en vervolgens, indien een dergelijke gelijkenis wordt vastgesteld, of het bijkomende grafische of figuratieve element dat eigen is aan het aangevraagde merk, voldoende elementen van onderscheid oplevert om in de ogen van het relevante publiek het bestaan van visuele gelijkenis tussen de conflicterende tekens uit te sluiten (zie in die zin arrest HUBERT, punt 38 supra)."

Het Gerecht concludeert dat er weliswaar auditieve en enige visuele overeenstemming tussen beide merken is, maar dat het bijkomende grafische element (letter "F" dit zich tot een ovaal vormt) toch voldoende onderscheid oplevert. Mede gelet op het gespecialiseerde publiek ("industriële consumenten") is verwarring volgens het Gerecht dan ook niet te duchten. 

Overigens, voor advocaten of gemachtigden die te maken hebben met het beschrijven van auditieve overeenstemming tussen merken, bevat het arrest nog een mooie overweging:

"49. De medeklinker „F” is immers stemloos, wat wil zeggen dat de stembanden niet trillen bij het voortbrengen van de klank, terwijl de medeklinker „N” stemhebbend is. Voorts is de medeklinker „F” een fricatief, hetgeen wil zeggen dat bij de uitspraak daarvan een schuringsgeluid wordt voortgebracht, terwijl de medeklinker „N” een neusklank is waarvan de uitspraak met andere woorden een resonerend effect teweegbrengt."

Lees hier het arrest

IEF 219

recht op een eerlijk proces geldt niet bij beroep OHIM

Arrest GvEA, 20 april 2005, T-273/02, Krüger / OHIM - Calpis (CALPICO). Zaak biedt de rechters de gelegenheid om, althans in gedachten, Luxemburg even te ontvluchten: "de term „calypso” (roept) ofwel „de Caraïben, het Zuiden en swingende ritmes”, ofwel de nimf uit de Griekse mythologie bij wie Odysseus na zijn schipbreuk onderdak vond, voor de geest." Verder redelijk normale oppositiezaak. Aanvrager woordmerk CALPICO (niet-alcoholische dranke) krijgt oppositie van ouder Duits woordmerk CALYPSO („vruchtenpoeder en alcoholvrije vruchtenpreparaten voor de vervaardiging van alcoholvrije dranken (al deze waren ook in instantvorm)” OHIM wijst oppositie af.

GvEA kan zich daarin vinden: "ondanks het feit dat de door de conflicterende merken aangeduide waren ten dele dezelfde en ten dele zeer soortgelijk zijn, kan wegens het visuele verschil en de duidelijke fonetische en begripsmatige verschillen tussen de conflicterende merken, bij het relevante publiek elk gevaar van verwarring van deze merken worden uitgesloten. Deze conclusie wordt niet op losse schroeven gezet door de andere argumenten van verzoekster."

Verzoekster meent ook nog dat de kamer van beroep haar niet heeft verzocht om haar opmerkingen over deze beoordeling van het aandachtsniveau van de gemiddelde consument aan de kamer mee te delen, wat een schending zou vormen van haar recht om te worden gehoord in de zin van artikel 61, lid 2, van verordening nr. 40/94, in samenhang met regel 20, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2868/95, en van artikel 6, lid 1, EVRM.

GvEA gaat daar niet in mee: Met betrekking tot verzoeksters stelling dat de kamer van beroep deze twee bepalingen heeft geschonden, behoeft evenwel slechts te worden vastgesteld dat, enerzijds, verzoekster niet heeft aangetoond dat zij niet is verzocht te antwoorden op een „mededeling” van de kamer van beroep of van interveniënte, in de zin van artikel 61, lid 2, van verordening nr. 40/94, en, anderzijds, dat uit geen enkel stuk blijkt dat het oppositiebezwaarschrift niet de in regel 20, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 2868/95 bedoelde bijzonderheden behelsde. Bezwaar wordt afgewezen.

Wat de gestelde schending van artikel 6, lid 1, EVRM betreft, moet worden gepreciseerd dat het Gerecht heeft geoordeeld het recht op een eerlijk „proces” niet geldt met betrekking tot de kamers van beroep van het BHIM, omdat de procedure voor de kamers van beroep geen rechterlijke maar een administratieve procedure is [zie in die zin arrest Gerecht van 12 december 2002, Procter & Gamble/BHIM (Vorm van een stuk zeep), T-63/01, Jurispr. blz. II 5255, punten 22 en 23]. Lees arrest.

IEF 218

Hoe zit dat nou?

Journalist Steven Stol uit Amsterdam meldt zijn verwarring. Vastberaden om even snel een stukje te schrijven over de aangekondigde launch in Nederland van Easymobile, de telefoondochter van EasyJet, komt hij terecht op bij easymobile.nl. Hij belt met de eigenaar, 'een webwinkeltje dat opereert vanuit Zuthphen of zo.' Die zegt dat het zijn domeinnaam is, dat hij die al jaren heeft en dat hij zich geen zorgen maakt. Journalist belt vervolgens Telfort, die hem verwijzen naar een man van EasyMobile in Denemarken. Die doet nogal vaag, waaruit Journalist opmaakt dat hij dit voor het eerst hoort. 'Maar,' zegt hij 'EasyMobile is een geregistreerd handelsmerk, dus er kan geen sprake zijn van iemand anders die onder die naam opereert.' Hoe lang heeft u easymobile.nl dan al geregistreerd in NL? vraag Journalist. 'Anderhalf jaar' zegt de Deen. Voor verdere info verwijst hij naar de EasyGroup in Londen. Journalist geeft het op en besluit ander stukje te schrijven. Advocaten kunnen zich melden in Londen dan wel Zutphen.

IEF 217

Over het hoofd ge10?

Tien? Dat roept herinneringen op aan TV10 van John voormalige zakenpartner Joop van de Ende. En zou dat niet nog ergens geregistreerd staan? Een snelle zoektocht levert in januari jl. verlopen inschrijving van TV 10 Gold op, t.n.v. van TV 10 B.V. Domeinnaam TV10.nl staat op naam van TV 10 Gold BV uit Bussum, niet vermeld in het handelsregister, maar op hetzelfde adres als MTV Networks. Wel in het handelsregister staat een T.V. 10 B.V. die gevestigd is op hetzelfde adres als  John de Mol's grote concurrent SBS6. En wat te denken van het afgebeelde spiksplinternieuwe beeldmerk (depotnummer  1071163) van Royaal BV uit Valkenswaard, geregistreerd voor o.a. het uitzenden van radio- en televisieprogramma's? En dat Benedictus ook al van alle kanten is geregistreerd lijdt geen twijfel.

IEF 216

Copy/past exeptie

Nog een goed scriptie-onderwerp: RSS feeds. Via villamedia.nl bericht dagelinks.nl dat het intronet.nl een dikke boterham verdient met het redigeren van RSS-feeds van andere nieuwssites. Ze spitten ze door op trefwoorden die door klanten opgegeven worden en verkopen de resultaten. Ze kennen twee abonnementsvormen met prijzen van 294 per zes maanden en een uitgebreid abonnement met een prijs van 350 euro per maand. RSS-feeds worden door nieuwsleveranciers en weblogs gratis ter beschikking gesteld om internetters de gelegenheid te geven met (gratis) feedreaders snel een overzicht te krijgen van het totale nieuwsaanbod. Dagelinks vindt het  niet zo kies. "Het is net zoiets als dat er brood aan de armen wordt uitgedeeld en een bedrijf vangt dat op en gaat dat vervolgens weer verkopen." Tsja. Lees hier wat US blogger Martin Schwimmer van trademarkblog.com er van vindt.

IEF 215

Voor niets gaat de zon op

Het is een oude dealers-truc, eerst geeft je je merchadise een tijdje gratis aan je klanten en zodra ze er niet meer zonder kunnnen ga je er geld voor vragen. Omdat nieuwssites tegenwoordig winstgevend zijn wil Associated Press vanaf januari a.s. geld zien als kranten en tv-zenders AP-nieuws, in welke vorm dan ook, op internet doorplaatsen. De tariefnormen worden nog met de media besproken. Internet-only-bedrijven als Yahoo, AOL en MSN betalen AP al. Google News niet. Lees hier het gloedvolle betoog van Tom Curley, President èn CEO AP.

IEF 214

Te koop: Romanpersonages

De Kroatische uitgever uitgever AGM heeft een inventieve methode om het drukken van boeken te financieren. AGM biedt namen te koop aan van personages in een roman die volgende maand uitkomt. Voor 27 tot 67 euro kan iedereen een rol krijgen in het boek 'Het Thuisland in Brand: Steve en Samoula in Kroatië'. Of de prijs van de personages gerelateerd is aan de (helden-)rol in het boek is niet bekend...

IEF 213

Tien voor Talpa

De nieuwe TV-zender van John De Mol's Talpa heeft de briljante naam 'Tien' aangenomen. Een heuse SMS campagne was opgezet om een naam te vinden die kennelijk in het rijtje RTL4, Net5, SBS6, Sport7 etc. moest passen.

Volgens Talpa was een andere reden voor de keus dat de naam nog 'niet geclaimed' zou zijn. Uit het Benelux register blijkt dat het merkenbureau Elzas de naam op 15 april op eigen naam heeft geregistreerd (depotnr. ,1075622). Slimme zet, omdat hiermee uitlekken van de nieuwe naam voorafgaand aan de bekendmaking (zoals in andere gevallen wel gebeurde) is voorkomen (uiteraard ervan uitgaande dat Elzas het merk overdraagt).

Nu nog de domeinnaam van het bedrijfje Business To You scoren...

IEF 212

Europees Octrooibureau publiceert

Al op 6 juli 2004 heeft de Technische Kamer van Beroep van het Europese Octrooibureau beslist over de geldigheid van het "Oncomouse" of "Harvard muis" octrooi EP 0 169 672. Tot nog toe was alleen de beslissing zelf bekend, maar niet de gronden van de beslissing. Deze zijn op 18 maart jl. eindelijk door de Technische Kamer van Beroep vrijgegeven in een 151 pagina's tellend document.

Het Harvard muisoctrooi had in haar oorspronkelijke vorm betrekking op een "werkwijze voor de productie van transgene zoogdieren" die als gevolg van genetische modificatie kankercellen ontwikkelen. Het octrooi, dat al in 1985 werd aangevraagd en op naam staat van The President and Fellows of Harvard College, heeft sinds de verlening veel stof doen opwaaien, met name vanwege de ethische bezwaren die bij veel mensen bestaan ten opzichte van genetische modificatie, in het bijzonder genetische modificatie van (zoog)dieren.  Tegen de verlening van het octrooi is door 17, voor een groot deel ideeële organisaties, oppositie ingesteld.

De oppositie-afdeling van het Europese had het octrooi al beperkt tot "transgene knaagdieren". De Technische Kamer van Beroep heeft het octrooi nog verder beperkt tot "transgene muizen."

In de beslissing besteedt de Technische Kamer van Beroep uitgebreid aandacht aan de nieuwe toets die geldt onder artikel 53 sub a Van het Europees Octrooiverdrag, dat een uitzondering geeft op octrooieerbaarheid wanneer een uitvinding in strijd is met de openbare orde of met de goede zeden. Onder invloed van de biotechnologierichtlijn (Richtlijn 98/44/EG) zijn de Implementing Regulations van het Europees Octrooiverdrag uitgebreid met een nieuwe toets (Rule 23d, sub d) die geldt voor  biotechnologische uitvindingen die betrekking hebben op de genetische modificatie van dieren.  

Ons zijn nog geen (officiële) commentaren bekend op de gronden van de beslissing. Waarschijnlijk hebben de specialisten nog even de tijd nodig om de beslissing te lezen.